Dapper vrouwenleven
(1954)–Hendrika Ghijsen– Auteursrechtelijk beschermdKarakter- en levensbeeld van Betje Wolff en Aagje Deken
[pagina 277]
| |
Tiende hoofdstuk
| |
[pagina 278]
| |
aant.
Nissen, die dol is op paardensport, heeft in de stal van Lommerlust enige renpaarden; de dames houden buiten ook paard en rijtuig. Betje vooral waardeert de luxe van haar ‘sportchaisje’: - Het is om te stelen zo keurlijk gemaakt, ik zit er net in als in een tuinbankje, vertelt ze. Ze rijdt ‘met witte lijzels en zweepje’. In dit elegante spannetje gaat ze alle dag uit, als het weer het toelaat. De hit Mignon, die zo'n beetje tot de familie behoort, ziet er volgens zijn meesteres uit als een koningin: - zijn staart is afgehakt en hij is geheel opgeknapt. - In 1785 gaan ze haar huis verbouwen en genieten na al de rompslomp, die dit meebrengt, dubbel van haar veel verbeterd Lommerlust. Ze zijn verrukt over de mooie omgeving, vooral Betje, die ondanks haar behoefte aan intellectueel contact, zo door en door een buitenkind is. Mooie lanen, statige buitens, die kende ze ook uit de Beemster. Maar hier is meer dan dat, hier is ongerepte natuur. Hoe zwak haar weergave is, we kunnen iets navoelen van haar bewondering, haar liefde voor de verten: - waarin men de duinen aan ziet blauwen, zo ver 't oog maar dragen kan; - haar genieten in de stilte der onuitoogbare bossen, waar de koele schemering woont, die zo plechtig stemt, als men alleen is: - daar de ziel zo ernstig over haar bestemming denkt; - wier statigheid het intieme der gesprekken verhoogt, als men er met zijn vrienden wandelt. Ze heeft doodstil geluisterd, in die boslanen of in eigen tuin, naar het ‘concert der nachtegalen’; ze dweept eens niet, naar den welbekenden trant der sentimentele tijdgenoten, met hun gezang in een toverachtigen maannacht, maar ze heeft gehoord, hoe lieflijk deze zang ook in den vroegen ochtend kan klinken; ze heeft ze zien zingen en om zich heen zien ‘zwieren, meer nieuwsgierig dan wel schuw.’ - Van 's ochtends tot 's avonds is ze buiten. Ze werkt in haar welbekend ‘Gelders huisje’ in den tuin, dat ze tot boekvertrekje heeft ingericht, waar de wanden met boeken zijn bekleed en afbeeldsels van Socrates, Erasmus en De Groot aan den muur hangen. Vertalingen, de herziening van haar gedichten en prozawerk voor een grote uitgave geven al dadelijk drukke bezigheid; ook enkele nieuwe, meest rijmloze verzen en wat gedichten van Aagje zullen hierin een plaats vinden. Al gauw beginnen zij dan gezamenlijk aan de voorbereiding voor een tweeden, groten roman. Ook Deken heeft haar hoekje gehad voor werkuren gereserveerd, in het huis of in den koepel, waar de vriendinnen ook samen van lectuur genieten, Deken voorlezend, Wolffje luisterend, omdat ze last begint te krijgen van haar ogen. Er is, evenals in De Rijp, een grote regelmaat in dit leven: - ik heb zo veel gewerkt, schrijft Betje in '86, en schreef of las nooit na negen | |
[pagina 279]
| |
aant.
