Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio S2r]
| |
woonen.
Rondom hem is verspreid
Der wolken donkerheid:
Op recht doen en gericht
Is sijnes throons-gesticht
Geplaatst, en vast geleit.
2 Een vuur, en brandend' licht
Gaat voor sijn aangesigt,
En steekt sijn we'er-party'en
Aan brand, van alle sy'en.
Sijn blixems, die hy geeft,
Verlichten al wat leeft:
De weereld siet het aan,
Het aardrijk is begaan,
En 't siddert, trilt, en beeft.
3 't Gebergte smelt, zo licht
Als was voor 't aangesigt,
Voor 't aangesigt des Heeren,
Dien al het aardsch moet eeren.
De Heemel self verbreid
Staag sijn gerechtigheid;
En aller volken oog
Sag, door dat gram vertoog,
Sijn eer, en majesteit.
| |
Pause.4 Sy moeten schaamrood staan,
Al die tot beelden gaan,
Die hunnen dienst verbloemen,
En op d'afgooden roemen.
Gy Eng'len buigt u ne'er,
Voor aller heeren Heer:
Hy heeft volbragt sijn woord,
By Zion is 't gehoort,
Dat sich verblijdde seer.
5 Gansch Iuda was verheugt:
Haar dochters toonden vreugd,
Om datse met behaagen,
Uw recht, en oordeel saagen.
Gy Alderhoogste zijt
Die, dien met recht belijd
Een God van magt, en eer,
Een aller Gooden
| |
[Folio S2v]
| |
Heer,
Die geen gelijk en lijd.
6 Liefhebbers van den Heer,
Gy die hem mint, zo teer,
Het quaad wilt hert'lik haaten,
En ganschelijk verlaaten.
Want God hun ziel bewaart,
Dien hy zijn gunst verklaart;
Hy red hen uit de magt
Van 't goddeloos geslagt,
Als hen hun hand beswaart.
7 Voor vroomen is gesaait
Het licht, wiens troost men maait;
Want blijschap spruit, na smerten,
Den mensch oprecht van herten.
Gy die rechtvaardig zijt,
Weest in den Heer verblijd:
Spreekt ter gedachtenis
Van dat hy heilig is;
Belijd sijn lof altijd.
|
|