Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 309]
| |
De flieflodderaant.5Na het lam is het zeker van den flieflodderGa naar voetnoot* dat men te Paaschen spreken 6moet; immers daar is iets zo wonderlijks in het leven en herleven van den 7flieflodder dat hij als met opzet gemaakt schijnt, en van over ouds aangeno-8men is geweest, tot beeld van de onsterfelijkheid en van de verrijzenis die 9ons allen bestemd is. De flieflodder is eerst een ei, een zaad, zou men zeggen, 10van kleente, dat juist daar geleid is waar het, op gestelden dag en ure, moet 11ontkenen en een worm worden. Is dan al drie levens: 1o het leven van 12't ongelegde ei, 2o het leven van het vrijgelaten ei, 3o het leven van den krui-13penden worm, van die worms namelijk, die, voorzien van pooten in groot 14getal, somtijds hair, en dat wonderschoon en zacht, zulke eene vervaarlijke 15schade kunnen veroorzaken aan de jonge groente, waarmeê zij geboren 16worden en waarop zij meestendeels leven. Op gestelden tijd staakt de worm 17zijn gulzig eten, hij vast en hij gaat een ander vierde leven in. 18Hoe wonderlijk is dat toch! 19Pooten, hair, wijde mond, sterke bijters, 't is al weg, uitgedroogd, ver-20gaan, maar 't wezen, 't leven, het lijf bestaat en ligt in eene schelpe, gelij-21kende aan eene Egyptische momie of lijkschrijne. 22Ziet gij die gekokerde puppe daar hangen, aan een draadjen, in eenen 23droogen hoek, uit den wind en de beweginge? Daar hangt de worm in be-24graven, daaruit zal hij, op dag en ure, verrijzen, en van duister, groef, zwaar, 25die fijne subtile flieflodder worden, waarvooren de tale geen liefelijke woor-26den genoeg en heeft om hem te namen. 27Hij is daar: de regenboge heeft hem bedauwd met zijne fijnste verwen; 28hij beweegt en hij wimpelt onbelet, door de lichte lucht, al waar 't een onge-29stadig kindergedacht. En roert hem niet, believe 't u, of gij schendt hem: 30blomme zelve, zoo leeft hij op, en in de blommen, hij geneert hem met den 31asem, den geur en den dauw van de blommen, hij sterft met de blommen: | |
[pagina 310]
| |
Uitstap in de Waranda
26maar, eer hij gestorven is, is hij weder geboren, en zijn sterfbedde heeft hij, 27eiers leggend, de wiege gemaakt van wezens gelijk hij, die, ontelbaar, met de 28naaste zomer zoelte, krielend zullen voor den dag kruipen. 29En de mensch en zou niet herleven, het wonderwerk van Gods hand! 30Neen! sterven is herboren worden en een beter leven ingaan, op de voet-31schreden diens eerstgeboren, die vandage de dood verdestrueerd heeft, en, 32verrijzend, het leven verbeterd en vermaakt. 33Amen! Hallelu-jah. 34Men vindt dikwijls den flieflodder op christen grafsteden in de oudheid, 35en op vele oudvlaamsche koperzerken, als ge wel wilt toezien, zult gij, tus-36schen de ranken en de bladeren, de onsterfelijke ziele door dat wonder dier-37ken verbeeld vinden. 38De flieflodders op de prente zijn 1, de zwaluwsteert, papilio Machaon; 392, de keizer, Apatura Iris; 3, de geluwe Argus, Hipparchia Megaera; 4, de 40Vanessa Polychloros; 5, de Vanessa Urticae; 6, de roode Admiraal, Vanessa 41Atalante, 7 de Pauwooge, Vanessa Iris. |
|