Guido Gezelle 1830-1899
(1918)–Caesar Gezelle– Auteursrecht onbekend
[pagina 239]
| |
Hoofdstuk IV.
| |
[pagina 240]
| |
dan menschelijk, van een hemelsch ideaal! Zijn beste schilders waren mystiekers, zijn beste dichters ook: met Memlinck en met Ruusbroeck staat Vlaanderen aan de spits van de mystiesche kunst in de wereld en, ‘God zij gedankt voor dezen’ zooals grootvader zei. Guido met zijn zacht-minnende mystiesch aangelegde ziel, moest dus niet ver zoeken om zijne ziel te laten weiden op eigen weigrond in de werken van de Vlaamsche mystieken der middeneeuwen, en hoe zal zijn Vlaamsch-zijn genoegen gevonden hehben in 't bewustzijn dat hij dronk aan die koele bron en dat ze Vlaamsch was! Toen hij stierf vond ik op zijnen bidbank Ruusbroeck openliggen, in de uitgave der Gentsche bibliophilen, hij had er zijnen dagelijkschen kost van gemaakt: en de overgang zal haar licht geweest zijn, wanneer zijne ziel, van zijn lichaam scheidend, mocht zuchten: In loco pascuae ibi me collocavit! en hij mocht opvaren van de inchoatio der mystiesche tot de consummatio der hemelsche beschouwing. *** Hij was niet voor het parochiaal priesterleven gemaakt en, doe wat men wil, dwingt eene ziel uit haar ingeboren neiging en ze zal na langer of korteren tijd zich weêr rechten op haar zwaartepunt. Van langs om meer wordt bij hem de man van de daad ingenomen en verdrongen door den studiemensch, den dichter. En, men begint het hem aan te zien, in zijne omgeving wordt het klaar dat hij meer tijd, meer stilte behoeft, Hij is ten anderen reeds 59 jaar, en, indien een Caplaan op zulken leeftijd zijnen dienst niet meer in acht neemt met de stiptheid van eenen seminarie-knaap, zoo ligt dit niet aan den Caplaan maar aan de omstandigheden. Hij zou dus eindelijk van zijnen post ontslegen worden. Den 21n December 1886 reeds, weten ze te Brugge hoe hij overlast is; Rembry schrijft hem: ‘J'ai un petit reproche à me faire à votre endroit. Il y a cinq ans, vous avez consenti, sur ma demande, à traduire | |
[pagina t.o. 240]
| |
[pagina 241]
| |
l'histoire manuscrite de la chartreuse de Nieuport, par Dom Jacques Long. Nul plus que vous n'est capable de mener ce travail à bonne fin, et vous l'avez assez prouvé par la traduction du chapitre consacré à la chartreuse de Shene. Mais vous êtes surchargé de travail, criblé de besogne. Vos épaules ont à porter le fardeau d'un lourd ministère. Loquela nécessite des études et des recherches, qui rempliraient une vie d'homme; vous voilà maintenant académicien, forcé de faire d'assez fréquents voyages et de trouver des heures disponibles, vous qui n'avez plus même des minutes à perdre. Voulez-vous que je vous délie de votre promesse? ...’ En inderdaad ze vonden hem voor alles en nog wat: er werd hem werk gevraagd en opgeleid als hadden de dagen geen 24 maar driemaal zooveel uren aan, en velen kwamen hem dienst verzoeken of uitleggingen vragen die de moeite ontzagen het zelf te doen of na te zien. En hij, hij kon niet weigeren. Ik, zoowel als vele anderen, moete op mijne borst kloppen en mijne schuld erkennen daar ik meer dan eens met vraag om gelegenheidsversjes of ander prullewerk eenen zoo kostbaren tijd heb helpen verkwisten. Zij die versjes vragen bedenken niet, hoe zij misschien niet alléén zijn om er te vragen, en hoe een huwelijksgedicht of ander gelegenheids-stuk soms voor dagen, ja weken, den dichter ongesteld en ongemakkelijk maakt, totdat het van zijne maag is. Hij wist het wel! en daarom stak hij in zijnen Tijdkrans al zijne gelegenheidsgedichten, opdat ze ze daar vinden konden, en hem gerust laten. Het heeft hem 5000 franks gekost (den vijfjaarlijkschen prijs)!Ga naar voetnoot1) In 't begin van '89 begint tusschen het bisdom te Brugge en Guido's pastor eene onderhandeling waarbij de mogelijkheid en de middelen worden ingezien om hem van zijnen dienst te ontslaan, om hem alzoo meer tijd te geven tot werken. Maar dit ontslag moest ‘eervol’ zijn en de synagogue zou men met eere begraven. Rembry houdt zijnen vriend getrouw op de hoogte van den gang der besprekingen. | |
[pagina 242]
| |
