Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio Q2r]
| |
weg al uw verbolgentheid;
Gy hebt uw toorn, die heet was, afgeleit.
O Heere, breng ons nu ook weederom,
Wend uwen toorn, en spaar uw eigendom.
2 Zult gy zo zijn tot toornigheid verwekt,
Dat gy op ons soud blijven eeuwig gram?
Zal uwen toorn zo werden uitgestrekt,
Dat uwe straf ons drukt, van stam tot stam?
Zult gy ons niet doen sien des leevens tijd?
Op dat uw volk in u mag zijn verblijd?
Toon ons, o Heer, uw goedertierenheid;
Geef ons uw heil, uw kind'ren toegeseit.
3 'k Hoor nu hoe 't zal Gods gunst-genooten gaan,
En wacht, hier op, het antwoord van den Heer:
Hy sal sijn volk van vreede spreeken aan;
Maar dat het nooit tot dwaasheid weeder-keer.
Het is gewis, sijn heil, en goede geest
Zijn steeds na-by, den geenen die hem vreest;
Op dat, in stee van onrust, en geklag,
Door al ons land we'er eere woonen mag.
4 De goedheid gaa de waarheid in 't gemoet,
Ook kussen recht, en vreede sich gepaart.
De waarheid spruitt' uit d'aard' in oovervloed:
Het recht sie van den Heemel needer-waard.
Voorts geeft de Heer ons allerhande goed,
Ook geeft ons land sijn vrucht in oovervloed.
Gerechtig-
| |
[Folio Q2v]
| |
heid zal voor sijn aanschijn gaan,
En op den weg van sijn voet-stappen staan.
|
|