Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 182]
| |
Ichthus eis aieiaant.Meidagweder is 't: alomme
helder, en geen loof en speelt.
Achter 't bloote vischputwater
roer noch rimpelken en gaat er:
stille staat er
't blinken in van 't zonnebeeld.
Diepende, in zijn' wandelkamers,
ligt de visch, die hand noch voet,
huid noch haar en heeft, noch veder;
maar die, argloos, op en neder,
weg en weder,
vakende, zijn vinnen doet.
Oogen heeft hij, blinkende, en die
staan gekeerd, 'k en weet niet hoe;
gaat hij slapen, eet of drinkt hij,
wilt hij boven zijn, of zinkt hij,
nooit en pinkt hij,
nooit en duwt hij oogen toe.
Met den monde middagmalend,
einde en heeft hij noch begin,
maar hij muffelt, zonder staken,
met zijn muile, en met de vlaken
van zijn kaken,
water uit en water in.
Wonder schepsel, zonder sprake,
woord en tonge en tale ontzeid;
zinnebeeld van ongeraakte,
nooit besproken, nooit bespraakte,
moedernaakte,
schaamtelooze onnoozelheid!
|
|