Dapper vrouwenleven
(1954)–Hendrika Ghijsen– Auteursrechtelijk beschermdKarakter- en levensbeeld van Betje Wolff en Aagje Deken
[pagina 339]
| |
Zestiende hoofdstuk
| |
[pagina 340]
| |
aant.
Maar wat ze, steeds duidelijker, zien, is een regering die met ‘twist en tweedragt’ heeft te kampen, die niet is opgewassen tegen ‘haaters’ van rechts en links: reactionnairen, die op den ondergang der Bataafse Republiek uit zijn en wraakzuchtige extremisten, die op nog groter gevaren, op terreur en chaos aansturen. Om van baatzuchtige en leeghoofdige politicasters niet eens te spreken. In Betje's gedicht: Verbeelding, Droom en Waarheid weerspiegelt zich iets van de angstige spanning in Den Haag bij haar aankomst, als een staatsgreep der ultra's in de lucht hangt, de reactie zich roert met rekesten en petities, terwijl achter de schermen de Franse diplomaten en intriganten aan de touwtjes trekken. - Er broeit iets, wat haar de Franse gruwelen te binnen brengt, nog zo kort geleden meegemaakt. Zal ook hier de uitbarsting van het grauw komen met terreur en executies? In een angstdroom ziet ze het Binnenhof met morrend gepeupel gevuld, dat onder de leus van verzet tegen het reactionnair drijven van aristocraat en oranjeklant, de strafoefening in eigen hand wil nemen en aanstuurt op anarchie; dat geen grenzen meer kent en het gebouw der Nationale vergadering ‘ten gronde zal slechten’. Ze wil nog wel vertrouwen op de kracht, den goeden wil van het wettig gezag, op de verwezenlijking van een staat, gebaseerd op ‘éénheid van bestuur en rechten’; maar dit vertrouwen wordt haast verstikt onder teleurstelling. Er zijn zoveel lauwhartigen, zoveel futlozen, ook onder de vurige patriotten van voorheen; er zijn er zoveel die niets doen dan: - eeuwig teemen, morren, záágen/ Van naare tijden, droeve dagen - inplaats van de hand aan het werk te slaan. - Waar is de trouw, waar is de moed, waarmee zij eens de Vrijheid dienden? - Er waren onder haar vroegere vrienden toch mannen geweest met energie en bekwaamheid. Waarom blijven deze nu terzijde staan? Hun kennis, hun gaven behoren niet aan henzelf, maar aan het Vaderland. - Zo klagen de vriendinnen en trachten deze ‘bloedlauwe onverschilligheid’ door haar kritiek tot meer activiteit te prikkelen. Aan den anderen kant dringen zij op bezadigdheid aan. In haar Aanspraak tot haar medeburgers vóór in den dichtbundel, gedateerd 1 December 1797, zegt Betje Wolff weloverwogen woorden over de ver- | |
[pagina 341]
| |
aant.
Slechts één partij, zo komt het haar voor, weet wat ze wil: het is die van de overtuigde unitarissen en democraten, waarvan Vreede en Wijbo Fijnje de rumoerige voormannen zijn. De eisen: één- en ondeelbaarheid van den staat en democratische volksvertegenwoordiging, die zij in hun beginselverklaring van 12 December hebben gesteld, zijn principes, waarmee Wolff en Deken het geheel eens zijn. Eén ogenblik lijkt het of deze beginselen langs wettigen weg zullen zegevieren. Zelfs Schimmelpenninck, die tot de zeer gematigden behoort, stelt het éénheidsbeginsel in de Republiek voorop; in de zitting van 19 Januari '98 verklaren tachtig van de vierennegentig leden der Constituerende Vergadering zich vóór een democratisch ontwerp; het zal nu weldra ter tafel komen. Maar na al het voorafgaande getalm verliezen de voortvarendste elementen hun geduld - en de Franse gezant heeft opdracht het door Parijs geïnspireerde ‘Symbole constitutionnel’ er door te krijgen. - Op 22 Januari wordt de staatsgreep door Vreede c.s., met sterken Fransen steun doorgezet. Met gerede geestdrift bezingen Wolff en Deken dezen datum als het begin van den groten, heilzamen ommekeer. Eindelijk is dan éénheid en vrijheid in den jongen staat een feit. Nog eens stellen ze daartegenover alle gebreken van het oude regiem met zijn federalisme, dat ‘veelhoofdig monster’, die ‘landplaag’, die tweehonderd jaar lang roem en welvaart der Bataven had bedreigd, die steeds het gewestelijke eigenbelang boven 's lands belang had gesteld. De democratische eenheidsstaat, nu gesticht, zal een bolwerk vormen, enerzijds tegen federalisme en vorstenheerszucht, anderzijds tegen de terreur van het gepeupel. Vergetend, dat de nieuwe grondwet haar bestaan aan een staatsgreep dankt, zijn ze overtuigd, dat voortaan de invloed van elken burger op het staatsbestuur verzekerd is. Maar zéér terloops trekt daarbij dat nog zo nieuwe verschijnsel der democratische vrijheid, het algemeen stemrecht, haar aandacht; het biedt nauwelijks aanrakingspunten met den vrijheidsstrijd, zoals zij die sinds jaren kenden. Des te zwaarder weegt voor haar dien anderen kant van den politieken ommekeer, het beginsel van de geestelijke vrijheid, dat, nu de gelijkheid van alle gezindten voor de wet een feit is geworden, een eind heeft gemaakt aan de uitsluiting uit ambten en bedieningen van het belangrijke deel der burgerij, dat niet tot de Hervormde Kerk behoorde. Deze scheiding van kerk en staat was reeds in '96 in beginsel aan- | |
[pagina 342]
| |
aant.
