| |
| |
| |
Boek II
De feodale versnippering
1. Zelfstandigheid tegenover de Duitse keizers
a. Robbrecht de Fries in Holland en Vlaanderen
Binnen ons gebied waren al verscheiden zelfstandige middelpunten opgekomen, waarvan de politieke en culturele vormkracht aanzienlijk blijken zou, maar of de Nederlandse stam ooit tot het bewustzijn van zijn eigenheid zou komen, lag in de eerste eeuwen na de ontbinding van het Karolingische Rijk niettemin in de schoot der goden. Zijn lot was nog steeds met dat van groter gehelen nauw verbonden, van twee nu zelfs in plaats van éen: een grenslijn liep langs de Schelde. Vooreerst bestond daarbij net de omgekeerde verhouding van later en had de connectie met het Westelijk Rijk het minst te betekenen. De koninklijke macht was daar onder Karel de Eenvoudige eigenlijk met éen slag vernietigd en in het Diets gebied dat er bij de verdeling van 843 aan was toegewezen, tussen de Schelde en de zeekust, in Vlaanderen, had de IJzeren Boudewijn een dynastie geplant, door Judith aan de Karolingen vermaagschapt, en die onder de groten van het Westelijk Rijk hoog aanzien genoot. Zonder zich om de Parijse Koning te bekommeren kon de tweede Boudewijn, de eigenlijke stichter van het graafschap Vlaanderen, een eigen machtspolitiek voeren.
De rest van het Nederlandse taalgebied maakte deel uit, met veel Waals en Duits land, van Neder-Lotharingen, dat, toen Lotharius' erfdeel goed en wel bij het Oostelijk Rijk gevoegd was, een van de hertogdommen vormde waarin dat rijk nu bestuurd werd. In dat ongelijksoortig gebied konden de Nederlands-sprekende volken bezwaarlijk op eenmaal hun eenheid gevoelen. Besef van een eigen cultuur kon hen nog niet bezielen. Alle cultuur die er was, leek gemeen aan heel de Westerse Christenheid. Het geslacht van de oude stafrijm-zangers was vermoedelijk nog niet uitgestorven, al werden zij steeds minder geacht, maar voor doeleinden van cultuur zoals men dat nu verstond, werd de volkstaal nog niet gebruikt. Als Germaans bewustzijn soms al niet ontbrak, dan maakte dat tussen Nederlands en Duits geen onderscheid. Van principieel verzet tegen de Rijksband was geen sprake. En inderdaad was die band sterk, en terwijl Vlaanderen, zoal niet in dit tijdvak dan onmiddellijk erna, bedreigd werd met verfransing, zag het er in Neder-Lotharingen, in Holland en Utrecht en Brabant en Limburg, naar uit alsof de Nederlandse nationaliteit vóor haar geboorte in een grotere Duitse zou opgaan.
Dat dit niet gebeurd is, komt zeker voor een groot deel van de verzwakking die de Duitse Keizersmacht om redenen geheel buiten onze landen gelegen op het eind van de elfde eeuw vrij plotseling onderging. De Duitse Keizer steunde op de wereldlijke macht van de hoge geestelijken, die gelijk in de dagen van Karel de Grote als ambtenaren van de staat niet minder dan van de kerk beschouwd werden en die door zijn benoemingsrecht ook inderdaad van hem afhingen. Toen de Paus aan dat benoemingsrecht begon te tornen, raakte hij aan de grondslagen van het Duitse Rijk en feitelijk is dat dan ook in de investituurstrijd, door het Concordaat van Worms (1122) met een pauselijke overwinning besloten, te gronde gegaan. Maar om de zelfstandigheid van de Nederlandse feodale staten te grondvesten was er toch ook eigen weerkracht noodig en tegenover de Duitse macht is die het treffendst aan den dag gelegd door Holland, dat daarbij op Vlaanderen steunen zou.
| |
| |
In heel Neder-Lotharingen, was de feodale aristocratie, dank zij de verre ligging en de natuurlijke gesteldheid - de wouden van de Ardennen en Brabant, de moerassen en wateren van de kuststreek -, onhandelbaarder dan elders in het Duitse Rijk. Omstreeks 900 al, in de tijd van de groote verwarring, was er uit de aanzienlijken van de streek een man naar bovengekomen, Reinier
graaf dirk ii van holland en zijn gemalin hildegard schenken een evangelieboek aan de abdij van egmond (± 985).
