Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
[De haerne, al wierd ik blind, nog nauwelijks geboren]aant.
de haerne, al wierd ik blind, nog nauwelijks geboren,
mijn vingers vinden u, al vindt mijn ooge u niet;
ofschoon ik 't leven heb, schier met het licht, verloren,
toch woont een herte in mij, dat u gevoelt en ziet.
De dankbaarheid heeft hier, van duizenden, verheven
dit edel beeld van u, De Haerne; 't blijve staan,
en, stom, van steen gebouwd, het spreke aan al die leven,
na dezen blijden dag, en hier voorbij u gaan:
Den stommen gaf hij taal, gehoor gaf hij den dooven,
de blinden zagen hem verwonderd: wie, wie dan
zal durven ooit den krans van dankbaarheid ontrooven,
dien 't volk geschonken heeft, aan Kortrijks grooten man?
Geen een! Maar eeuwig zal De Haerne's beeld verheven
hier leeren: Volgt hem na, gij dankbaar nageslacht,
waar hij den weg u wees, in dit en 't ander leven,
waar zijne priesterhand u met de kroon verwacht!
Gelezen vóór 't beeld van De Haerne, te Kortrijk, op den 19sten in Koorenmaand 1895, door Gustaf VERHAEGHE, leerling in het Institut Royal des Sourds-Muets & des Aveugles, Avenue Georges-Henri, te Brussel verbeidend; leeraar, voor blinden, van Vlaamsch, Fransch, lezen, schrijven, enz., van Piano, Orgel; Pianozetter, enz., in de Proostdijstr., 12, KORTRIJK, Westvlaanderen, Belgenland. |
|