Reeds in de dagen van haar vriendschap met Noordkerk had Betje het als een onbillijkheid gevoeld, dat deze eminente rechtsgeleerde van de hoge bedieningen, waarvoor hij alle capaciteiten bezat, uitgesloten was, alleen door het feit van zijn Luthers geloof. En hoeveel bekwame mannen hadden zij en Deken sedertdien gekend, die om soortgelijke redenen geen aandeel hadden in de regering van stad en land. Dit was de grote winst, die zich deed gelden op staatkundig, maatschappelijk en godsdienstig gebied. Dit betekende het einde van elke geestelijke tyrannie, de triomf van de persoonlijke vrijheid van den burger in den ruimsten zin. Daarom komen de regels: - God zij dank! de kerk is eindlijk afgescheiden van den staat! - zo uit den grond van haar hart. Het is inderdaad de bekroning van haar levenswerk. Betje's gedachten gaan terug naar voorbije jaren, toen een Ds Van der Os, een prof. van der Marck den druk van de kerkelijke heerszucht hadden ondervonden, toen zoveel vooraanstaande theologen, ook in de Hervormde kerk zelf, tegen onverdraagzaamheid en geestelijke overheersing den strijd hadden aangebonden. Deken, zelf dissenter, juicht, dat nu niet langer de niet-Hervormden, van Mennonieten af tot Roomsgezinden toe, voor ketters en erger zullen worden uitgekreten. Haar geestdrift droomt al van het eind van alle kerkelijke twisten, van elke onverdraagzaamheid. Kortgeleden nog (Nov. '97) was een rekest, voorzien van tweehonderdduizend handtekeningen bij de Nationale Vergadering ingediend, pleitend voor behoud van staatstractement voor de leraars der Hervormde Kerk. Men had deze beweging gevreesd als een machtsuiting van de reactie, als een poging om de oude positie der staatskerk te herstellen. Maar nu door de nieuwe grondwet de absolute scheiding van kerk en staat verzekerd is, is dit gevaar geweken en Deken acht het ogenblik gekomen, edelmoedig te zijn. Denkt dan op uw beurt, zegt ze tot haar geloofsgenoten en andere dissenters, aan den nood van vele predikantsgezinnen in dezen overgangstijd, misgunt hun het voorlopig behoud van het staatstraktement niet. - Haar illusie, dat ‘'t vuur van twist is uitgebluscht’ zou van korten duur zijn. In 1799 al komt ze weer met de leerstellige orthodoxie in botsing. Maar met dat al hadden Wolff en Deken als onvermoeide strijdsters | |
[pagina 343]
| |
aant.
Dat zij met de politieke emancipatie der Katholieken en Joden instemmen, ligt geheel in de lijn. In een sympathiek gedicht, vermoedelijk van Deken's hand: Aan de Jooden, tonen de vriendinnen begrip voor de maatschappelijke restricties, waaronder de Joden ook hier te lande geleden hadden, al was hun positie dragelijker dan elders, en verheugen zich over hun thans verkregen rechten. Een uiting van Wolffje, omstreeks denzelfden tijd, belicht haar humane gevoelens ook ten opzichte van die bij uitstek vernederden, de negerslaven: - Ik heb een natuurlijke afkeer van slavenkoopers, schrijft ze aan Coosje Busken, doelend op een Vlissingse familie, die door dezen handel was rijk geworden. Op Lommerlust al had het onmenselijk lot van den neger haar beziggehouden: die door den Barbaarschen Europeaan als redeloos vee veracht wordt. - En het vraagstuk had haar sindsdien niet losgelaten. In Trévoux had ze Froissard's werk over de slavernij der negers vertaald. Deken zal op haar beurt deze slavernij een voorbeeld van mensonterend machtsmisbruik noemen. - Er is, in Gedichten en Liedjens voor het Vaderland heel wat naïeve illusie. Maar er is ook een hoge opvatting van burgerplicht, van politieke en geestelijke vrijheid. Dit is de gezonde kern, die blijft, als haar vertrouwen in de politieke mannen van den dag een geduchten knak heeft gekregen. De laatste datering in het werkje is 24 Februari '98. De schrijfsters hebben dan nog alle reden om hoopvol te zijn. Eerst in Mei zou overtuigend blijken, dat Vreede en de zijnen, die sinds Januari het Uitvoerend Bewind vormen, de weelde van de macht niet kunnen dragen. De nieuwe grondwet eiste onmiddellijke verkiezingen voor de thans te vormen Wetgevende Vergadering, maar deze