Langhals noemt men hem gewoonlijk, wiens goederen aan weerskanten van de taalgrens lagen, en die zich, door het Oostelijk en het Westelijk rijk tegen elkaar uit te spelen, zo geducht wist te maken dat de Duitse Koning Hendrik de Vogelaar, toen hij in 925 Neder-Lotharingen voorgoed aan het Oostelijk rijk hechtte, het niettemin de wijste partij achtte Reinier's zoon Gizelbert met de hertogelijke waardigheid te bekleden. Maar nu komen de Otto's en vergroten de koninklijke macht in het Oostelijk rijk. Het geslacht van Gizelbert, die zelf in een opstand omkomt, wordt van de hertogelijke stoel gestoten om plaats te maken voor betrouwbaarder Hertogen. Heel de elfde eeuw door oefenden de Godfrieds, uit een familie die in de Ardennen thuis hoorde, in Neder-Lotharingen de hertogelijke macht uit, lang niet altijd trouwens gehoorzaam aan hun opperheer de Keizer. En ook met het geslacht van Gizelbert hadden de Keizers niet afgerekend. In het kasteel van Bergen in Henegouwen, in de resten van het oude Kolenwoud, hield het zich staande, op den duur wist het, in gedurige opstanden, en steunend op het nabije Westelijk rijk, zich ook in de keizerlijke burchten van Brussel en Leuven te nestelen.
Intussen zat in het verre Noordwesten, in ‘Friesland’, en wel bepaaldelijk in Kennemerland, sedert de bange dagen van Godfried de Noorman een inheemse Gravenfamilie (haar leden heetten meest Dirk), die in dat ontoegankelijk waterland, evenals de Boudewijns in Vlaanderen, met de verdediging tegen de Noormannen belast bleven. Steunend op de versterkte abdij van Egmond en op zeker wel uit vervallen Romeinse vestingen opgebouwde burchten aan Rijn en Vliet, breidden de Dirken hun macht achter de moerassen die het kustland van Utrecht scheidden Zuidwaarts uit, totdat zij zich in het begin van de elfde eeuw sterk genoeg voelden om de keizerlijke macht, waarvan zij tot dusver slechts aanmoediging hadden genoten, te trotseren.
Maar de Keizers waren nog zeer wel in staat om zich in Neder-Lotharingen te doen gelden. Zij hadden er niet slechts de Hertog. Ook op de Bisschoppen, op die van Luik in het Zuiden, op die van Utrecht in het Noorden, konden zij rekenen. Wel moesten ook die, naar de nieuwe zede, gedurig met land en rechten beschonken worden wilde men in hen een tegenwicht tegen de zelfstandigheidsneigingen der wereldlijke heren
| |
[pagina t.o. 40]
[p. t.o. 40] | |
| |
| |
hebben, maar zo beproefd was hun trouw, door het erfelijkheidsbeginsel niet verzocht, dat de Keizers daar geen gevaar in konden zien. Zonder bedenken stelden zij gouw na gouw onder het bestuur van de Bisschoppen - weldra omvatte het Sticht de tegenwoordige provincie Utrecht, de Veluwe, Overijsel en Drente - en stonden altijd klaar om hen in twisten met de omringende Graven te steunen.
