Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 305]
| |
<Kerstmis>aant.5[dijsendag, 25. Ons Heeren geboorte ofte Kerstdag. Leest het eerste 6jaar, bladz. 25.] 7De nacht waaruit Kerstdag, met de zonne, heden geboren wordt, hiet 8bij de heidenen moedernacht; en 't is vandage, zoo 't altijd geweest is, bur-9gerlijk, niet geheel te gansch sterrekundig gesproken, het Solstitium Hiber-10nale, ofte de Winterzonnewende. Dat is te zeggen dat de zonne, na haren 11kortsten dag, Sint Thomasdag, eenige dagen schijnt op te houden van hare 12bezoeken te verkorten, en dan eindelijk, met Kerstdag, wederom ‘op-13springt,’ zoo David zegt, ‘als een reuze om hare bane af te loopen,’ en de 14dagen van langs om langer te meten. 15Bij ons, die, om zoo te zeggen, buiten Gods nature en in de werken 16onzer handen leven, verblind door onze verwaandheid, en wekken de na-17tuurverschijnsels van zonne, mane en sterren bijkans noch ontroeringe 18noch aandacht meer. Wij genieten Gods gaven zonder ze te erkennen, ‘God 19schept den dag en wij gaan er deure,’ zoo 't spreekwoord zegt. Aldus en 20ging het bij de voorouders niet, wien de hemel en de aarde een bibel was en 21een boek om dagelijks te lezen, en eilaas, dolend te bewonderen. 22Aldus vertelt Procopius, de Bello Gothico II, 15, van de Thuliten, de 23noorderste van de hem bekende volkeren: ‘te Winterzonnewende is dat 24eiland veertig dagen zonder zonne; als het volk dat vijf-en-dertig dagen uit-25gestaan heeft, zoo zijn er die op de toppen van de bergen gaan, en, zien ze 26daar een enkel priemke zonnelicht, ze doen teeken (met vier) aan die 27omleege zijn, dat, binnen vijf dagen, de zonne zal weêr uitkomen; en dan 28houden ze leute bij donkerlinge, en dat is jaarlijks hunne grootste feeste van 29al.’ 30‘De oude Engelsche volkeren begosten 't jaar,’ zegt Venerabilis Beda, 31‘acht dagen voor den eersten Januarij, wanneer wijlieden nu de geboorte 32Christi vieren, en dien nacht, nu allerheiligst, hieten zij, met een heidensch 33woord, modranecht, dat is moedernacht, ter oorzake, meene ik, van de 34plechtigheden die zij wakend plachten te verrichten.’ 35't Is al wel voor ons bij de kachel of in bed den blijden Kerstdag ver-36wachten; onzer voorouderen leven en lijden, treuren en blij zijn hong aan de 37nature vastgeknoopt, en, als na lange dalen en weggaan, de zonne weêrom 38stil hield en terug kwam, ge kunt peizen welke vreugde het was. 39Het spoor van die vreugde en den oorsprong van die feeste hebt gij in 40uwe tale, o Vlaming. 41Woelen, boelen, woelstok, hoelstok kent gij toch, en dat zoude men eer- | |
[pagina 306]
| |
1tijds ook joel en joelen uitgesproken hebben; daarvan hebben de franschen 2joli gemaakt, en wijlieden jolijt, dat is te zeggen blijdschap, in de oude tale. 3Joelen dat is draeien, dan, het draeiende joel, woel of wiel, dan joel- of wiel-4feeste, dat is zonnefeeste, die 't wiel van Vroo den vreugdegod zijnen wagen 5was, meenden de heidenen; en daarom hieten ze de winterzonnewende Joel, 6Joeldag, zoo men 't nu nog hedendaags op zijn Engelsch zegt. 7Twaalf dagen lang was 't open hof toen bij de voorouders, ter eere van 8de twaalf komende maanden, geen deure en mocht toe, geen disch ongedekt 9blijven staan, de goden wandelden, onverkennelijk, en die er eenen her-10bergde ging wonderlijk beloond zijn, eenen gouden deurstijl of een zilveren 11kanne, of wat weet ik nog al krijgen. 