Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cxxvj Psalm. Wanneer de Heer, uit 's vyands magt, 't Gevangen Zion weeder-bragt, En hen verlost had uit die pijn, Zo scheen het ons een droom te zijn. Vol lagchens wierden onse monden, En vol gejuichs ons' tong bevonden. Doe heeft het Heidensch volk verstaan, Dat God ons had wat groots gedaan. 2 Voorseeker heeft God door sijn kracht, Wat groots, voor ons, te weeg gebracht; Hy heeft ons wonderlijk gevrijd; Dies juichen wy, en zijn verblijd. Wend verder ons'gevangenisse, O Heer, op dat het ons verfrisse, Gelijk een koele waater-vloed Het dorre land, in 't suiden, doet. 3 Die hier, met smert, in traanen saait, Zal juichen als hy vruchten maait: Die 't saad draagt datmen saajen zal, Gaat weenend voort, en saait het al; Maar als den oogst-tijd werd vernoomen, Zal hy voorseeker weeder-koomen, En met gejuich ter blijder-uur, Sijn schooven draagen in sijn schuur. Vorige Volgende