Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Lvij. Psalm. Doe my genaa, o God, doe my genaa, Die met mijn ziel trouw-hertig op u staa; Mijn toevlucht zal sich tot uw vlerken keeren, Tot dit verderf en onheil oovergaa, Dat gy alleen zijt magtig af te weeren. 2 'k Zal roepen tot den hoogsten van 't heel-al, Tot God, die 't eens aan my vol-einden zal: Hy zal het heil my uit den heemel senden; En maaken dien ter schand, die soekt mijn val: God zal tot my sijn gunst, en waarheid wenden. 3 In 't midden van de leeuwen is mijn ziel, 't Zijn stooke-brands, waar onder ik verviel, Ia menschen zijn't wiens tand mag zijn geleeken By spies, en pijl, elk tracht dat hy verniel; Als 't scherpste swaard kan hunne tonge steeken. [Folio K3v] [fol. K3v] Pause. 4 O God verheff u booven 't heemels-hof; En oover al de aarde zy uw lof. Sy hebben 't net bereid voor mijne gangen; Waar door mijn ziel was ne'er-gebukt in 't stof: Men groef een kuil om my daar in te vangen. 5 Hun raad-slag viel niet uit na hunnen sin; Sy zijn daar self gevallen midden in: Mijn hert is, Heer, bereid tot goede dingen; Bereid, o God, bereid is 't hert, en sin; 'k Zal singen, Heer, ik zal u Psalmen-singen. 6 Waak op mijn eer, waak op gy harp, en luit: 'k Zal in den daageraad, met soet geluit, Op-waaken; 'k zal, o Heer, voor alle dingen, U looven onder 't volk dat d'aard besluit; U by de naatien ook Psalmen-singen. 7 Want groot is, Heer, uw goedertierenheid, s'Is tot aan 't rond der heem'len uitgebreid, Uw waarheid steigt de wolken in haar vaarde, Te booven; Heer verhef, uw majesteit En magt om hoog, en toon uw eer op aarde. Vorige Volgende