Twee, drie familiën van Kortrijk, vrienden van Guido, stellen voor dat zij op zeer bedekte en zeer kiesche manier, in het onderhoud van den dichter zullen voorzien, en Janssens van Sint-Niklaas, vraagt als een gunst, bij die vrienden te mogen gerekend worden, op voorwaarde dat Gezelle er zich toe verbinde, jaarlijks een paar dagen bij hem aan de zee te gaan doorbrengen. Dit voorstel wordt gunstig aangenomen, doch er is eene moeilijkheid volgens Rembry: ‘de mildheid van die vrienden moet noodzakelijk geheim gehouden worden; voor de oogen van de menschen zult gij dus een ontslagen priester zijn, ontslagen zonder voldoende reden, daar gij noch oud, noch ziek, noch gebrekelijk zijt.’ Zulk een toestand blijkt niet eerbaar genoeg voor hem; men zoekt hem te Kortrijk zelf eene plaats te geven die, zonder lastig te zijn, hem een eerbaar voorkomen late tegenover zijne ambtgenooten en tegenover het publiek. Indien hij zulk eene bediening weet, hij mag ze noemen, en seffens zal hij ze hebben. ‘Eene pastorsbediening zou u niet gaan, laat mij toe u dit te zeggen, gij zoudt u weer verloren geven in alle slach van bestuurskleinigheden en gij zoudt uwe lieve boeken mogen toedoen.’ Hij moet er dus over nadenken en dan hem schrijven ‘tamquam fratri.’ Nu, om kort te maken, de bediening biedt zichzelf aan: eene uitgeweken Fransche kloostergemeente is te Kortrijk gaan een onderkomen zoeken, en daar wordt hij zoo zaan Bestuurder van gemaakt: ‘Dieu soit loué!’ schrijft Rembry, ‘vous êtes content, vous êtes heureux et on l'est autour de vous. Votre nomination de Directeur n'a donné lieu ici, pas plus qu'à Courtrai à aucune interprétation fâcheuse. On y a vu un désir manifesté par vous, de passer le reste de votre vie - qui sera longue encore, je l'espère - dans une retraite studieuse et honorable. Tous les gens sensés approuvent votre détermination. ‘La conservation de tous vos pouvoirs, doit vous avoir fait plaisir.’ En ik weersta niet aan de begeerte om hier geheel Rembry's brief over te schrijven, ten bewijze dat Gezelle's | |
[pagina 243]
| |
getrouwste vrienden medeen de schoonste zielen waren: ‘C'est là une faveur tout-à-fait exceptionnelle, qui vous dit assez l'estime que Monseigneur professe pour vous. Je m'estime heureux d'avoir pu contribuer pour une petite part à votre bonheur. Ce bonheur je ne l'aurai probablement jamais. Il me faudra être chevalier de plume et d'écritoireGa naar voetnoot1), jusqu'au jour où mes mains ne pourront plus tremper la plume dans son encrier. Que la volonté de Dieu soit faite toujours et en tout! Après-demain il y aura 31 ans qu'agenouillé aux pieds de mon évêque, je répondais à sa demande par un solennel promitto de respect et d'obéissance. J'ai toujours obéi jusqu'à ce jour; je veux mourir en prêtre obéissant. Priez pour moi, je prie pour vous. Comptez toujours sur votre vieil ami Ern. Rembry.’
En Gezelle was tevreden; hij laat het weten aan Janssens: ‘Ik ben, zoo ge weet zeker, geestelijke bestierder van de Filles de l'Enfant Jésus, tot Kortrijk, en ben als onderpastor vervangen, zoo nochtans dat ik de priesterlijke macht, die 'k eertijds hadde, blijve behouden om er gebruik van te maken daar 't pas geeft’Ga naar voetnoot2). En het gaf zoodanig pas dat zijne talrijke biechtelingen hun geld bijeenbrachten en hem met een mooigesneden eiken biechtstoel vereerden die geplaatst werd in de Gravenkapel der O.L.V. Kerk te Kortrijk, en die er nog staat. Om eens goed adem te halen en wat versch bloed op te doen, steekt hij intusschen over naar Engeland, gaat er al zijne oude vrienden bezoeken en komt terug om zijne stille, zijne late levensperiode te beginnen, waaruit het ander deel van zijne schoonste werk, Rijmsnoer zal geboren worden. Nu stuurt hem Rembry brief op brief, waarin hij hem de stilte en de eenzaamheid terzelvertijde van herten gunt en benijdt, waarin hij nu leven en werken kan: ‘Beata solitudo! Non omnibus data! j'espère que votre solitude vous plaît chaque jour davantage! Que votre nouveau genre de vie vous va bien; je dis nouveau, en ce sens | |
[pagina 244]
| |