In 1018 was die hulp nodig tegen de jonge Graaf Dirk III, die zich van Vlaardingen, zijn voornaamste steunpunt, uit van de moerassige streek ten Zuiden van de Maas meester gemaakt had; de Bisschop van Utrecht maakte er op de visrechten aanspraak. Dirk liet er land ontginnen, maar bemoeilijkte er ook de scheepvaart op Engeland van de kooplieden van Tiel, de opvolger van Dorestad. Na een uitspraak van een Rijksdag te Nijmegen zond de Keizer, Hendrik II, in weerwil van zijn nauwe verwantschap met ‘de Graaf van Vlaardingen,’ wiens moeder zijn zuster was, een expeditie de rivier af om hem te tuchtigen. Ze werd grootscheeps opgezet. De Bisschoppen van Utrecht en van Luik en Hertog Godfried van Lotharingen zelf waren van de partij. Maar de landing bij Vlaardingen werd een ramp. Het drassige land ontstelde de invallers. In wilde vlucht ging het terug naar de schepen. Volgens de kroniekschrijvers kwamen er duizenden, waaronder graven en ridders, door de handen der ‘Friezen’ en der ‘rovers’ en in het water om. Dirk behield zijn nieuwe moerassen.
Minder fortuinlijk was zijn zoon Dirk IV. Die mengde zich in de strijd van allen tegen allen, waarin omstreeks het midden van de elfde eeuw de opstand van Hertog Godfried II tegen Keizer Hendrik III heel Neder-Lotharingen stortte. Hij en de Graaf van Vlaanderen, die thans ook Rijkslenen bezat, aan de rechteroever van de Schelde en die het in het troebele water van Neder-Lotharingen goed vissen vond, waren Godfried's hardnekkigste bondgenoten. De keizerlijke troepen drongen het kustgraafschap binnen, namen de burchten van Vlaardingen en Leiden. De Bisschop van Utrecht en de Markgraaf van Friesland - onder begunstiging van de keizer had zich aan gene zijde van het Vlie een Duitse familie, de Brunonen, van de heerschappij weten meester te maken - bezetten heel het vasteland (als het die naam verdiende) van Holland. Dirk IV sneuvelde. Zijn broer Floris erfde een wanhopige oorlog. Hij werd in 1061 in een hinderlaag gelokt en omgebracht, en nu bedreigde een minderjarigheid het graafschap met totale ondergang: de ondernemende Bisschop van Utrecht, Willem, brandde van begeerte om de wereldlijke staat van zijn bisdom tot aan de zee uit te breiden en de Keizer die zijn steun in de reeds toenemende spanning met de Paus van node had, kon hem niets weigeren.
Maar Floris' weduwe Gertrudis stelde nu het erfdeel van haar zoon onder de hoede van Vlaanderen: zij trad in het huwelijk met een jongere zoon van Graaf Boudewijn V, Robbrecht. De oudste zoon, ook Boudewijn geheten, was gehuwd met de Gravinweduwe van Henegouwen. Aan weerskanten breidde de macht van het Vlaamse Gravenhuis zich dus over Rijksgebied uit, over Waals zowel als over Diets gebied. In Frankrijk zelf omvatte het graafschap trouwens ook al lang Waalse streken bij zijn oorspronkelijke Dietse. 't Had zich in de tiende eeuw Zuidwaarts uitgebreid tot waar het op het toen pas opgerichte hertogdom Normandië stuitte, tot aan de rivier de Canche. Boudewijn V, Boudewijn van Rijsel zoals hij genoemd werd, verplaatste, zoals die bijnaam aanduidt, het zwaartepunt van het graafschap al naar het Waalse gedeelte, en hij speelde tevens in de politiek van het Franse rijk als voogd van de jonge Koning Philips een rol van betekenis. Maar voor territoriale uitbreiding versperde het machtige Normandië hem de weg naar het Zuiden, en dit dreef hem de Schelde over, waar trouwens, gelijk wij zagen, burgeroorlog hem lokte. De Keizer had hem moeten belenen met Walcheren en Beveland, de Vier Ambachten die, ofschoon binnen de Scheldebocht gelegen, onder het Rijk ressorteerden, en het Land van Aalst. Het bedreigde graafschap van Robbrechts, stiefzoontje toen hij met Gertrudis in het huwelijk trad, sloot bij dit Rijks-Vlaanderen,
| |
| |
zoals het genoemd, werd, onmiddellijk aan, en al was het ook enkel op de eilanden, toen nog maar brokstukjes van wat nu binnen dijken besloten ligt, Robbrecht hield het in stand tot beter tijden daagden.
