Werken. Deel 5(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] De zang der kozakken Mijnen vriende Ferdinand Vander Taelen. I Wij hebben 't gezang der Kozakken gehoord: Hoe gloeiden, hoe vlamden hunne oogen! 't Kanon riep hen op tot vernieling en moord; Zij draafden ten strijde, - zij vlogen; Omwolkt door het stof en de dampen van 't kruit, Klonk boven 't gedonder hun krijgszang nog uit! II O! 't lied in den slag is gevleugelde moed; Geen hart dat niet meê wordt getogen; Getuig, Marseillaise! van vuur in het bloed; Roem, Wacht am Rhein! uw vermogen. Alom klinkt het volkslied voor Vrijheid en land! Het jaagt ook de borst der kozakken in brand! III Kozakken! - wat schrikwoord in 't Westen, ô Vriend! En wij, toen we saam er meê klonken, Wij dachten: ‘dien smaad hadden zij niet verdiend, Wier oogen zoo hartelijk blonken.’ Hoe werden zij toch op dien angstigen dag Die zingende storm, die vloog naar den slag! [pagina 121] [p. 121] IV Het Lied dat betoovert, het Lied dreef ze voort; Met vlammen vervulde 't hunne oogen, Wel riep hen 't kanon tot vernieling en moord; Zij draafden ten strijde, - ze vlogen; Maar boven 't gedonder en 't wapengeklank Herdreunde de lucht van 't begeesterd gezang! ...Mei 1877 Vorige Volgende