Ook nu tuiniert Betje nog graag, al zal een stalknecht-tuinman wel het eigenlijke tuinwerk hebben verricht. Zoals de jongere krachten, mevrouw Nissen en Jansje Teerlink zeker veel van de dagelijkse huiselijke plichten op zich namen. Jansje vinden we sinds den zomer van '84 als huisgenote. Ze is een dochter van Betje's oudere zuster; één van de Vlissingse kinderen, die zo dol plachten te zijn op Tante Betje's bezoek als extra-zomerpretje. In het begin wat teertjes, wordt ze door ‘de tante's’ op Lommerlust opgekweekt: - Uw Jansje is geheel vertakeld en ziet eruit als een beeld zo schoon - wordt aan een vriendinnetje gemeld. - Ze is het beste, liefste meisje, dat ik ken, vervolgt Betje; als mijn kind bemin ik haar. - En die liefde is wederkerig. Het wordt zelfs wat al te erg, meent ze in een volgenden brief: - Hield ze maar wat minder van mij, maar op dat punt is ze gek; ik ben haar moeder, haar kind, haar alles, en als ik ziek ben krijt ze zich tot water, hoe dartel en vrolijk zij anders is. - Jansje, dan zeventien jaar, zal zich later verloven met Ds Adriaan van Crimpen, die te Wijk aan Zee staat. Ze trouwt uit Lommerlust in 1788. Ook tussen Van Crimpen en ‘de tantes’ groeit een diepe genegenheid; hij zal haar, in latere, financiëel moeilijke jaren, steunen en helpen zoveel hij kan. Het jonge nichtje en Chris Nissen brengen op Lommerlust leven in de brouwerij; ze springt jolig met hem om, als met een ouderen broer; hij beweert zelfs dat ze, ‘met hem leeft, als met den grooten Caro, (het kalf van een stalhond).’ - Leentje Nissen is bedaarder; ze lijkt wel de oudste van de drie, zegt Betje. Deze ‘lieve dikke Dutje’ is, met al haar molligheid, een vrouwtje met pit en verstand; de enige van de drie, naar 't schijnt, die met het werk der ‘tante's’ in nauw contact staat. - Zij raadpleegden haar over de schriften, die zij voor de pers bestemden, beweert Dr Halbertsma, een jongere tijdgenoot. Hij munt overigens niet uit in betrouwbaarheid, evenmin als in sympathie voor de schrijfsters. Maar deze aantekening geeft steun aan wat de brieven terloops aanstippen. Als huisgenote in De Rijp al heeft Greegertje deel aan de gedachtenwisseling der vriendinnen. In de voor de groeiende samenstemming zo gewichtige jaren '80-'81 is ze bij menig gesprek ‘die Dritte im Bunde’ geweest. Deken maakt er toe- | |
[pagina 280]
| |
aant.
Wat ligt meer voor de hand, dan dat ze ook bij de voorbereiding van Sara Burgerhart is geraadpleegd? Zij behoorde tot de generatie, voor wie het werkje was bestemd. En wat Willem Leevend aangaat: zou ‘de vriendin uit duizenden’, die de schrijfsters tijdens het samenstellen van haar groten roman ‘een huis vol werks’ geven, liever dan haar werk aan het oordeel van een kring kennissen te onderwerpen, iemand anders zijn dan deze jonge vriendin-huisgenote, die al sinds de Rijper jaren in zo nauw contact met haar stond? Nissen blijft buiten dit intellectueel verkeer, dat hem vreemd is, hoe bereid hij zich ook toont er naar op te zien. Want evenals in zijn verlovingstijd staat hij klaar om met alles te dwepen, waarmee zijn allerdierbaarste Leentje dweept. Haar gloeiende verering voor Wolffje, verre van hem wrevelig te maken, deelt hij in de vurigste bewoordingen. En, zoals hij in zijn weke verliefdheid bereid is, zich door zijn vrouw te laten leiden en - vertroetelen, zo laat hij zich als een onmondige jongen gezeggen door de oudere vriendin. - Omhelz de lieve, beste vrouw des werelds, mijne en uwe moeder Wolffje, luidt het aan het slot van een brief; of: ‘zeg haar, dat mijn hart alles ondervind, wat een kind voor een moeder ondervinden kan.’ - Ook Deken wordt meermalen in zijn ontboezemingen betrokken en trouw (op papier) naast Dutje en Maatje omhelsd. Chris' oordeel over Aagje's onzelfzuchtige genegenheid voor haar boezemvriendin is sympathiek. Zeker heeft hij gemeend wat hij schreef; deze ‘Wahlverwantschaft’, waarin het jonge paar opging, heeft de band tussen hen nog versterkt. Maar even zeker heeft Nissen zich in deze sentimentele verering, die bij hem geen reëlen grond had, die zo goed als geheel echo is, op den duur overspannen. Er is een ogenblik gekomen, waarop hij van zelfbedrieger, dien hij onbewust altijd geweest was, welbewust tot bedrieger is geworden. Leentje's bewondering is veelzijdig en diep geworteld in de kennis van Wolffje's karakter en gaven; hoe zou ze kunnen vermoeden, dat haar Chris, zo meevoelend, zo geestdriftig en vertederd als hij schrijft over de vriendin, ‘die ons in alles tot moeder verstrekt’, of verzekert er een eer in te stellen, Wolffje even lief te hebben, als zijn ‘dutje’ dit doet, juist dáárom zo vlot is in al deze betuigingen, omdat ze geheel aan de oppervlakte blijven? Kneedbaar lijkt de jonge Nissen in de handen van deze vrouwen, kneedbaar als was. En hij gelooft zelf zo heilig aan eigen dankbaarheid voor de ‘zoete vermaningen’ van zijn ‘dierbare uytverkoome Wijfje’ | |
[pagina 281]
| |
aant.
We verbazen ons niet al te zeer, wanneer na enige jaren Nissen in een vulgaire amourette verstrikt raakt. - Het braafheidsspelletje wordt ook dan verder gespeeld. - Hoe was het mogelijk, dat Betje Wolff, die toch in Leentje's verlovingsdagen al getoond had, Chris Nissen in zijn zwakke zijden te kennen, even argeloos in dit spelletje blijft geloven als zijn jonge vrouw? Het is misschien verleidelijk, de oorzaak te zoeken in al te tedere gevoelens der ‘ruim veertigjarige weduwe Wolff voor de bijna twintig jaar jongeren, getrouwden man’, zoals door den uitgever van Nissen's brieven is gedaan. Maar wordt daarbij niet te weinig rekening gehouden met toch belangrijke aspecten? In de eerste plaats zijn Betje's eigen woorden over of tot den jongen Nissen, zo kalm-vriendschappelijk en praktisch-moederlijk als maar mogelijk is; de zoetelijk-sentimentele uitingen komen alle van Nissen's kant. En, niet te vergeten: hij schrijft al dergelijke ontboezemingen in brieven aan zijn eigen vrouw. Dit maakt het onjuist, ja zelfs onmogelijk, om de verhouding buiten Leentje om te zien. Het feit is er nu eenmaal, dat Chris in compagnie met zijn ‘allerdierbaarste Dutje’ zijn sentimentaliteit over ‘Maatje Wolff’ botviert. Maar Betje accepteert ze. - Ja; zoals ze de dwepende genegenheid aanvaardt van een hele schaar jonge mensen van beiderlei sexe, die in haar hun ideaal zien, en die geen termen genoeg kunnen vinden, om hun liefde en verering uit te drukken. En dáár komt het op aan: Nissen en zijn Leentje staan niet alleen in hun vriendschapsverrukking voor ‘Maatje Wolff’; ze zijn eenvoudig twee uit velen. Waar deze zich, evenals Deken, in vergist, is de kwaliteit van Nissen's gevoelsuitstortingen. In hen, die ‘de ware gevoeligheid’ tonen, is haar vertrouwen nu eenmaal onbeperkt. - De grond van een eerlijk caracter, had ze eens gezegd, is bij mij: sensibilité; goedheid is hetzelfde. - En ze had deze goedheid de Godsspraak genoemd, waarop we gerust af kunnen gaan bij al onze bedrijven. - In haarzelf, in velen uit haar kring, leefde inderdaad deze gewetensvolle gevoeligheid, die de prikkel is tot nadenken, tot die zelfkritiek en karakteropbouw, die voor het achttiende-eeuwse streven naar wellevenkunst van moderne allure zo kenmerkend is. Dat er een gevoeligheid is zonder eerlijkheid, zonder morelen ondergrond, is voor haar zeer moeilijk te realiseren. Ze kent en wantrouwt | |
[pagina 282]
| |
aant.
