Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den xlvijj Psalm. DE Heer is groot, en prijsens-waard, In onse God-stad, wijd vermaart, Op sijnen berg vol heiligheeden, Dies seer ge-eert en aengebeeden. Zions berg, sijn aardsche throon, Van geleegentheidt heel schoon, Is een vreugd der ganscher aarde, Aan de noordsy hoog in waarde, Want daar leit de stad, en wooning, Van den aldergrootsten Kooning. 2 In haar Palleisen kent men God Voor een seer hoog vertrek, en slot. Want, siet de kooningen verga'erden, En toogen saam, tot syse na'erden, Als sy 't saagen, [Folio I1r] [fol. I1r] wierd hun ziel Heel verwondert en ontviel; Een verschrikking trof hen allen, Die de moed hen deed ontvallen; Sy zijn haastiglijk besweeken, En van vreese, weg geweeken. 3 Daar greepse smert, en beeving aan, Als vrouwen die in 't baaren staan. Gy brakt hun magt, als Tharsis scheepen Van ooste-winden aangegreepen. Zoo men 't heeft gehoort gehad Saagen wy het in Gods stad: God, de Heer der leegerschaaren Wilde dus sijn stad bewaaren; God bevestigt haare muuren, Dats' in eeuwigheid vol-duuren. Pause. 4 O God, wy die nu staan bereid, Gedenken uw weldaadigheid, In 't midden onder al de vroomen, Die dikwils in uw tempel koomen. Zoo, gelijk de heerllikheid Van uw naam is uit-gebreid, Blijft, o God, uw roem in waarde, Tot aan ieder eind der aarde: En uw rechter-hand is meede Vol van uw gerechtigheede'. 5 De berg van Zion juich van vreugd, Laat Iuda's dochters zijn verheugt, Om dat gy uw rechtvaardig oordeel Hebt uit-gevoert, tot haaren voordeel. Ringt-om, gaat om Zion heen; Telt haar toorens, een voor een; Op haar vesting 't hert wilt [Folio I1v] [fol. I1v] setten, Wilt op haar palleisen letten; Op dat gy 't de naa-geslachten, Zoud doen houden in gedachten. 6 Want deese God, die ons verkoos, Is eeuwig onse God altoos; Sijn liefde sal van ons niet scheiden; Hy zal ons tot der dood toe leiden, Vorige Volgende