12Verzucht uw herte niet uit compassie, gij die de nature gevierd en den 13Vader der nature, den heiligmaker des werelds, Christus vergeten vindt bij 14de oude en nieuwe heidenen? 15Zoo was 't met de zendelingen die hier kwamen, en, verre van de een-16voudige natuurfeesten die zij vonden af te schaffen, pasten zij zorgvuldiglijk 17den helderen diamant van de waarheid in het goud en zilver dat het dolend 18heidendom hem bereid had, en beide te samen wierden dat prachtjuweel in 19de kerkelijke jaarkroone, de wonderlijke Kerstdag. 20‘Nu dat gij vertrekt naar Engeland,’ schrijft Paus Gregoris de groote 21naar Mellitus, zijnen geloofszendeling, ‘gaat zegt aan bisschop Augustijn, 22die daar is, dat de heidensche tempels bij dat volk in 't geheele niet en moe-23ten gebroken worden. Breekt en verdoet de afgodsbeelden, maakt wijwater, 24bespeerst er de tempels meê, bouwt autaren, doet er reliquien in...en, 25omdat ze daar veel ossen plegen te slachten ter eere van de duivelen, in die 26zake zullen ze moeten hunne jaarlijksche feeste wat veranderen. Laat ze 27dan, op de feestdagen tenten bouwen van takken rond die tempels, en in 28christelijke feesten hunne jaarlijksche blijdschap vieren, zoodanig dat ze, 29met het uitwendig verzet niet ontzeid te worden, beter smake vinden in de 30inwendige vroolijkheid des herten.’ 31Aldus is Joeldag hier en elders allengskens Kerstmisse geworden. 32‘Ende daar zal eene roede uitgaan,’ voorspelt Isaias,’ uit de wortele 33Jesse, ende eene blomme zal uit hare wortele opgaan, ende op Hem zal rus-34ten de Geest des Heeren...Ende de rechtveerdigheid zal de gordele zijner 35lenden wezen, ende 't geloove een riem zijner nieren. De wolf zal met den 36lamme wonen, ende de liebaart met den jongen bokken. Het kalf en de 37leeuw en het schaap zullen t'samen zijn en een kleen kind zal ze wachten; het 38rund en de beer zullen ter weiden loopen, hunne jongen zullen bijeen liggen, 39ende de leeuw zal schrooling eten slacht den osse...zij en zullen geen hinder 40doen nochte dooden op mijnen geheelen heiligen berg, want de eerde is ver-41vuld met de kennisse des Heeren.’ | |
[pagina 307]
| |
1Aldus beschrijft Isaias, in beelden meer als in woorden, de komste en 2het verblijf des Heeren en der heilige Kerke Christi onder de volkeren, en 3't gene de volkeren naderhand daarop gedicht en verdicht hebben komt die 4prophetentale zeer nabij in kinderlijke schoonheid: 5Luistert! 6Te middernacht, op de heilige stonde, als Hemel en aarde malkaar den 7kus van vrede en verzoening gaven, en dat het heilig kerstenkind het stroo 8zijner krebbe gemaakt en zijne oogen open deed, dan stond plotselijk alles 9stille door geheel de wereld, en 't luisterde al dat er was naar de blijde Engel-10boodschap; de herders niet alleen, maar de vogels en de dieren: de vallende 11waters bleeven aan de rotsen hangen, de rivieren stutten hunnen loop en 12zweegen, de armen van die vochten of wrochten bleeven roerloos staan: 13- 't was vrede en stilte door 't geheel al. 14‘De nacht was te midden haren loop en alles lag stille, als uw almachtig 15Woord van de koninklijke zetelen afgekomen is!’ zoo zingt de heilige Kerke. 