Dit is het, wat haar helderheid van oordeel vertroebelt ten opzichte van den jongen Nissen, evenals het haar in deze zelfde periode op een dwaalspoor brengt bij de beoordeling van haar vereerster, mejuffrouw Kops. In beide gevallen zal ze haar vergissing eerst bemerken, als het te laat is, en de ontgoocheling zal bitter zijn. - - - In den huiselijken kring moet Nissen veel hebben gehad, wat hem tot een prettigen huisgenoot maakte. Hij mocht dan wat door het dolle heen zijn, als hij, terug van een zakenreis, op Lommerlust van het buiten-zijn, van zijn paarden en honden genoot, dat bracht leven in de brouwerij en men staat er niet op ceremonieel. En hij was behulpzaam en vriendelijk, en kan de hartelijkste invallen hebben. Betje, zelf zo impulsief, heeft zeker de bedenkingen van vader Nissen en Leentje niet gedeeld, toen Chris op een goeden dag op het idee kwam, een bedeljochie tot zijn knechtje te promoveren. En pakte het niet goed uit? - Hij sprak en schreef zo aardig over den kleinen Jan; het kind was zo trouw en aanhankelijk. Vurig patriot is hij ook, wat op Lommerlust gewild is en zijn feitelijke onverschilligheid voor hogere ethische vraagstukken min of meer compenseert. In de vertrouwelijke sfeer van dagelijksen omgang moet hij ook als vanzelf de dames die grote en kleine beslommeringen uit de hand hebben genomen, die het regelen van haar geldzaken meebrachten, nu ze door erfenis en eigen verdiensten allengs in goeden doen waren geraakt. 't Lag immers voor de hand, dat de man-in-huis deze dingen beredderde, waarvan zijzelf zo weinig ervaring hebben. In den zomer van '83 wordt dan de reeds bestaande toestand gelegaliseerd. De vriendinnen verlenen Christiaan Nissen op 23 Juni procuratie ad negotia en machtigen hem ‘om al hare zaken te behartigen en haar persoon te representeeren’. Er was toen nog generlei aanleiding om Nissen als zakenman te wantrouwen. De firma had een goeden naam. Chris mocht een wat ruimer hand van geld-uitgeven hebben, zijn hobby voor paardensport mocht meer geld kosten, dan de voorzichtige Leentje goedkeurde, daartegenover stond, dat het echtpaar Nissen vermogend was en dat de jonge koopman zijn zaken ijverig waarnam. | |
[pagina 283]
| |
In September van hetzelfde jaar '83 is notaris Van der Jagt bij de regeling der erfenis van den ouden heer Bekker betrokken. Hij was niet alleen sinds jaar en dag met Betje Wolff bevriend, maar staat ook met Nissen op goeden voet. Nog in 1788 horen we van hun vriendschappelijke verhouding. Was er in '83 sprake geweest van moeilijkheden in Nissen's zaken, Van der Jagt zou als Betje's notaris een andere financiële regeling hebben kunnen treffen, ook zonder den jongen vriend in het geding te brengen. De onzekerheid van den tijd was verontschuldiging genoeg om niets te riskeren. - Zo schijnt dan in deze eerste jaren op Lommerlust alles, ook de geldzaken, ten beste geschikt. De vriendinnen maken haar rente niet op, ondanks de bescheiden luxe, waarin ze leven; haar verdiensten als schrijfsters gaan in stijgenden lijn; er is niets tegen, een deel van haar geld in Nissen's zaken te steken, te meer nu deze er over denkt, neef Jan Teerlink in de zaak te nemen, zodra hij zijn eigen baas zal zijn. Verder besteden de dames weinig aandacht aan geldkwesties. Zij hebben alles wat ze wensen en zijn in staat anderen te helpen, waar het nodig is. Technische bijzonderheden laten ze gaarne aan ervarener handen over.