que vous êtes libre et ne dépendez plus de personne: ce qui n'est pas petite chose pour un homme d'étude, comme vous l'êtes. Je vous souhaite tout le contentement et tout le bonheur que peut procurer une retraite studieuse’Ga naar voetnoot1). *** Het zij hier in 't voorbijgaan gezegd dat hij slechts vier jaar in de nieuwe bediening blijft: den 25n September 1893, nemen de Fransche zusters het besluit, terug naar hun vaderland te trekken. Gezelle was dus zonder bediening: en, daar hij nu in de oogen van het publiek reeds hoog genoeg stond, om geene nieuwe bediening meer noodig te hebben om zijne eer te kavelen, en daar hij anderzijds gemakkelijk bestaan kon, bleef hij op zijn eigen vragen, zonder bediening. De stilte en de ingekeerdheid begonnen weldra hunne vruchten te dragen. Met Januari '89 verscheen de nieuwe Rond den Heerd: Biekorf voor den eersten keer. Rond den Heerd lag op zijn reeuwstroo, maar Duclos, hoewel hij er nu jaarlijks 400 frcs. moest insteken, wilde hem nog twee jaar te leven schenken om hem na zijn 25e jaar te laten doodvallen. Demonie laat weten dat Rond den Heerd geen bloed meer in heeft en stokoud wordt: er moet iets nieuws komen ‘of 't gaat al te gaar om zeep!’ Al de vrienden zijn bijeen-gekomen en ze zijn beslist met Januari te beginnen verschijnen. Hij schrijft hun aanmoedigend dat hij al aan 't vergaren en aan 't sparen is voor den nieuwen Rond den Heerd. Ondervinding is voor de mannen van ‘Luitgaarde’ en ‘Biehalle’ eene harde school geweest en Demonie voegt ondeugend bij zijn brief: ‘We zullen fraai en doegse (douce) zijn, met allen overeenkomen en: planer dans les sphères sereines de l'art et de la science!’ Ze wachten nog slechts op zijn commando en ze komen van de pers. Het was geen triomphale intrede maar een nederig begin, waarborge van een vasten en langen duur. Gezelle bleef | |
[pagina t.o. 245]
| |
Bldz. 247 De Kerk van het Engelsch klooster.
| |
[pagina 245]
| |
aan 't bestuur van Biekorf tot het einde van zijn leven en een regelmatig medewerker tot de laatste jaren - een onverschil met den opstelraad, deed hem geheel op 't laatste terugtrekken. Regelmatig verschenen in Biekorf de nieuwe gedichten van den Meester. Men luisterde scherp en men gevoelde dat er iets aan 't komen was. Het kwam, en het was eene nieuwe uitgave zijner werken aldra gevolgd door Tijdkrans. We hadden hooger reeds de gelegenheid om de ontvangst te beschrijven die Tijdkrans ten deele vielGa naar voetnoot1). De dichter was er diep door aangedaan, maar ditmaal niet genoeg om hem tot zwijgen te brengen. ‘Over mijnen Tijdkrans’, schrijft hij aan Gustaf Verriest, ‘zijn twee drie gunstige beoordeelingen verschenen, maar, hoe weinigen die hem verstaan! de een schrijft den anderen na, en ik twijfele of een der beoordeelaars hem gelezen heeft... Nu, al en ware 't maar voor u gedicht en van u verstaan, 't is nog genoeg en meer als genoeg voor Uw zeer toegenegen Guido Gezelle.’
Hij dichtte voort en in 1895 verscheen zijn laatste verzenbundel: Rijmsnoer, in 1900 door tusschenkomst van Gustaf Verriest met den vijfjaarlijkschen prijs bekroond; en deze bundel, zegt DeflouGa naar voetnoot2) ‘overtrof in kracht van opvatting, in diepte van gevoel en in scherpheid van opmerking alles wat de Vlaamsche letteren tot dan toe op het gebied der poëzie bezaten.’ Tusschenin dichtte hij, om op muziek gezet te worden de XIV stonden of de bloedige dagvaart onzes Heeren: een soort mysterie-spel, een oratorio over den kruisweg; het gedicht werd gemaakt voor den componist Jozef Ryelandt, een begaafd leerling van Edgar Tinel, die er muziek voor maakte; doch deze week terug voor de moeilijkheden der uitvoering, en het stuk wacht nog immer op zijne eerste opvoering. ‘Hij vertaalde ook nog, te zamen met E.H. Cuppens | |
[pagina 246]
| |
Montalembert's Heilige Elisabeth van Ungarn en zijne laatste letterarbeid bestond in het vertalen der Meditationes theologicae van Mgr. Waffelaert onder de benaming van Goddelijke beschouwingen. In dat werk legde Gezelle er zich op toe, om de geheele terminologie van godgeleerdheid en zedelijke wijsbegeerte in zuiver Nederlandsche bewoordingen te vertolken. De dìchter werd in 1899 benoemd tot de plaats van Bestuurder van het “Engelsche klooster”, een der voornaamste onderwijsgestichten te Brugge. Doch het nieuw werk en de nieuwe plaats bleken beide te zwaar voor zijne reeds verzwakte schouders. Hij bezweek eronder. *** |
|