Dapper vrouwenleven
(1954)–Hendrika Ghijsen– Auteursrechtelijk beschermdKarakter- en levensbeeld van Betje Wolff en Aagje Deken
[pagina 290]
| |
Elfde hoofdstuk
| |
[pagina 291]
| |
Vóór het einde van '85 verschijnen dan ook de laatste twee delen. Bellamy informeert in November ongeduldig, of ze nog niet uit zijn. Wat we uit de briefwisseling met Schiere, uit de brieven van Bellamy opvangen, is slechts een flauwe echo van de spanning die èn de schrijfsters èn haar publiek moet hebben vervuld. Als een staaltje, hoe men, ook ver buiten den onmiddellijken vriendenkring in dezen roman verdiept was, nog dit. Een Harlinger, Jan A. Backer, copieert in het Album Amicorum van den bekenden Amsterdamsen orkestmeester B. Rulofs op 13 Juni '85 een Frans vriendschapsgedichtje, door Chrisje Helder aan Coosje Veldenaar gericht, eenvoudig met de verwijzing: Madame Wolff dans Willem Leevend. - Te bewijzen is het niet, maar we mogen wel aannemen, dat het verschijnen van Rhijnvis Feith's eersten roman Julia (1783) Wolff en Deken na de betrekkelijke rust van haar eerste jaar op Lommerlust met zulk een vuur aan het schrijven had gezet. Want de uitgave en vooral het succes van Feith's sentimenteel maakwerk was een veeg teken. Buitenlandse lectuur van dit genre was er genoeg en het Nederlandse publiek, vooral de jonge meisjes, grepen er maar al te graag naar, hetzij in origineel, hetzij in vertaling. Maar tot nu toe had geen Nederlands auteur van gezag zijn naam geleend aan de verspreiding van de gevaarlijke modeziekte der overgevoeligheid. Feith deed dit niet alleen, maar verdedigde in allen ernst, ook theoretisch, de ultra-sentimentele opvattingen; hij is een ijverig leerling van Young en Klopstock en van den veelschrijver d'Arnaud, met zijn sombere effecten van grafgewelven en dennewouden, en hij dikt de maaneffecten uit Werther's Leiden nog eens extra aan. Zijn gelieven zijn evenzeer van ‘de Eeuwigheid’ als van elkander vervuld; hun ‘ideale liefde’ is te goed voor deze wereld en dus hier op aarde onvervulbaar; hun aards bestaan is van liefdessmart doordrenkt; het koesteren van deze smart wordt slechts geëvenaard door het zwijmelen in hemelvisioenen, - à deux wel te verstaan. - Men kan zich thans moeilijk voorstellen, dat een dergelijk product als Julia insloeg. De ‘roerendste’ gedeelten werken onweerstaanbaar op onze lachspieren; de rest doet ons geeuwen. Maar - Julia zou acht drukken beleven, en Wolff en Deken, die hun Pappenheimers kenden, hadden zeer juist het gevaar getaxeerd, toen zij in Willem Leevend den strijd aanbonden, niet tegen dit prulwerk, maar tegen de gehele ongezonde levensopvatting, die er aan ten grondslag lag. Waarschijnlijk uit kiesheid - ze kennen Feith persoonlijk - noemen ze zijn naam niet, maar ze moeten op hem het oog hebben gehad, toen ze zich in de Voorrede van het eerste deel richtten tot schrijvers van talent, met de dringende bede: - de gevoeligheid niet tot zedelijke ziekte te doen ontaarten, maar te begrijpen, dat zeer vele sentimen- | |
[pagina 292]
| |
teele Boeken... jonge lieden hoogst nadeelig worden en hun de geschiktheid geeven tot die nuttelooze zwaargeestigheid, die het levensvuur en de werkzaamheid der ziel tegelijk met haar kragt ondermijnen. - Al leidde in ons land de zwaarmoedigheid niet tot de excessen, die omstreeks dezen tijd in Duitsland zijn waar te nemen, waar, gelijk bekend, zelfmoorden aan de orde van den dag zijn; het gevaar was ook hier niet denkbeeldig. Enkele jaren later zullen mannen als Van Hamelsveld en De Perponcher ernstig protest aantekenen tegen het aankweken van een overgevoeligheid, waarin zij een maatschappelijk gevaar zien. De eerste maakt als medicus opmerkzaam op