Comes aquaticus noemden de kroniekschrijvers hem, de Watergraaf. De strategische sterkte van het Nederlandse kustgebied, waar benarde strijders zich achter de wateren kunnen verzamelen tot het ogenblik van de zegevierende terugkeer, bleek voor het eerst in deze tijd. Jarenlang speelden Bisschop Willem van Utrecht en de Hertog van Lotharingen. Gofdried met de Bult, beiden trouwe aanhangers van de Keizer in zijn nu openlijk uitgeoroken
de normandische invasie van engeland, (tapijt van bayeux).
strijd met de Paus, heer en meester in het graafschap boven de Maas. Toen werd, in 1076, de Hertog te Delft door een dienstman van de jonge Dirk V vermoord; in hetzelfde jaar overleed de Bisschop. Een omkeer in Neder-Lotharingen, kon niet vermeden worden. Wel zag het er een ogenblik nog uit, of het Sticht heel de diocees, heel Noord-Nederland benoorden de rivieren, zou omvatten. De Markgraaf van Friesland beoosten het Vlie brak met de Keizer en ook zijn land werd nu onder de kromstaf gesteld. Maar ofschoon Friesland zijn eigen dynastie kwijt raakte, de heerschappij van de Bisschop werd nooit een realiteit. Friesland, waar de vrije boerenstand zich krachtiger had weten te handhaven dan ergens anders en waar de feodaliteit nooit recht tot ontwikkeling kwam, werd een losse bond van boerenrepubliekjes, zonder expansievermogen, object voor verovering door anderen, - maar niet door de Bisschop van Utrecht. Diens grootheid werd in een paar jaar tijds afgebroken. Omstreeks 1080 kon Dirk V, door Robbrecht die inmiddels (wij zullen zien in wat omstandigheden) Graaf in heel Vlaanderen was geworden krachtig gesteund, zich weer in het bezit van zijn erfland stellen. De levenskracht van het Sticht van Utrecht was aan de onenigheid tussen Keizer en Paus bezweken. Van nu af kon het graafschap Holland zich ten koste van zijn Oostelijke en Noordelijke buren uitbreiden.
Verdient die strijd van een klein vorstje van vissers en boeren op zijn schorren en slikeilanden, een strijd waarin hinderlagen en sluipmoorden schering en inslag vormden, dat wij er de Nederlandse gedachte bij te pas brengen? Ik geloof het wel. De betekenis van historische gebeurtenissen kan geheel onafhankelijk zijn van de weidsheid van het toneel, van de macht en statie der spelers, zelfs van hun inborst en bedoelingen. Holland was nog een wild en onbekend land in een uithoek van de beschaafde wereld, ogenschijnlijk in doorlopend gevaar om geheel door het water overspoeld te worden. Wel werd reeds nieuw land gewonnen, maar evenals Friesland, waar de Zuiderzee al dieper invrat, werden toch ook Holland, Zeeland en Vlaanderen in deze tijd en nog veel later telkens door vernielende overstromingen geteisterd. De bevolking moet in heel die streek nog dun geweest zijn en een vrij kommerlijk bestaan geleid hebben, dat voor geestesbeschaving weinig tijd overliet. Steden waren nog maar in hun allereerste opkomst.
| |
| |
De handel had zijn centra nog te Utrecht, te Tiel, in de steden aan de IJsel; ook in Vlaanderen begon hij op te komen vóor Holland en Zeeland meetelden.
Hoeveel man zullen de Graaf op zijn krijgstochten gevolgd hebben? Op zijn best ettelijke honderden. Welgeboren lieden aan het hoofd van de huislieden uit hun dorp, ingedeeld naar de schuiten, de heerkoggen, die een stuk of wat plaatsen tezamen uitrustten voor 's Graven dienst. Zelf hereboeren, die welgeborenen, en enkel hier en daar zat reeds in een versterkte woning, een kasteel is een te grootse naam ervoor, een rijker grondbezitter of een dienstman, van de Graaf, voor militaire doeleinden met landerijen beleend, die weldra meer de allures van ridders zouden aannemen. Wat al die mensen bewoog om zo taai vol te houden, wie zal het zeggen? Het was een maatschappij die zich nog bijster weinig uitsprak en wij moeten gissen naar de gevoelens die in haar leefden. Persoonlijke trouw jegens een inheemse heersersfamilie, een onbestemde afkeer tegen vreemdelingen die, uit naam van wat hoogdravende leuzen ook, de baas wilden komen spelen.
