Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Xcvj. Psalm. Singt een nieuw Lied, den Heer ter eere, Gy gansche aarde, singt den Heere, Ia singt den Heer, en looft sijn naam; Komt tot den roem sijns heils te saam, En boodschapt, dag, op dag, die leere. 2 Vertelt sijn eer aan 't Heidensch weesen, En maakt sijn wonderen, na deesen, By alle volkeren, vermaart: Want 's Heeren goedheid, prijsens waard, Is booven alle goon te vreesen. 3 Of schoon de volken goon verdichten; 't Zijn afgoon, die geen druk verlichten. De Heer den heemel heeft bereid: De majesteit, en heerlikheid, Zijn altijd voor sijn aangesichte. 4 Sijn sterkheid, en cieraad bestraalen Het heiligdom van sijne saalen. Komt, gy geslachten, tot den Heer: Gy volken geeft hem prijs, en eer, En wilt sijn sterktes lof verhaalen. [Folio S1v] [fol. S1v] Pause. 5 Geeft eer den Heere van hier booven, Met sijnen heil'gen naam te looven; Brengt offers uit een rein gemoed, En need'rig hert, en set den voet, Dienst-plechtelijk in sijn voor-hooven. 6 Ontmoet den Heer, met uw gebeeden, In 't heiligdom, vol heerlikheeden. Schrikt voor 't ontsaglik aangesigt, Omcingelt met een Godlik licht, Gy gansche aarde, hier beneeden. 7 Segt, onder 't heidendom, de Heere Regeert het al, tot sijner eere. De wereld zal bevestigt staan, En blijven onbeweegt voortaan. Hy zal 't volk recht doen, 't onrecht weeren. 8 Dat sich de heemelen verblijden, d'Aard' haar verheug' aan alle sijden, Dat bruisch' de volheid van de zee; Van vreugd 't veld hupp'le, met al 't vee, 't Geboomt' des wouds juich' in dees' tijden: 9 't Verheug' sich al voor sijn gesigte: Hy komt, hy komt om d'aard' te richte'; Want hy zal, met gerechtigheid, De weereld richten, zoose leit; En 't volk met sijne waarheid lichten. Vorige Volgende