het toenemend aantal zenuwzieken hier te lande; De Perponcher wijst in een uitvoerige polemiek met Feith op de zedelijke en godsdienstige misvattingen in de sentimentele levensbeschouwing en op de onmaatschappelijke tendenz daarin. Maar vóórdien hadden Wolff en Deken het gevaar onderkend en het in zijn gehele diepte gepeild. Ze kenden het immers uit eigen ervaring? Het moet haar wel koud om het hart geworden zijn, toen zij de oude smartkoestering, de oude doods- en eeuwigheids-verheerlijking in dezen nieuwen vorm opgediend zagen, gepopulariseerd en smakelijk gemaakt door spannende effecten en liefdesgedweep. - Dergelijke romans, schrijven zij, zelfs de minst verwerpelijke hebben dit gebrek: zij roepen altoos veel te vroeg sluimerende driften op, want zij scherpen en verhitten de verbeelding; vormen kunstbehoeften; begunstigen eene weekheid, die het karakter zijne vastheid beneemt... Zij, die de jonge mensen zo goed kenden, die in gesprekken en brieven het effect van zulke lectuur konden beluisteren, beseften, dat hier een krachtig geneesmiddel nodig was en dat niemand beter dan zij dit konden geven. Uit kracht van haar eigen gezonden levenskijk, die noch aandoening, noch hartstocht uitsloot, maar zelfbeheersing vroeg en karaktersterkte, die overvloeide van levenslust en humor. Uit kracht ook van wat zij uit eigen beleving, elk voor zich, wisten van de ‘nuttelooze zwaarmoedigheid’, het wegzinken in levensmoede gepeinzen, niet als week verbeeldingsspel, maar als worsteling met een donkere werkelijkheid. Door den dubbelen roman in de Historie van den Heer Willem Leerend vervat, hebben zij haar doel trachten te verwezenlijken. Enerzijds is daar de geschiedenis van Willem en Lotje. Willem's ‘eeuwige’ liefde voor Chrisje Helder, die hij hopeloos waant, omdat Papa andere plannen met zijn dochter heeft, belet hem voor Lotje Roulin, het mooie zustertje van zijn Leidsen huisheer, iets anders dan ‘vriendschap’ te voelen, maar een sentimentele vriendschap, die zo gevaarlijk dicht bij de liefdesgrens ligt, dat de wijze Belcour, Lotje's oudere | |
[pagina 293]
| |
aant.
Lotje's gevoelens overschrijden, vooreerst onbewust, die grens en zij gaat aan haar hopeloze liefde ten onder. Dit alles is een zuiver ‘sentimenteel’ motief en - aldus bedoeld. In den wijzen raad van Belcour aan Lotje, in de ondeugende nuchterheid van Willem's zuster Daatje, geven de schrijfsters het tegenwicht. Maar er is nog iets anders. Het noodlottige verloop van Lotje's liefde is volkomen reëel. Het is gemotiveerd door haar zwak gestel, haar karakter, haar stil bestaan, dat te veel van het leven was afgekeerd, voor zij haar ‘grooten vriend’ ontmoette. In haar liefde, zomin als in haar lijden is een sprankje van die verbeeldings-aandoening, waarin Feith's helden en heldinnen zwelgen. Ook deze werkelijkheid van Lotje's liefde en haar lijden moest een tegenwicht vormen tegen de dweperij en verbeeldingssmart der ultrasentimentelen. Zo wilden het de schrijfsters - als opvoedsters. - Maar dat zij dit ook konden, in zo eenvoudige, klare beelding, daarin toont zich haar kunstenaarsschap. Wanneer wij het geval goed overzien, aldus een oordeel uit onzen tijd, gaan we Lotje Roulin steeds meer als vrouwelijke Werther zien, uitmuntend getekend, en dit onbewust scheppen van het vrouwelijk tegenbeeld van Werther doet voor het werk van Goethe niet onder. Moest niet ook dáárom Willem als held mislukken, omdat ditzelfde kunstenaarsschap de schrijfsters dwong, hem zuiver als Lotje's tegenspeler te zien, hem als oorzaak van haar ondergang te geven, die: ‘in zijn zinnelijke sentimentaliteit, met egoïstisch welgevallen en onbezorgdheid profiteert van wat liefde en vriendschap