Maar wat daarvan zij, het gevolg was dat zij voor de Nederlandse nationaliteit een steunpunt handhaafden, waar die bezwaarlijk buiten zou hebben gekund. Onder de uitsluitende hoede der Utrechtse Bisschoppen zou zij zich boven de rivieren zelfs na de breuk tussen Kerk en Rijk zo vrij niet hebben kunnen ontplooien. Na die breuk trouwens was het bisdom voorbestemd om onder de invloed van een buurstaat te vallen, maar als Holland er niet geweest was om die rol te vervullen zou Gelre, dat aan de Oostkant begon op te komen, er voor aangewezen zijn, en daardoor zou heel het Noorden van ons taalgebied veel meer naar Duitsland georiënteerd zijn. De ontwikkeling zoals die werkelijk plaats had, trok integendeel op den duur Gelre meer in de Westelijke kring en bevorderde mee de zelfstandigheid van het Zuiden, zoals trouwens de hulp van Vlaanderen Holland overeind had gehouden. En dat er wezenlijk in die jaren aan de grondslagen van ons later volksleven gebouwd werd, blijkt nog duidelijker als wij nu Robbrecht's loopbaan in Vlaanderen vervolgen.
In 1070 was daar diens oudere broer Boudewijn VI, die na de dood van Boudewijn van Rijsel drie jaar geregeerd had, gestorven. Robbrecht die, toen hij Gertrudis trouwde, dure eden had gezworen dat hij het erfdeel van zijn broer ontzien zou, talmde nu nochtans niet lang vóor hij Kroon-Vlaanderen binnenviel en aan de weduwe van zijn broer en diens onmondige zoon ontweldigde. Die weduwe, Richildis heette zij, was naar men zich herinnert uit eigen recht Gravin van Henegouwen. Er was dus een vereniging tussen het reeds gedeeltelijk Waalse Kroon-Vlaanderen en het uitsluitend Waalse Henegouwen tot stand gebracht. De overlevering wil, dat de Dietse Vlamingen Robbrecht - Robbrecht de Fries zoals zij hem noemden - te hulp riepen en op de grafelijke stoel plaatsten uit vrees voor de Waalse overheersing waarmee Richildis hen bedreigde Zij hadden hem, volgens een latere kroniek, geschreven:
dat Rychilt gene Vlamingen hebben en wilde te haren rade, maar Walen, die bij naturen de Vlamingen haten ende leed hebben.
Rechtstreekse bewijzen zijn voor die voorstelling niet aan te voeren, maar zij heeft in zichzelf niets onwaarschijnlijks. 't Is een feit dat het de Dietse bevolking van het graafschap was, die de omwenteling teweegbracht en het was ook zij die ervan profiteerde. Van Rijks-Vlaanderen, en wel bepaaldelijk van Walcheren uit, knoopte Robbrecht onmiddellijk na de dood van zijn broer betrekkingen aan met de opkomende steden, met Gent en Brugge, en met de roerige bevolking langs de zeekust. Algemeen vielen de Vlamingen hem bij, toen grote vuren van afstand het sein tot de opstand gaven en hijzelf in hun midden verscheen. Bij Kassel kwam het tot een treffen met de krijgsmacht van Richildis, die beslissend verslagen werd. Zij bleef daarop tot Henegouwen
| |
| |
beperkt en Robbrecht werd in Kroon-Vlaanderen van de Canche tot de Schelde algemeen erkend. Door de vereniging met Rijks-Vlaanderen in de plaats van die met Henegouwen versterkte hij het Diets karakter van het graafschap. Bovendien resideerden voortaan de Graven niet meer gelijk vroeger te Atrecht of Rijsel, maar te Brugge, in Diets in plaats van in Waals gebied. In 1089 werd de Proost van St. Donaas, de hoofdkerk van Brugge, Kanselier van het graafschap. Het zwaartepunt was naar het Noordelijk deel teruggekeerd.
