Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 327]
| |
Van den kleenen hertogaant.5Rijkhard en wist het gebruik nog niet, volgens hetwelke men een lijk dat in 6de bare staat begroet en met gewijd water speerst, ten teeken van verhoorde 7gebeden, afdalende als dauw uit den Hemel. Hij ging, zoo 't hem gewezen 8was, met den stoet achter hem, ter kerken. De hoofdkerke van Rouanen en 9was dan niet gelijk nu: het waren dikke dikke wanden met eer mazegaten als 10ramen, zoo kleene waren ze voor eene hoofdkerke; de zuilen waren zoo 11leege, dat men bijkans aan de hoofden kon, die met aardige wezens, blade-12ren en momtoten besneden waren; 't was er altijd donkerachtig, en nu nog 13meer, dat het allengskens dieper in den avond wierd, ware 't er donker 14geweest zonder Hertog Willem, die daar in bare lag. Rond het doodsbedde 15stonden er bij honderden bruinwassen keersen te branden, en de wierook, 16die met het wasch gemengeld was, gaf eenen geur des gebeds aan geheel 17't bevang van de kerke. Buiten die keersen knielden er moniken, met diep 18gekapte hoofden, die, traagzaam en zonder verwisseling van toon, psalmen 19tot malkaar her ende weder zingende waren. 20Rijkhard naderde het doodsbedde. 21Daar lag hij nu, Willem Lanszweert, Hertog van Normandijen, gelijk 22een goed en trouw christen man van wapenen, in zijn ijzeren roklijf, zijn 23zweerd aanzijds hem, zijnen schild op zijnen arm en een kruis in zijne 24gevouwen handen. Zijn Hertogskleed lag om zijne schouderen, hij droeg 25zijne gouden kroone rond zijn hoofd, en over de krage van zijnen stalen 26halsberg zag men den boord liggen van een haren hemde, dat hij, buiten de 27wete van elk, gedregen hadde en dat men vond als men hem aflei. Daar lag 28hij, gelijk eenen die slaapt, noch en was er ievers een teeken van geweld aan 29hem te bespeuren, buiten de blauwe plekke aan de slape, die het roeispaan 30daar gelaten had, waarmede hij eerst in duizelinge was geslegen geweest. 31‘Ziet u edele dat?’ zei grave Bernhard. Rijkhard zag en weende in den 32eersten bitterlijk, maar de toesprake van den ouden krijger maakte een 33ander mensch van hem. Hij greep naar het zweerd dat bij zijns vaders zijde 34lag en hij sprak schrikbare woorden. 35‘God geve,’ zeide hij, ‘dat ik u gebruiken mag, en u dopen in het bloed 36des verraders, en op dien dag dat...’ 37Hij ging het zweerd omhooge heffen en verder spreken, toen zijn arm 38tegen gehouden wierd in de hand van een van die gekapte moniken, die daar 39knielden. 't Was Maarten, abt van Jumegen, zijns vaders raadsman, die 40opstond en die sprak: 41‘Rijkhard!’ zeide hij, ‘van Normandijen, wat komt gij daar uit te spre- | |
[pagina 328]
| |
1ken? hoe durft gij de ruste van uwen overleden heer ende vader stooren, met 2een geroep tot wrake en wapenstrijd, hier, in den huize en in de tegenwoor-3digheid Gods zelven, dien alleen de wrake toekomt? Dat zweerd sprake u 4tegen, ware 't zake dat het spreken kon, want nooit en was 't getrokken, 5't en zij om den armen, de weduwen en de weezen voor te staan en te verde-6digen. Zijn dat de lessen die gij van uwen vader geleerd hebt, wijlend Hertog 7Willem, God gedenke de ziele, van Normandijen?’ 8Het vier der wraakgierigheid bluschte uit in die woorden en in eenen 9vloed van kinderlijke en christelijke tranen; Rijkhard ging den heiligen man 10Gods vergiffenisse vragen, als Bernhard de Dene uitviel tegen den abt en 11openbaar in de kerke zei dat Rijkhard geen geschoren eenzaat of munk en 12was, maar wel ‘een man van 't zweerd’ zeide hij, ‘gelijk ik en ons gelij-13ken!’ 14‘Gijlieden, Heeren ende barons van Normandijen’ hernam Maarten 15van Jumegen, ‘zijn dat woorden van heidensche wilden die gij spreekt, ofte 16wel van Christen gedoopte kinderen Gods? Ik vrage 't u! Is het zulk een 17leven en dusdanig een doen dat gij aangegaan en beloofd hebt, daar bij dien 18doopsteen, wanneer gij kersten gedaan zijt geweest, velen onder u, in deze 19mijne priesterlijke hand? Neen, zoo gij den vader bemind hebt, zoo zult gij 20den zone liefhebben, en dit kind niet raden hetgene hij die daar ligt, als 21Christen Hertog, immer geschuwd heeft, wrake en wreede bloeddorstig-22heid!’ 23‘Vergeeft het mij, vader,’ zei Rijkhard, en hij borg zijn weenende aan-24zichte in de ruwe vouden van 's eenzaters pije. 25‘Aanschouwt,’ zei abt Maarten van Jumegen voort, ‘Hij die daar 26hangt aan 't kruis vergaf eer Hij stierf die hem kruisten: vergeeft ook, wilt gij 27vergeven worden, en God vergeve u, zoo ik u vergeve, de woorden die gij 28gesproken hebt. Ondertusschen, Gods recht en slaapt niet, en de booze ver-29gieter van uws vaders bloed en zal zijne straffe niet ontgaan. Moget gij de 30gelegentheid hebben van hem de hand te reeken en te doen zoo die hand 31plag te doen, die daar nu roerloos met het kruis blijft liggen rusten!’ 32Rijkhard was te diep ontroerd om nog te spreken; grave Harcourt deed 33als of hij niets gezeid en hadde, en langzamerhand verliet het gezelschap de 34kerke, latende de munken waken en bidden tot den naastkomenden mor-35genstond. 36's Anderendags wierd Hertog Willem ter aarden gedaan. En als de aar-37de op zijn kiste gevallen had, met dat geruchte dat een kind nooit meer en 38vergeet wanneer 't zijnen vader heeft weten begraven; als de laatste psalm 39gezongen, en de laatste wierook in de lucht gesmolten was, dan bevond hem 40onze kleene Hertog in 't hof, bij Eric van Centeville en sommige van zijn 41dienstvolk, die zijnen zwarten rouwtabaard afdeden en hem kleedden in | |
[pagina 329]
| |
1zijn vorstelijk hofgewaad. Als dit gedaan was kwam hij ter hallenwaard, 2waar de barons en de grooten van 't Hertogdom vergaderd stonden. Hij 3groette ze minzaam, zoo het hem voorgehouden was, omdat zij eerst hem 4groetteden, en willekom hieten, hij trok dweers door de grote ruimte van de 5zale en uitewaards de trappen af, en de Heeren kwamen achter hem, elk vol-6gens zijnen stand en weerdigheid: eerst de Hertog van Bortoenjen, zoo onze 7oude vaders zeiden, en laatst de laatste en de minste van de edellieden, te 8weten die hun land en goed uit de handen zelf van Hertog Rijkhard te ont-9vangen hadden. 10Alzoo gingen zij te Onze-Lieve-Vrouwe-kerkewaard. |
|