Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen(1686)–Hendrik Ghijsen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio A1r] [fol. A1r] Den Hoonig-raat der Psalm-dichten. Den eerste Psalm. WEl-saalig is de man die niet en gaet Noch wandelt in der goddeloosen raad, Noch op des sondaers weg staat, met zijn weeten, Noch in 't gestoelt' der spott'ren is geseeten; Maar al sijn lust heeft in des Heeren wet, En dag, en nacht, daar op aandachtig let. 2 Want hy zal zijn gelijck een schoonen boom, Geplant ontrent een beek, of waater-stroom; Die mild sijn vrucht komt in sijn tijd te geeven; Welks blad niet valt, maar onverwelkt blijft leeven: Ia alles wat hy doet zal zulken mensch Ter saaligheid gelukken, naa sijn wensch. 3 Alzoo en zijn de goddelosen nooit, Maer als het kaf, het welck de wind verstrooit, Dies zullen geen godloosen, wie 't mag weesen, In 't recht bestaan, maar werden afgeweesen; Noch ook geen sondaars, van een boosen aart, Ooit houden stant, daar Vroome zijn vergaart. 4 Want God de Heer, die alle kennis heeft, Kent al den weg van die sijn recht beleeft, [Folio A1v] [fol. A1v] Bemint hem seer, en doet sijn doen beklijven: Maar naademaal dat al die quaad bedrijven, En boosheid doen, den Heere teegen-staan, Zo zal hun weg wel haast tot niet vergaan. Vorige Volgende