Robbrecht de Fries was, evenals vóor hem zijn vader, een machtig vorst. Richildis, die eerst de steun van de Franse Koning genoten had, - hij was mee bij Kassel verslagen - moest het weldra met die van de leenheer van Henegouwen, de Keizer, stellen. In deze strijd, gelijk in die om het bestaan van Holland, was de Keizer dus Robbrecht's vijand. Het spreekt dan ook vanzelf dat de Graaf een der steunpilaren van de pauselijke partij in de Nederlanden werd en het is geen wonder dat hij om de ontbinding van Neder-Lotharingen te verhaasten zich met zijn nog zoveel onschadelijker lijkende Franse leenheer verbond.
| |
b. De ineenstorting van Neder-Lotharingen
Met het hertogdom als een bestuurseenheid binnen het Duitse Rijk was het nu inderdaad gedaan. De hertogelijke waardigheid werd een speelbal tussen inheemse Gravern. Die van Leuven tooiden er zich mee en noemden het een hervatting van de rang van hun voorvader Gizelbert, maar zij konden zich over de omringende heren in 't geheel geen gezag meer aanmatigen en heetten dan ook Hertogen van Brabant, niet van Neder-Lotharingen. Zij vochten om die titel nog met een mededinger aan de overkant van de Maas, die door de radeloze Keizer werd voorgetrokken en die zich evenzeer Hertog, Hertog van Limburg, bleef noemen.
De geschiedenis van de Nederlandse stam lijkt nu voor enige eeuwen schuil te gaan in de geschiedenis van die feodale staten, met hun Bisschoppen en dynastieën, hun inwendige ontwikkeling die in alle verschillend is, met hun onderlinge betrekkingen, oorlogen om grensgebieden, handelsrelaties en wat niet al, - op het eerste gezicht een beeld van verbijsterende verwarring.
Vier staten waren er op Nederlands-sprekend gebied ontstaan in welke een krachtig levensbeginsel stak: Vlaanderen en Holland, Brabant en Gelre. Vlaanderen breidde zich niet meer uit buiten de grenzen die het onder Boudewijn V gekregen had. Aan de Franse Koning verloor het op den duur zelfs een groot deel van zijn Waals gebied en in herhaalde oorlogen met Holland een deel van Rijks-Vlaanderen, Zeeland bewester Schelde, d.w.z. Walcheren en Beveland. Holland besteedde voorts veel van zijn kracht en van de vechtlust van zijn jonge ridderschap aan eindeloze guerilla en aan expedities tegen de Friezen -, want met die naam werd nu nog slechts het volk dat buiten het graafschap gebleven was aangeduid -, maar pas tegen het einde van de dertiende eeuw onder Graaf Floris V, werd West-Friesland, d.w.z. het stuk van Noord-Holland ten Noorden en ten Oosten van Alkmaar, onderworpen; in 1256 was zijn vader, de Rooms Koning, Willem II, er bij Hoogwoude gesneuveld. Floris V, een krachtig heerser, die een tijdlang feitelijk de Bisschop van Utrecht geheel naar zijn hand zette en in zijn eigen graafschap landvolk en opkomende steden tegen de adel beschermde, plukte hele stukken van het Sticht af, namelijk Woerden, Gooiland en Amstelland. Eerst door dat laatste kreeg Holland toegang tot de Zuiderzee en bereidde zijn grote handelstoekomst voor.