Zo gezellig als nu had Betje sinds haar jonge jaren het gezinsleven niet gekend en Deken haar leven lang niet. Betje is ‘Mamatje’ voor al de jonge logeetjes; Aagje, de jongere, maar de echte matrone door haar dikte en ‘statigheid’, is ‘Grootmoeder’. Een steeds ruimer wordende kring van jonge mensen beweegt zich om dezen kern van vredig en huiselijk familieleven. In haar werk, gelijk in het leven van elken dag staan de vriendinnen te midden van de opgroeiende jeugd. In De Rijp is dit contact reeds begonnen, maar het ontbloeit eerst recht op Lommerlust. Meer en meer worden de schrijfsters ook in het werkelijke leven de vraagbaak, de morele steun van hen, die met zichzelf of met de omstandigheden in de knoei zitten. Heel nauw zijn deze werkelijke en fictieve vriendschapswerelden verbonden, zo zelfs, dat de schrijfsters, naar zij zelf getuigen, in Willem Leevend herhaaldelijk fragmenten uit brieven van haar jonge correspondenten hebben verwerkt, wanneer een passage daarin: - ons hart roerde, onze geest verleevendigde, onze eigen begrippen beter voorstelde. - Hoewel zij alle praatjes van de hand wijzen, dat ze een sleutelroman zouden schrijven en dit idee zelfs ‘despraat gek’ noemen, geven ze volmondig toe, dat ze hun originelen in de samenleving vonden, zonder iemand in het bijzonder te schilderen. Dit geldt zo goed van een gebaar, een voorkomen, als voor een ge- | |
[pagina 284]
| |
aant.
De vriendinnen nemen haar plicht om op te voeden, te helpen, te steunen zeer ernstig, in het leven zo goed als in haar romans. Vooral Betje wordt overstelpt met brieven van mensen, die om hulp en raad vragen en er zijn gevallen bij, die haar diep ontroeren: - Zulke menschen moet ik antwoorden, dit is pligt; ik moet zorgen, daar ik kan, voor ieder die mij (hoewel onbekend van persoon) daar om verzoekt, - schrijft ze. Al wat jong is, loopt met haar weg, zonder dat ze er een hand voor behoeft uit te steken. Deken mogen ze graag, met Betje dwepen ze. Aagje's belangstelling, hulpvaardigheid is even groot; ook zij leeft mee en kan met de jonge meisjes babbelen, ze plagen en in hun vreugden delen, met een humor, een gezellige vertrouwelijkheid, even natuurlijk als die van Betje. - Dacht ik het niet, lieve Schiere, schrijft ze aan een aanstaand bruidje, dacht ik het niet, dat U ook nog een man zou opgeleid worden; 't heeft wat geholpen, dat ge zo dikwijls in 't nonnenklooster op Lommerlust het voorbeeld van een oude en jonge non (zijzelf en Jansje Teerlink) hebt mogen genieten. - Als huwelijkszegen wenst ze haar toe: - huiselijke vrede, alle de fijne aandoeningen der zielszaamensmeltingen, voorspoed, roem, gezondheid, rijkdom en niet minder dan zes schoone kinders. - De eerste van deze kondigt zich spoedig aan en wordt bij voorbaat al te logeren gevraagd: - De | |
[pagina 285]
| |
aant.
