Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 317]
| |
Mirakelsaant.5Geen grooter mirakel als het mirakel van een arm koorngraantje. 6Hoe dat kleen, rond, langwerpig schepseldingsken een jaar lang op zol-7der ligt en van niet en gebaart en, van als 't in de aarde gezaaid is en, onder 8Gods hemel, regen, wind en zonneschijn aan zijn eigen gelaten wordt, hoe 9dat het begint te leven, te zwellen en open te gaan; hoe dat het onverander-10lijk zijne wortelkens omleege schiet, waar sap en voedsel te vinden is; en 11zijne eerste bladpijlkens omhooge, waar het licht en lucht en zonneschijn 12tegenkomt, dat is God bekend. 13Gij hebt wel te zeggen, o groote lanteerns van de landbouwkunde, dat 14het komt door de zelfbeginnende ontwikkeling van de verborgene groei-15kracht, enz., enz., die, hier en daar en ginder; weet-je wat? al uw schoonen 16praat kan ik zeggen in een woord en dat een schoon: 't is een mirakel Gods, 17mijn fraaie mannen. 18En ware 't niet dat er, op elken zaaitijd en geheel 't jaar deure, bij hon-19derden en duizenden zulke mirakels gebeuren, geheel de wereld zou in ver-20bazing staan en mirakel roepen op het zien van de wonderbare ontwekking 21van een koorngraantje! 22't Is omdat de Man van hierboven (laat mij toch spreken gelijk de lands-23lieden) ziet dat de menschen de alledaagsche mirakels van zijne almogend-24heid te wel gewend worden en niet meer en achten dat het Hem beliefd 25heeft, op gestelde tijden, waar 't noodig was en waar het de menschen best 26verdienden, ook nog andere mirakels te doen en uit te werken. 27De zonne staat op en gaat onder, zoo regelmatig dat de menschen dat 28aanveerden alsof het God hun schuldig ware en op God zelfs, die zoo goed is 29van zijn licht op recht en krom te laten vallen, niet meer en peizen. 30't Is nogtans een dagelijksch mirakel of wonderwerk van zijne almach-31tige Voorzienigheid. Dat er een keer een heilig man kwame, die zegt: ‘In 32Gods naam, op zulken dag zal de zonne veranderen van gewente en twee 33nachten aaneen onder blijven en niet verschijnen,’ en 't zou alzoo gebeuren, 34de menschen zouden wel beginnen op God peizen en ingekeerd zijn en de 35zaken van hun geweten effen stellen. 36Maar daar zijn bijkans alle dagen mirakels van die tweede soorte, bij-37zonderlijk rondom den Paus. Vele die gedaan zijn misschien ten voordeele 38van een of twee persoonen en die, voor 't groot getal, onbekend blijven; 39andere blijven teenemaal gedoken onder het dekkleed van de ootmoedig-40heid, en zijn de priesters en biechtvaders naast God alleen bekend; andere 41nog worden nu, bijkans jaarlijks, door zijne Heiligheid den Paus zelve be- | |
[pagina 318]
| |
1kend gemaakt aan de gansche wereld, als hij iemand heilig verklaart, 't gene 2hij nogmaals staat te doen, en dat heel in 't korte, ter eere van eenen Bra-3bantschen gelukzalige, te weten den eerbiedweerdigen Jan Berchmans, van 4Diest. 5Wat baat het? 6De menschen zijn nog altijd ongeloovig, op de wijze van sint Thomas: 7‘'k Moet het zien om te gelooven,’ zeggen ze, en ze leven altijd voort, ge-8lijk.... 9En toen nog de groote gazetten en de groote boeken, in een woord, dat 10eeuwigdurend drukken en drukken en drukken steekt ons den kop zoo vol 11andere dingen, dat er hedendaags bijkans geene plaats meer en is bij ons 12voor de kennisse van de zaken die God aangaan. 13En de dwaze menschen zeggen toen: ‘'t En gebeuren hedendaags geene 14mirakels meer!’ en de godvruchtige en zeggen dat niet, maar zij en peizen 15't niet te min! 16Weet-je wat dat er in de Schrifture staat? 17Dat er zullen valsche mirakels gedaan worden, en, indien 't mogelijk 18ware, dat ook de uitverkorenen daardoor zullen in twijfel gebracht worden. 19En inderdaad, jaar-dertigers, daar gebeuren, onder ons gezeid, valsche 20mirakels genoeg! 