16Zoo bij de dood zoo ook bij de geboorte Christi, dicht de christelijke 17legende voort, volgde er, na de stilte, eene ontroeringe door de gansche 18wereld; de Egyptische afgoden stortten omverre: ontelbare waterbronnen 19sprongen los, om nooit meer uit te droogen; 't wierd helder klaar licht, zoo 20't nog nooit geen dag geweest en was; alle boomen kreegen bladeren, en bot-21ten, en blommen, en vruchten, binst dien heiligen nacht; immers de schuld 22die om de vrucht van eenen boom was aanveerd geweest wierd nu hersteld 23in de vrucht des lichaams, Jesus! de wereld was wederom een aardsch para-24dijs. 25Daarom is 't dat men in christen huisgezinnen den nacht en de koude 26uitsluit, met den lang aanliggenden kerstblok, met de twaalf keersen over 27tafel, met den kerstboom, waarvan honderd lichten de beladen groene tak-28ken doortintelen, en de gouden oranje appels laten zien die de verloren 29vrucht verbeelden des onsterfelijken levens. Daarom nog snijdt men op Sint 30Lucia of Sint Barbara dag den tak van den appel- of keerzelaar en men zet 31hem rond den heerd in een kruike water, en men verblijdt als m'er op Kerst-32dag blommen aan ziet; daarom nog - waar is 't einde der wonderen? - 33toogde men mij eertijds op kerstnacht de Jerichorooze ofte Anastatica, dat 34oostersch plantjen, dat droog en ineen gekrompen, in water of onder den 35asem weêrom ontluikt en openspreidt, en men zeide mij dat de doornhage 36waar Maria Christi luieren op droogde zulke roozen heeft voortgebracht, 37die nog t'elken kerstnacht opengaan. 38In dien heiligen nacht reunen de dieren op 't stal van toekomende din-39gen, in menschelijker tale, want zij hebben Christum beasemt, en menige 40ongeleerde Bortoen neemt de christene legende of dichtsprake voor taste-41lijke waarheid, en ligt te luisteren, in zijnen stal op 't slag van middelkerst- | |
[pagina 308]
| |
1nacht. Het regent honing uit den Hemel, Hodie melliflui facti sunt coeli; alle 2water wordt wijn, brood buiten gesteld en bederft niet meer: want die onder 3den schijn van brood rust is geboren te Bethlehem, het huis des broods. 4Ja, de oude offeranden van eertijds en zijn nog niet geheel vergeten, 5maar nu Hem gewijd die offerlam voor ons gewonnen en geboren is. 6Menschen waren de eerste offeranden der heidenen, dieren vervongen 7de menschen, en het heidensch woord ‘zende’ dat zwijnoffer bediedde, 8gebruiken wij hedendaags nog. Na de dieren, die natuurlijker wijze schaar-9scher en schaarscher wierden, offerde men nagemaakte dieren, zwijnen van 10gebakken deeg, die men den afgod Vol opdroeg, en zoo hiet men ze ‘Vol-11laards’. Die hebben wij bewaard in Vlaanderen: hunne eigene gedaante en 12naam zal men moeilijk anders uitleggen: ja maar, zij zijn kersten gedaan, 13gelijk al 't andere, nu heet men ze Engel- of coquille koeken, om de 14coquilles, de schelpen, de boonen, of het geld, die erin of erop gebakken 15zijn, en 't kindeken verwacht dat den Engel van de boodschap ze hem zal op 16de peluw van zijn hoofdende leggen, als 't is dat het kerstavond genoeg 17gebeden heeft: Engeltjen Engeltje Gabrieel,
Bringt e koekske naar mijn kasteel;
20[regelnummer]
Mijn kasteel in Spanjen,
Appeltjes van Oranjen;
Appeltjes van Condé Condé,
Bringt er tiene of twaalve mêe;
Mijn kasteel alleene,
25[regelnummer]
Bring me e koekske kleene,
Bring me e koekske groot,
Leg het in Marias schoot,
Jesuke zal 't wel beuteren,
En Jantje zal 't wel sneukelen!
30Mijn kasteel in Spanjen! Gelukkige kasteelen die de onnoozele kinde-31ren in de lucht, ja in den hoogen Hemel bouwen, en waerin hunne onschul-32digheid zoo veel beter bewaard wordt als onder den verpestenden leerstoel 33van het nieuwerwetsch heidendom. |
|