Maar - ze kan ook de plank duchtig misslaan. Te zwaarwichtig preken en vermanen, of in de warmte van haar genegenheid niet begrijpen, dat de dosering te groot kan zijn en - verkoeling wekken. Vooral bij het begin van een vriendschap kan dit voorkomen. Het was voor Aagje, als ook háár moederlijk - en sentimenteel - hart uitgaat naar zulk een aardig jong ding, niet gemakkelijk terzijde te staan, totdat het eerste élan, tot haar vriendin gericht, is bedaard en ook de warmte van háár genegenheid kan worden aanvaard. - Hoe koel vond ik uw laatste Briefje bij uwen vorige hartelijke, - aldus begint ze, nog in De Rijp, een brief aan haar lieve Greegertje, - geen enkel woord als antwoord op het gewichtigst, het belangneemenst gedeelte van mijnen Brief! dus dagt ik en dit verwekte in mijnen geest eene merkelijke neerslagtigheid, daar anders uwe Brieven mij altoos vervroolijken... Zo gaat het voort, ook nog in volgende brieven. Deze aanvang met al zijn onderstrepingen zegt al genoeg. Het zal wel Betje's fijner aanvoelen zijn geweest, dat Deken de oorzaak van de moeilijkheid aanwijst: - Gij hebt Greegertje in het eerst te veel gepreezen, dit heeft zij voor vlijerij aangemerkt, maar in Uw laatst verblijf te Amsterdam hebt gij haar openhartiger haare gebreken gezegd, en dat is de rede dat zij omtrent u veranderd is: - Van wie anders zou Aagje in alle deemoed deze terechtwijzing over haar gebrek aan tact hebben aanvaard? - Het komt weer in 't reine en Betje maakt kort daarop in alle gerustheid op goede harmonie haar plannen tot samenwonen met Greegertje en haar man. In hoeveel drama's en blijspelen, in hoeveel grote en kleine moeilijkheden van de jonge levens om haar heen zijn de vriendinnen betrokken geweest! Niet zo heel diep gingen de meeste van deze problemen, al wogen ze voor de medespelers zwaar. Maar we behoeven de namen van Bellamy en Fransje Baane maar te noemen, om te weten, dat in deze werkelijkheid ook het diepste levensleed heeft meegesproken... Wolffje is vooral niet minder uitbundig in haar betuigingen, dan Deken. Stelt U in onzen tijd een brief van een wat oudere dame aan een jong meisje voor, die aldus eindigt: - Adieu, mijn heele lieve, ik omhels U zo met mijn geheele hart - zoals gij weet, dat ik enkel de menschen, die ik liefheb omhels. - Al gebeurt dit dan ter gelegenheid van de verloving der correspondente, het is een suikerzoetheid, die ons kriebelig maakt. - - - 't Is waar dat ze het soms anders te horen krijgen: In een ongeduldige bui, als de kleine Schiere, die dan op het verre Texel in betrekking is, wat al te instantelijk om brieven vraagt en weer eens op | |
[pagina 286]
| |
aant.
Zo'n buitje zuiverde de lucht en toont, hoe gezond de verhouding in den grond was. Binnen korten tijd volgt een allerhartelijkste - en verstandige - brief over Schiere's trouwplannen. - Wat, sentimentaliteit daargelaten, Betje zo onmisbaar maakt voor al deze jonge mensen, is haar gave van meeleven. Ze heeft zo'n plezier in hen, ze begrijpt en verdedigt hen; ze zegt ook, waar het op staat en toont, waarin ze tekort schieten. Maar zonder haar wil op te leggen. En bovenal, ze is een der hunnen, ondanks haar volgroeide levens- en ‘meisjeskennis’, ondanks haar talenten, haar ontwikkeling, waartegen zij hoog opzien. Ziedaar het geheim van hun vertrouwelijkheid, die tegelijk een diep vertrouwen is. Ze kan zich in hun plaats stellen, niet slechts door haar tact, haar verbeeldingskracht, maar doordat zoveel van de moeilijkheden, waar zij middenin