Werken. Deel 5
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I
Op het graf van Th. van RijswijckGa naar voetnoot(1)Vijf zomers reeds! - Ach toen uit onze rangen,
Hij viel wiens lied de herten samenhield,
Bracht heel een volk, hoogmoedig op zijn zangen,
Hem lauwren aan, en zat bij 't graf geknield.
Wij komen nog, met tranen in ons oogen;
Nog bloedt ons hart, als viel hij heden af;
Wij komen, - maar er stille heen getogen.....
Geen vrije traan mag vallen op zijn graf!Ga naar voetnoot(2)
| |
[pagina 91]
| |
Een boom, een steen, een naam wijst zijn gebeente;
Ziet, rondom heen rijst menig grafkolom.....
Hem, muzenzoon, behoeft geen praalgesteente;
Hij leeft in ons als in een heiligdom!
Wie roemloos sterft, dien bouw' men eerebogen;
Hem blijft de roem dien eigen kunst hem gaf;
Stil komen wij nochtans hier heen getogen.....
Geen vrije traan mag vallen op zijn graf!
Schande op de Stad die zulken, zulken zonen
De huld ontzegt te weenen op hun asch,
Waar d'eerbied den cipresboom niet mag kronen,
Voor hem geplant die ons zoo dierbaar was!
Hij bloost van toorn, zoo schimmen blozen mogen,
Hij vloekt dien hoon, zoo onverdiend als laf;
In stilte slechts komt men hierheen getogen.....
Geen vrije traan mag vallen op zijn graf!
Doch wij, voor wie hij voortleeft in zijn zangen,
Gedenken wij het lot van 't vaderland.
Den ouden roem, door vreemden schimp vervangen,
En Vlaanderens heil, door diepe ellend' en schand',
O! zweeren wij, hier op zijn asch gebogen,
Trouw, eeuwig trouw, aan 't voorbeeld dat hij gaf, -
Dan komt hierheen eens heel een volk getogen,
En zegezang zal galmen op zijn graf!
Mei 1854 |
|