Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 297]
| |
Taleaant.5Verre het meeste getal van ons allen die heden daags min of meer onderwe-6zen zijn, hebben op schole eene dagelijksche bewerking ondergaan waarbij 7wij geleerd hebben onze kindergedachten, die wij in het Vlaamsch eerst uit-8spraken, in eenen Franschen vorm over gieten; daarbij hebben wij een zeker 9getal gedachten en wetendheden aangeworven die wij in Fransche woorden 10eerst ontvangen en sedert dien in Fransche woorden bewaard en onthouden 11hebben. Als wij nu begeren of genoodzaakt zijn onze eerste gedachten voor 12Vlamingen verstaanbaar uit te spreken dan moeten wij die ontkleeden en 13wederom het oud vergeten Vlaamsch kleed zien aan te passen; onze andere, 14die 'k mag heeten onze Fransche gedachten, als 't is dat wij die nog los kun-15nen krijgen uit het kleed waarin zij de onze geworden zijn, hebben wij te 16bergen onder dien bitter kleenen voorraed eigen Vlaamsche gedachtvorms, 17die ons nog overblijven van in vroegere jaren. En zoo krasselen wij! 18Vlaamsch spreken, dat, voor den Vlaming van eender tale, een lustig spel 19moet zijn en een soort van vermaak, gelijk aan het schuifelen, voor de 20vogels, wordt voor ons een lastig in- en uitkruipen, een pijnelijk over end 21weder dwingen van 't gedacht in tweederlei stellen van taalvormen, woor-22den en wendingen, die ons de eene vreemd geworden, de andere altijd 23vreemd geweest zijn. 24Die niet oplettend van geest is, of door oefening oplettend geworden op 25zaken die tale aangaan, laat alle zorge varen en spreekt zonder achterden-26ken of wel Vlaamsche gedachten in Fransche woordenkleeding, of wel 27Fransche gedachten vermomd en vermaskerd in het Vlaamsch. De eene zeg-28gen: ‘'k en hê geen benauw',’ en de andere: ‘je ne suis pas peur,’ om twee, 29en maar twee van de groefste voorbeelden aan te halen. Zoo, ten besten 30genomen, voor die oplet en wel wil spreken is 't een gedurig wisselen, een 31nimmer vast staan noch zeker zijn van 't last en grepe, en, zoodanig zijn wij 32die onvastheid van taalgebruik gewend, dat, bij velen, de oneigenheid zelve 33alleen nog eigen blijft. Wat een verschil als men bij iemand komt wiens eene 34en eigene tale Engelsch, Duitsch, Fransch of Hollandsch is! Wat een gemak 35en wat sierlijkheid in 't spreken, wat eene veerdigheid om alles te zeggen, en 36zoo te zeggen, dat de aangewende sprake net op de aangeduide zake past, en 37dat het woord, de weerprinte en de weerklank van 't gedacht, den hoorder 38als in de alomtegenwoordigheid stelt van gansch datgene dat in den geest 39des sprekers omgaat en aanwezig is. Men moet zulks gehoord en ondervon-40den hebben om gewaar te worden hoe gebrekkig wijlieden zijn, niet in het 41recht spellen of in het wel uitspreken, niet in het weten van woorden ofte in | |
[pagina 298]
| |
1het wisselen van de gedaanten daarvan, neen, dat leert men in boeken en 2met tijd van jaren, maar in het spreken - die edele dicht- en schilderkonst, 3die tot zulke wonderlijke volmaaktheid groeit, bij lieden die, op de natuur-4lijke wijze die God beschikt, onverweets en onverwachts, kunstenaars 5geworden zijn uit eigen begaafdheid en door den omgang met anderen van 6eender tale. 7Dit en leert men in de boeken niet! |
|