zitten, ook de hare zijn geweest, of nog zijn: - Denkt gij, dat ik nimmer een voornemen had, om een oploopendheid, die als in mijn karakter is ingeweven, te bestrijden? Denkt ge, dat ik die nooit onder den voet kreeg?... Zie ik het zotte, zowel als het onbetaamlijke er niet van? En echter moet ik niet met nimmer sluimerende oplettendheid waken, moet ik niet menigmaal vlieden, om staande te blijven? Hebbe ik alle mijne reden, alle mijne (mij nooit betwiste) goedaartigheid niet nodig, om die zwakke plek in mijn hart te versterken? En zou ik dan eenen jongeling van twintig jaar zulk een gewichtigen post toevertrouwen?... De passage is opgenomen in Brieven over verscheiden Onderwerpen en dus voor algemeen gebruik wat verdeftigd. Maar het gesprek met den opvliegenden jongen dat hier achter schuilt tekent, hoe Wolffje zich gaf, eerlijk voor eigen gebreken uitkwam, om haar pupil te helpen, te bemoedigen. Ook dáárin is ze ‘één der hunnen’, dat ze voor ze op durft komen, zelfs tegen de ouders, als ze meent, dat deze zijn te kort geschoten, iets wat men in dien tijd zo licht niet erkende. Zo is het in haar pleidooi voor dien moederlozen jongen, schrander en muzikaal, maar een eindweegs op weg een drinker en losbol te worden. Wolffje staat aan zijn kant als een goed kameraad; niet hèm, maar zijn vader gaat ze te lijf, met al haar gezag van mensenkenster. Papa heeft den jongen van jongs af te veel geld gegeven, hij heeft uit | |
[pagina 287]
| |
aant.
Een andere keer, ditmaal inderdaad in een persoonlijken brief, ziet haar humor door den ernst van het geval heen, dat door Aagje al te zwaarwichtig was opgenomen. Dat Jan Govert van Rijswijk, het jonge mens in kwestie, tot wien Deken een opwekkend en vermanend epistel had gericht, Collegiant was, werkte er misschien toe mee, om haar in den ouden hoogdravenden stijl te doen vervallen. Maar in ieder geval is er geen sprekender tegenstelling denkbaar, dan de praktische ferme manier, waarop Wolffje hem aanpakt, en Aagje's zalvende stichtelijkheid. Daarbij zegt Betje's briefje ons meer van den jongen vriend en zijn moeilijkheden, dan Deken's gehele toespraak tot den ‘zeer bevoorrechten jongeling’. Voor Wolffje is Govert Jan eenvoudig een overwerkte jongen, die een tik op de schouder, een hartelijk ‘kop op’, en vooral praktischen raad nodig heeft. - Komaan, lieve jongen, vroeg naar bed en vroeg op en niet denken als gij uw slaapmuts des avonds opzet. Praten met de familie, vrolijk zijn in het bijzijn van uwe lieve moeder. God gedankt voor alles; u in Zijn bescherming aanbevolen en dan slapen. -
Van de vriendschap met mejuffrouw Kops, die in de Beverwijkse jaren een grote plaats moet hebben ingenomen, kunnen we slechts hier en daar een glimp opvangen. Het is waarschijnlijk Johanna Kops. Ze is negen en twintig jaar, als ze met Betje kennismaakt, schatrijk, van een voorname Haarlemse familie, die 's zomers op een buiten in de buurt, Wildhoef woont. Daarbij intelligent, ontwikkeld en onvoldaan met haar louter mondaine leven. Haar dwepende verering voor Juffrouw Wolff veroorzaakt blijkbaar wrijving in haar eigen milieu. Althans een Haarlems predikant bemoeit er zich mee en wordt door Aagje tot de orde geroepen. Dominé had intussen, wat de jonge dame betreft, voor dovemansoren gepreekt. Het gehele gezin op Lommerlust staat voor de ‘beminnenswaardige juffrouw Kops’ in lichter laaie. Nissen heeft voor haar een ‘onuitsprekelijke eerbied en hoogachting’ en zijn vrouw vindt haar ‘een | |
[pagina 288]
| |
aant.
