Werken. Deel 5
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I
[pagina 143]
| |
Nu de Lente uit volle handen
Bloemen strooit op onze landen,
't Ruim doorzwevend als een fee;
Nu de jeugd zich mag vermeien,
Dartlen moet in veld en weien,
Zwalpt gij op de woeste zee?
Welk gevoel heeft u veroverd;
Welke stem uw hart betooverd,
Als den visscher de Sireen?
Welk een zielbeheerschend fluisteren
Dwong u jong gemoed tot luisteren;
Welk een lokstem troonde u heen?
o! Ik weet het, lieve jongen,
Wie om 't hart u heeft gezongen:
't Was de stamgeest Nederlands.
Niet den grooten meer, den kleinen
Ruischt zijn stemme toe, den reinen;
En ook u doordrong zij gansch.
|
|