Poëzie en proza
(2002)–Guido Gezelle– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
[Jordane van mijn hert]aant.Jordane van mijn hert
en aderslag mijns levens,
o Leye, o vlaamsche vloed,
lijk Vlanderen, onbekend;
hoe overmachtigt mij
de mate uws vreugdegevens,
wanneer ik sta en schouwe,
uw' vrijen boord omtrent!
Hoe vaart gij welgemoed,
de malsche meerschen lavend
met blijder vruchtbaarheid,
te Scheldewaard, en voort
ten Oceaan, u, zelf,
een' diepe vore gravend,
die 't oude en vrije land
van Vlanderen toebehoort.
Wat zijt ge schoone, o Leye,
als 't helderblauwe laken
der hemeltente wijd
en breed is uitgespreid,
en dat, uit heuren throon,
de felle zunne, aan 't blaken,
vertweelingt heur gezichte
in uwe blauwigheid!
Dan leeft het rondom al
uw' groengezoomde kanten,
aanzijds en heraanzijds,
zoo verre ik henenschouw,
van lieden, die weêrom,
en nu in 't water, planten
den overjaarschen bloei
van hunnen akkerbouw.
|
|