Betje is, zoals gebruikelijk, verrukt over de nieuwe vriendin, - ‘mijn engellieve Kops’ noemt ze haar. Maar intussen heeft ze heel wat met deze dame te stellen, die met zichzelf - of met de liefde? - in de knoei zit en in lange tête-à-têtes haar hart komt uitstorten. Ze bestaat het, op één middag twee flauwtes te krijgen, één in Betje's rieten kluisje, de andere in haar eigen koets op weg terug naar Wildhoef, waarheen haar gastvrouw haar zorgzaam vergezelt. Een toespeling in een brief van '87 wijst erop, dat de vriendschap met deze weinig evenwichtige jongejuffer voor Betje op een teleurstelling is uitgelopen. Er is daar sprake van een ‘vriendin K.’, die zedelijk dood voor haar is en ‘van de eene zwakheid in de andere valt.’ - Betje mist deze vriendschap, die haar in intellectueel opzicht veel gaf. Maar mejuffrouw Kops' verering was een strovuur geweest; en het was niet gelukt meer ‘eenparigheid’ in haar karakter te brengen.
Een alleraardigst toneeltje uit den omgang met een negenjarig logéetje, geeft Gesprek met een jong juffertje. 't Is een knap stukje, zoals dit kind, even naïef-babbelend als ad-rem, gegeven is. Het meiske heeft maar één wens: ze wil ‘Maatje Wolff’ overhalen, haar te leren rijmen, ze wil dichteres zijn, gelijk haar grote vriendin, die ze in haar kinderverering in alles bewondert. Deze laat haar vrij-uit praten, ze heeft groot plezier in de opwinding en den ernst van de kleine vraagster, die haar met haar kinderlogica bijna schaakmat zou zetten. Tot ze in een lach schiet, als het juffertje haar tracht te paaien met het vooruitzicht: - en als gij eens verjaardet of zo, dan lieve vrede! wat zou ik dan niet maken en voor u reciteeren! Precies als in Utile...! Dit kleine parmantje, een gedicht van eigen maaksel uitgalmend op de wijze der dichtgenootschappers, het visioen is haar te machtig. - Wat later is er even een ontroerend moment: Betje, door zoveel volharding in 't nauw gedreven, had eindelijk beweerd: - men leert de kinderen niet ‘rijmen’, als men ze liefheeft, - en het meiske vraagt, de grote, heldre, blauwe ogen naar haar opslaand: - Wel, had men toen g'een kind waart, u dan niet lief, hoe is dit? Dat zou mij danig spijten... zeg, had gij dan geen Maatje? Zo praten ze, die twee in het Gelders huisje en ze komen er niet uit. Tot het eindigt in de kinderlijke verzuchting: - ik wou, dat ik al groot was, en ze haar hele hartje uitstort: haar ongeduld, als ze steeds weer horen moet: - ik zal 't u zeggen, als gij het kunt begrijpen; - haar verlangen, om werkelijk de vriendin van haar grote vriendin te | |
[pagina 289]
| |
zijn; - haar jaloezie, omdat: - als zekere dame u weer eens komt bezoeken, (we zijn in de Kops-periode) zij, de ‘kleine lieve’, zo lang vergeten wordt. En als ‘Maatje’ het kleine jaloerse schelmpje berispen wil, komt als alles-afdoend argument: - Maar ik houd zoveel van U. - Wolffje troost: nog een jaar of vier, vijf zal ze ‘de kleine lieve’ blijven: - houdt gij dan nog veel van mij, kies mij dan tot vriendinne. - Haar leren rijmen? - neen, dat zal ze ook dan niet doen. Maar, zo komt de paedagoge om den hoek: ik zal u leren denken. - Is dat plaisierig, twijfelt het kind, plaisieriger als rijmen? - Maar nu is het genoeg met dit volhardend wijsneusje: - Gaat ze mee wandelen, of aardbeien plukken in de moestuin? -
Zo zien we in deze jaren 1782-85, hoe fragmentarisch ook, in brieven en persoonlijke gedichten, dat de vriendinnen zich geheel bewegen tussen jonge mensen. Zeker werden ook de vriendschappen met ouderen aangehouden. Maar de verhouding tot de opgroeiende jeugd brengt een frisse bekoring in haar leven en een actualiteit in haar taak als opvoedsters, zoals ze vroeger niet hadden gekend. |
|