Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij
[Folio K4r]
| |
2 Uw hert werkt ongerechtigheeden;
Uw hand geweld op aarden pleegt;
Gy maakt dat onrecht ooverweegt.
De goddeloosen oovertreeden,
Vervreemd van God, en boos van aart,
Van dat hen eerst de moeder baart.
3 De leugen-spreekers, met qua gangen,
Van 's moeders buik af doolen gaan;
Met gloejend-heet fenijn gelaan;
Zo vuurig als't fenijn der slangen:
Elk houd sich doof ontrent het goed,
En stopt sijn oor, als d'adder doet:
4 Op datse sich niet hoor besweeren,
Door mompelaars, die 't sich verstaan.
Verbreek hun tanden, wilse slaan,
Dat hunne monden 't quaad verleeren;
Ia breek, Heer, ieder bak-tand af,
Der jonge leeuwen, tot haar straf.
| |
Pause.5 Versmeltse dun als waater-baaren;
Laat hen daar heenen drijven gaan:
Leit hy sijn pijlen op my aan
Laat 't zijn ofs' afgesneeden waaren.
Hy gaa, al smeltende, zo heen,
Gelijk een slek, door sout, verdween.
6 Geef hen de Son niet aan te schouwen;
Gelijk de misdragt van een vrouw.
Eer dan uw pot gevoelen zou
Den doornen struik, tot brand gehouwen,
Zal God verhit, met stormen, slaan,
En hem doen leevendig
| |
[Folio K4v]
| |
vergaan.
7 't Rechtvaardig volk, dat veel moest lijden,
Zal, uit hun groot, en lang verdriet,
Als 't zoo Gods wraak vol-eindigt siet,
Ten hoogsten sich in hem verblijden;
Het zal hun voeten, wel-gemoed,
Dan wasschen in het godloos bloed.
8 Dan zal den mensch al-om gaan seggen,
d'Oprechte die hier lijd, en sucht,
Siet immers eens sijns lijdens vrucht;
't Is immers niet te weeder-leggen,
Daar is (schoon buiten ons gesigt)
Een God, die hier op aarde richt.
|
|