Werken. Deel 5(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf I Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] De dichter Aan X, die mijn vriend was. Vriend, een fruitboom is de dichter: Loover, bloemen, vruchten geeft hi, Geeft hi als de mildste perzik; Onverkwistbaar als zijn rijkdom; Dies is gul-zijn hem behoefte; Mededeelen daartoe leeft hi. Geeft hij eerst maar loover, - loover Brengt ook Lente 't allereerste. Zingt de nachtegaal in 't groen niet? Gaan verliefden daar niet wandlen? Komt geen nieuw lust geloopen, Gaat niet d'enge borst weer open, Waar zoolang de Winter heerschte? Bloemen..... Vriend, op zonnestralen Kan z'een dichter neer doen dalen, Ho! zooveel dat al de kruinen Kronen zijn in al de tuinen. Vruchten..... ho! hij doet de takken Van 't gewicht ter aarde zakken, Opdat ieder, met verrukken, Arm als rijk, er af zou plukken. [pagina 90] [p. 90] Rijker nog dan boom en plant Is de Dichter, daar geen land Zich op zulk een keur mag roemen, Zoo'n verscheidenheid kan noemen, Voor zijn vruchten, voor zijn bloemen, Als er groeien in zijn hart, 't Zij bij vreugde, 't zij bij smart. En, wat boomen geven mogen, 't Zal verwelken, 't zal verdrogen, 't Zal verzwinden, Als voor winden Stofzand in de wildernis..... Dichterbloemen, dichtervruchten Hebben geen vergaan te duchten: Eeuwig zijn ze jong en frisch. Vorige Volgende