Aan de andere zijde nam Gelre, dat al vroeg met de Betuwe verenigd was geworden, een hele hap uit het Sticht door zich van de Veluwe meester te maken. Door huwelijk werd Zutfen, met ‘de Graafschap’, eraan toegevoegd. In 1250 gaf Willem II als Rooms
| |
| |
Koning de Rijksstad Nijmegen aan de Graaf van Gelre in pand. Zo werd uit een aantal stukken een aanzienlijk gebied aaneengeregen. Het stamland van de Graven, waarnaar zij zich noemden, lag hogerop aan de Maas: het stadje Gelder zelf, dat nu in Duitsland ligt en voor de Nederlandse stam verloren is, onderscheidde zich in ras en taal volstrekt niet van Venlo en Roermond die het ook bevatte. Dit gebied richtte de ambities der graven verder Zuidwaarts langs de rivier op Limburg (waarin Maastricht lag), dat op het laatst van de dertiende eeuw vacant kwam. Zo raakte Gelre in een oorlog met Brabant dat zich van het oorspronkelijke graafschap Leuven uit Noordwaarts tot aan de Maas bij Grave en 's Hertogenbosch had uitgebreid, en dat de beheersing bij Maastricht door een ander van de handelsweg die van Keulen naar Gent dwars door zijn gebied liep, wilde beletten. Allerlei Duitse vorsten werden in de strijd betrokken. Bij Woeringen aan de Rijn kwam het in 1288 tot een slag, waar Hertog Jan van Brabant de overwinning behaalde. Graaf Reinoud van Gelder bleef gevangen. De Zuidwaartse uitbreiding van Gelre was gestuit. De slag werd een van de beroemdste van het hele tijdvak, de Hertog van Brabant het voorbeeld van de ridderlijke vorst. Jan van Heelu, die aan Woeringen een heel heldendicht gewijd heeft, schreef van hem:
In (ik en) zeg 't om onste noch om gewin,
Want ik ben wel zeker des,
Dat Ector, noch Anchilles,
Noch Olivier, noch Roelant,
Van ridderschape met der hand
Nie hoger daad en dreven,
Die men vindt van hen beschreven,
Dan die Hertog doen (toen) daar dede.
Eigenaardig genoeg handhaafde zich tussen Limburg en Brabant in toch nog lange tijd een zelfstandig graafschapje, Loon, waarin Hasselt lag, geheel Diets land, en toen het grafelijk geslacht in de veertiende eeuw uitstierf, wist de Bisschop van Luik het bij zijn gebied te voegen. Het wereldlijk gebied van de Bisschop van Luik kwam de ineenstorting van de Rijksmacht beter door dan dat van Utrecht. Het was oorspronkelijk in hoofdzaak Waals, ofschoon het door Tongeren vanouds een voet in de Dietse streken had. Door de verwerving van Loon sloeg het voor een wijl een bres in de Dietse gemeenschap. Toch betekende dat niet zoveel als de moderne beschouwer eerst zou denken. Loon behield een ruime mate van zelfstandigheid, en de Bisschoppen zelf, al konden zij zo'n territoriaal succes nog boeken, stonden toch al sterk onder de staatkundige invloed van Brabant, dat hen sedert Woeringen van weerskanten omvatte.
Maar het is onmogelijk het overrijk detail van de verbrokkelde geschiedenis van het feodale tijdvak in deze schets van de ontwikkelingsgang van de Nederlandse stam te bergen. Mijn taak moet zijn een leiddraad door die verwarring aan te wijzen. Wanneer op het eind van de veertiende eeuw de Boergondische dynastie uit het Zuiden aan komt zetten en geleidelijk al de Nederlandse gewesten inpalmt en verenigt, wordt dat eenvoudig genoeg. Vóor die tijd is het niet zo eenvoudig. Het is de Noord-Nederlandse traditie zich uit de moeilijkheid te redden door de geschiedenis van het graafschap Holland te geven. Elk schoolkind leert van de Dirken en de Florissen en de Willems, van het Hollandse, het Henegouwse en het Beierse huis, en krijgt de Nederlandse geschiedenis voor deze eeuwen te zien uit het hof van de Hollandse Graven. Dat is zeker niet de juiste oplossing. In de strijd om het bestaan, die het wordende graafschap in de elfde eeuw moest voeren, viel een gebeurtenis van kritisch belang te bespeuren. Maar de tijd dat Holland's intrinsieke betekenis voor de Nederlandse stam overwegend werd, lag nog verre. Die kwam pas nadat de middeleeuwse ontwikkeling voorgoed was afge- | |
| |
sloten, en ten gevolge van katastrophale gebeurtenissen die zo lang tevoren door niets werden aangekondigd. Van veel groter belang voor de Nederlandse stam in zijn geheel was in de middeleeuwen de geschiedenis van de Zuidelijke gewesten, en vooral van Vlaanderen.