hem bieden’ -. Het was de zoete ‘aandoenlijkheid’, levend in Wolff en Deken zelf èn in haar lezeressen, die zich over ‘Wim’ vertederde en - zich vergiste. Haar onbewuste scheppingsdrang echter had niet misgetast. Zonder Willem's weke innemendheid, maar ook zonder zijn egoïsme was de zuivere beelding van Lotje niet mogelijk. - Hadden Wolff en Deken alleen de trits Lotje-Willem-Chrisje gegeven, ze zouden met al haar inzicht in de gevaren van sentimentele vriendschap en te ontvlambare verbeelding, die in de brieven van Belcour en anderen worden ontleed, als bestrijdsters der overgevoeligheid al zeer weinig hebben bereikt. Niet de wijze lessen, maar het ontroerend ‘geval’ grijpt de aandacht van haar lezers; men dweept, men redeneert, men beoordeelt deze drie karakters geheel en al van gevoelsstandpunt. Lotje is de lieveling; ‘heet gebakerde lezers’ dreigen al bij het lezen der eerste delen, het gehele werk te zullen verbranden, als de roman tussen Willem en Lotje geen ‘happy end’ heeft; ze kunnen dáárom Chrisje niet zetten en nemen het de schrijf- | |
[pagina 294]
| |
sters zeer kwalijk, dat ze Lotje laten sterven. Wel dwepen de meeste meisjes met Wim, maar bij de echte vereerders van Lotje wil het excuus van Willem's ‘eeuwige liefde’ voor Chrisje er niet in; zij critiseren zijn gedrag tegenover Lotje en naderen aldus, louter op gevoelsgronden, zeer dicht de bezwaren van de moderne kritiek op Wolff en Deken's held. Maar de schrijfsters hadden nog andere pijlen op haar boog. Tegenover Lotje's roman met zijn tragischen afloop, staat die van Daatje Leevend, en hier zijn we openlijk in het anti-sentimentele kamp. Hier is het gezonde, het levenskrachtige en levenslustige, niet beredeneerd, maar bezield. Het leeft in Daatje, gelijk in haar tegenspelers tante Martha en oom De Harde, en in Bram Rijzig, Daatje's man en opvoeder. - Onze sentimenteele jongelieden zijn maar gansch niet voldaan over de Brieven, waarin wij ieveren tegen de nieuwbakken zedelijke ziekte, - constateert Betje in de Narede. De schrijfsters hebben nooit met zoveel effect ‘geïeverd’, als wanneer ze Daatje Leevend aan het woord laten, in wier brieven elk argument even koddig als raak is. Heel de verhouding van Willem tot Lotje vat ze in een ondeugend, drieregelig refreintje samen: - Het zal met Willem zo gegaan zijn, zegt ze: ‘Sous le nom de l'amitié, Lotje je vous adore, Lotje je vous caresse.’ - Geestig en vernietigend oordeel. Deze medicijn moest effect hebben: ‘le ridicule tue.’ Daatje en haar kring mochten dan minder stof doen opwaaien dan de sentimentele trits, zij moèsten wel populair zijn. Te meer omdat hier, naast humor en gezonde nuchterheid, een gevoel meespreekt, dat volkomen echt, volkomen natuurlijk is. Daatje groeit van een ‘ondeugende meid’ tot een lieve, kordate vrouw en moeder zonder een haartje in te boeten van haar jolige oorspronkelijkheid. Feith's Julia zou zeven herdrukken beleven; zijn tweede product in hetzelfde genre, Ferdinand en Constantia, dat in 1785 verscheen, geen enkele. Binnenkort spot men in gedichten, toneelstukken en pamfletten met de sentimentele modeziekte. Dat deze reactie zich hier te lande zo snel voltrok, is zeker ook aan Wolff en Deken te danken. Als geheel is Willem Leevend niet zo gaaf als haar eerste roman; het werd ook in haar tijd te lang gevonden; na een uitstekenden opzet en een snelle ontwikkeling traineert de handeling in de latere delen. Maar dit werk is rijper en reikt tot groter levensdiepte. In het levensdrama van Lotje Roulin, in de tintelende humor en de zuivere gevoeligheid van Daatje en zo menig karakter op het tweede plan, is kunst geschapen in den waren zin, even bloedwarm als het leven-zelf. |
|