Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Xcviij. Psalm. Wilt God, den Heer een nieuw liet singen, Want hy heeft wonderen gedaan: Sijn rechter-hand stiert alle dingen, Sijn heil'gen erm brengt seegen aan. Des Heeren heilig al-vermoogen Heeft kennelijk sijn heil verklaart, En sijn gerechtigheid, voor d'oogen Der Heidenen, geoopenbaart. 2 Hy dacht aan sijn genaa, en waarheid, Aan 't huis van Israël verplicht, Dat siet nu ook, met groote klaarheid, Het heil van onsen God in 't licht: Elk eind des aardrijks sag het daalen. Gy aarde, juicht al-om den Heer, Roept uit van vreugd, om hem 't onthaalen, Singt vroolik, Psalm-singt hem ter eer. [Folio S3r] [fol. S3r] 3 Psalm-singt den Heer, met harp, en keelen Met harp, en stemmen van gesank; Laat helder op Trompetten speelen, Geeft met Basuinen hoog geklank: Iuicht voor den Kooning, onsen Heere; Bruischt op gy volheid van de zee; Dat al de weereld hem ver-eere, En wat daar in woont, doe zo mee. 4 Klapt met de hand, gy soete stroomen; Gy bergen, maakt ook bly geschal, Voor 't aansigt Gods, want siet hem koomen, Als richter van het aardsche dal. Hy zal de weereld recht bestellen, Na eisch van sijn gerechtigheid; En aller volken vonnis vellen, Met een rechtmaatig onderscheid. Vorige Volgende