Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxxviij Psalm. Wel-saalig, rijk in seegen, Is ieder die God vreest; Die wandelt op sijn weegen, En dient hem in den geest. Gy zult den arbeid eeten, Waar aan gy d' hand zult slaan; Wel-saalig zult gy heeten, t' Zal u voorspoedig gaan. 2 Uw Huis-vrouw, uit-geleesen, Zal, seedig, ende kuis, Een vruchtb're wijnstok weesen, Ter sijden aan uw huis. Uw kinders zullen groenen, Geseegent, welgedaan, Gelijk Olijf-plantsoenen, Rondom uw taafel staan. 3 Siet, waarlik zoo geseegent Is die den Heere vreest; Gods heil hem wis bejeegent, Uit Zion, door sijn geest. Aenschouw dus, alle daagen, Met vreugd, zo lang gy leeft, Wat goed sijn wel-behaagen Ierusalem al geeft. 4 En als uw jaaren mind'ren, Zo zult gy eevenwel Aenschouwen kinders kind'ren; En vreed' in Israël. Vorige Volgende