worden eenvoudig achterwege gelaten. Door een besluit van den vierden Mei continueert de bestaande vergadering zich eigenmachtig als Vertegenwoordigend Lichaam. Het verzet tegen dit machtsmisbruik is algemeen; zelfs de leden laten zich eerst onder pressie tot dezen maatregel overhalen, sommige treden af. In de heftige perscampagne die ertegen losbreekt, mengen zich de stemmen van alle partijen. Verdedigers zijn schaars. Het pleit meer voor Betje Wolff's loyaliteit, dan voor haar politiek inzicht, dat zij, blijkbaar daartoe aangezocht door de mannen van Januari, zelfs nu nog een poging ter verdediging doet. In antwoord op een fellen aanval in De politieke Blixem schrijft ze een reeks van vier artikeltjes onder den naam: De politieke Afleider. Ze | |
[pagina 344]
| |
hadden ten doel bedarend te werken en den eerlijken tegenstander tot een billijk oordeel te brengen. Bezwaren, met name die door den eenvoudigen burger opgeworpen, worden op gemoedelijke wijze weerlegd. Gezien het succes van vroeger werk als Economische Liedjes en Onderwijzend Gesprek in deze kringen, lag het voor de hand, dat men zich tot háár richtte, nu het er om ging deze lezers te bereiken. Het tweede stukje, het belangrijkste, gaat over de maatregelen van den vierden Mei. De schrijfster doet eerlijk haar best, maar van harte gaat het niet. Het blijkt zelfs, dat haar eigen indruk eerst verre van gunstig was geweest. Het rapport van den voorzitter, Bernardus Bosch, zegt ze, heeft haar van dit oordeel doen terugkomen. Was deze vurige politicus en predikant-dichter misschien een persoonlijk vriend? Het valt op, dat in het gehele betoog geen der voormannen, Vreede, Fijnje, of Van Langen, wordt genoemd, die de eigenlijke aanstokers waren geweest van de manoeuvre. Gegeven de aarzeling door de verdedigster zelf gevoeld, moest haar betoog wel weinig overtuigend zijn. Haar sterkste argument is, dat de tijd voor algehele toepassing der Constitutie nog niet gekomen is en dat deze gevaar zou lopen, weer terzijde te worden gesteld, als de ‘misleide’ kiezers een meerderheid in het Vertegenwoordigend Lichaam zouden brengen, minder ‘democratisch’ dan de mannen van Januari. Ze is zich blijkbaar niet bewust, dat ze aldus als democrate bij den duivel te biecht gaat. Evenmin als in haar politieken dichtbundel van kortgeleden, ziet ze de volle betekenis van het stemrecht als grondslag der democratie, en haar zeker niet ongegronde twijfel, of brede lagen van de bevolking wel tot oordelen bevoegd zijn, speelt haar parten. Zo grijpt ze gretig naar het argument, dat de geest van de grondwet ten koste van den letter moet worden gered. Met al haar goeden wil is haar pleidooi niet meer dan een vergeefse poging om een kwade zaak goed te praten. De artikeltjes zijn nooit verschenen. Heeft Betje zelf van de uitgave afgezien? Of hebben de feiten ze achterhaald? Begin Juli volgen de gebeurtenissen elkander snel. Daendels, eens de verdediger van den staatsgreep van Januari, maar sinds lang in de oppositie, wint het pleit in Parijs; de bedenkelijke manier, waarop enkele leden van het Uitvoerend Bewind, met name De Langen en Fijnje, met 's lands financiën omgesprongen waren en het gekonkel met den Fransen agent Decanges maken de regering onmogelijk. Den 11 en Juni heeft haar laatste uur geslagen. Een goed georganiseerde staatsgreep, op touw gezet door ‘vrienden van de Constitutie’ brengt haar ten val. Op 31 Juli volgen verkiezingen gelijk de grondwet ze eiste; ze brengen een gematigd-democratische meerderheid aan het | |
[pagina 345]
| |
bewind. In Augustus komt het thans wettig gekozen Vertegenwoordigend Lichaam in Den Haag bijeen.
We weten niet, of Wolff en Deken in de opwindende Junidagen nog in Den Haag waren. In ieder geval hebben ze het grootste deel der politieke veranderingen in Juli-Augustus slechts uit de verte gevolgd. Want ze brengen de zomermaanden van '98 in Friesland door. Als ze in de vroege herfst op het Plein terugkeren, hebben zich wijzigingen in de politieke sfeer voltrokken, waarvan ook zij weldra den invloed ondervinden. |
|