Van alle Nederlandse gewesten kwam Vlaanderen het eerst tot economische en culturele bloei. Want in weerwil van de politieke versnippering en de oneindige onrust schreed de beschaving verder in die eeuwen, en de rijkdom niet minder. Deden de enkele regels die ik van Jan van Heelu aanhaalde niet gevoelen, wat een andere wereld het geworden was, sedert de dagen dat Dirk III en zijn ‘rovers’ het Merwedebos verdedigden of sedert twee generaties later om het bestaan van het graafschap Holland met hinderlaag en sluipmoord werd gestreden? Het ideaal van ridderschap had zich van de geesten meester gemaakt. De vorsten vochten niet enkel meer om buit of macht, maar om roem. En hun daden werden bezongen in Nederlandse verzen. Een Nederlandse cultuur is zich aan 't ontwikkelen, die trouwens niet door de vorsten of de adel alleen of zelfs voornamelijk wordt gedragen. De maatschappij heeft haar bijna uitsluitend agrarisch karakter verloren. Arbeidsverdeling is verder doorgevoerd. Uit het platteland hebben zich talrijke steden verheven. Handel en nijverheid zijn van oneindig groter belang geworden. In de oude samenleving van welgeborenen en huislieden brengen de burgerijen een nieuw element van onmetelijke betekenis, niet slechts economisch, maar politiek en cultureel.
In dat alles nu is Vlaanderen voorgegaan en heeft op de ontwikkeling der overige Nederlanden grote invloed geoefend. Het eerst van alle Nederlandse gewesten kwam Vlaanderen tot volle economische ontwikkeling. Brugge en Gent waren in de middeleeuwen verreweg de rijkste Nederlandse steden. Hun burgerijen kwamen tot politiek bewustzijn en politieke macht, lang voordat in Holland of zelfs in Brabant de steden een zelfstandige rol spelen konden. Uit die ontplooiing van volkskracht kwam ook de eerste Nederlandse dichtkunst voort. Toch was die Vlaamse dichtkunst niet eng particularistisch. Zij wilde Diets zijn. Zij onderhield een geestelijk verband met de gewesten ten Oosten en ten Noorden. Op de vorming van een algemene Nederlandse cultuurtaal heeft zij dan ook beslissende invloed geoefend.
Maar bovenal, heel die geschiedenis van Vlaanderen werd op de meest dramatische wijze beheerst door de aanraking met Frankrijk en van ons verder afgelegen standpunt is het onmiskenbaar dat die, toen eenmaal de dreigende opslorping in het grotere Duitse geheel was afgewend, voor de lotgevallen van heel de stam van de diepste en meest kritieke betekenis is geweest. Uit Frankrijk kwam de vruchtbaarste cultuurinvloed, en hij kwam het eerst in Vlaanderen, dat zich ook, om zichzelf te blijven, het eerst tegen zijn overweldiging te weer moest stellen en daardoor vroeger dan enig ander stamdeel tot het bewustzijn van zijn Dietsheid kwam. En niet alleen op het gebied van de cultuur greep die botsing plaats. De Franse cultuurexpansie was maar éen aspect van die Noordwaartse beweging, die de Franse macht na haar diep verval onder de laatste Karolingen weldra, onder Philips Augustus, begon te ondernemen en die sedert. onder verschillende vormen, voor ons volk zo dikwijls een gevaar geweest is. In de geschiedenis van Vlaanderen kunnen wij het eerste treffen gadeslaan.
Als wij ons dus met die geschiedenis in het volgend hoofdstuk voornamelijk zullen bezig houden, is dat niet alleen omdat de heroische strijd die de Vlaamse burgerijen voor hun zelfstandigheid en voor hun democratische eigenaardigheid hebben moeten voeren er zulk een bizondere verheffing aan geeft, maar ook omdat Vlaanderen daarin de algemene Nederlandse zaak diende. |
|