21Ziet een keer! 22Als ik den eersten keer den vapeur zag komen aangestormd ('t was op 23onze gewezen Vrijdagmarkt te Brugge), hewel, ik mag u verzekeren dat er 24mij iets door en door mijn lichaam kroop, gelijk een soort van godvreezende 25schrik! 26He ja! ge ziet dat daar komen, zonder peerd of entwat, en de aarde 27beeft, en de lucht riekt anders als gewente, en dat sleept mij daar zulk eenen 28langen reesem zwaar geladen karren en wagens en koetsen, al achter mal-29kander, en gij en weet niet wat erin zit, en dat vier valt eruit, van onder, en de 30rook kuilt al boven en.... 31't Is waarachtig om mirakel te roepen voor die 't niet en kent, en ik ver-32sta geheel wel dat de buitenlieden peizen dat het volk uit steê bijkans zoo 33sterk en zoo machtig zijn als.... 34't Is aardig om geheel en gansch te zeggen wat ik peize, maar al die 35nieuwe dingen die, nu vijftig jaar geleden, uitgevonden zijn, hebben den 36gemeenen man een al te groot gedacht gegeven van de menschelijke macht; 37hij zit er vol van, 't is geheele dagen, hij hoort het van alle kanten en God 38wordt bijkans vergeten, bijzonderlijk door zulke die er interest in hebben 39om Hem te vergeten. 40Dat waren mijn gedachten als ik een kind was en den ijzerenweg zag; 41zelfs heb ik op een zekeren keer eenen boerenkoeiwachter moeten van de | |
[pagina 319]
| |
1schenen trekken of hij wierd overreden, klaar van verwondering op het zien 2komen van den ‘vierduvele’, zoo hij het hiet. Hij en bezat zijn eigen zelven 3niet meer! 4Naderhand heb ik al dat getuig van bij gezien, en als 't vier uit was en 5dat het op stal stond, dat brieschend ijzeren peerd. Mijn leermeester, een 6eenvoudige priester die nu al dood en bij den Heer is, heeft mij dat al uiteen 7gedaan, hoe dat die kokende waterdamp in den buik van den stoomwagen 8uitwaards wil en eene schijve voortstuikt, en hoe aan die schijve een arm 9vast ligt, en hoe t'enden dien arm een elleboog-as zit die de as is van 't groot 10wiel, welk groot wiel moet draaien door 't geweldig en geregeld duwen van 11dien damp of stoom, die gevangen zit en door het vier getergd wordt in den 12buik van den rollenden stoomwagen. 13Weet-je wat dat ik dan zei? 14Hé! ik zegde: ‘Die dwaze menschen toch! En dat het 6000 jaar heeft 15moeten duren eer dat zij zulk een eenvoudig dingen uitgevonden hebben!’ 16Hier is 't: de mensch heeft het convoi uitgevonden juist op dien dag en 17op die ure dat God gewild heeft en dat het in zijne Voorzienigheid noodig 18scheen voor zijne inzichten dat de menschen rapper als eertijds zouden kun-19nen bijeen komen en, verre weg van hier, Gods belangen gaan gadeslaan. 20Dat zijn toch dwaze menschen, die de hand niet en zien waaraan zij 21geleid gaan en die altijd roepen: ‘Kijk naar mij! kijk naar mij! hoe groot, 22hoe wijs en hoe machtig dat ik ben!’ 23't Is genoeg en zoovele dat al die wondere menschenmirakels uitgeleid 24en geprezen in de scholen, de gazetten, de boeken en overal, machtig veel 25kwaad doen. Een middel wete ik er tegen: diepe geleerdheid, ware kennisse 26van zaken, priesterlijke geleerdheid, geene dwaze wereldaanbidderij, geene 27staatsafgoderij maar waarheid aan het volk toedienen; in plaats van zucht 28naar drank en zottigheid te verwekken in het volk leerzuchtigheid doen ont-29staan, en die leerzuchtigheid in scholen, gazetten, boeken, gesprekken, 30onderhandelingen, aanspraken, enz. op betamelijke wijze en naar den rech-31ten eisch, voldoen. 32Dat ware progres; dat wenschen en dat zoeken wij meer als gij, vrijheid-33en waarheidhaters, daar is ons doel, daar naartoe, om ter eerst! 34Durft gij 't aangaan? 35Progres! 36Daar is een progres dat merkweerdig is in de wereld; 't is dat hoe ouder 37de wereld wordt en hoe ouder de menschen zijn, hoe schooner tanden dat ze 38tegenwoordig dragen.... maar 't zijn valsche! 39En 't progres is ook alzoo. |
|