Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne vrienden (onder pseudoniem Vlerk)
(1841)–Bernard Gewin– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Aankomst in Zwitserland en verblijf te Schaffhausen; bevattende tevens belangrijke opmerkingen omtrent den invloed van een nieuw schoeisel op ligchaam en ziel.‘Zoo zijn wij dan nu waarlijk in Zwitserland!’ riep torteltak uit, toen de conducteur den grenspaal aanwees, en de reizende heeren met hem naast de diligence voortstapten. ‘Ik moet ronduit zeggen, dat het mij tegenvalt,’ verklaarde de moeder; ‘en schoon ik er mij heel weinig van had voorgesteld, dacht ik niet, dat de reizigers zoo onbeschaamd konden liegen in het opvijzelen der schoonheden van dit land.’ ‘Maar het kan immers nog komen,’ zeî pols; ‘evenwel moet ik u ook zeggen, dat het mij zeer verwondert, dat men van den Mont blanc nog niets kan ontdekken.’ ‘Dat zullen allemaal wel praatjes wezen van dien Mont blanc,’ zeî zijn ontevreden vriend; ‘ik geloof er ten minste niets van, voordat ik hem met mijne eigene oogen zie.’ ‘Pas maar op,’ zeî veervlug, ‘dat de witte reus niets van uw ongeloof verneemt. Hij mogt zich anders eens wreken, door u bij gelegenheid met een avalanche op te frisschen.’ ‘Het moet u een heele studie geweest zijn,’ zeî van aartheim aan de morder, ‘om de tevredenheid en opgeruimdheid, die ik mij verzekerd houd, dat dikwijls in uwe ziel plaats vinden, in termen van ontevredenheid en wrevel te leeren uitdrukken.’ ‘Hm!’ bromde de ander tot antwoord; ‘ik kan het niet helpen, dat mij alles in de wereld tegenloopt.’ ‘En dat juist de Mont blanc u tegenstaat,’ grinnikte veervlug. ‘Ik ben nu toch benieuwd naar die Arcadische schoonen en hare gracieuse costumes,’ zeî torteltak. ‘Ik hoop toch eens in de gelegenheid te zullen zijn, om den minnekout van een paar Zwitsersche gelieven af te luisteren.’ Juist ontmoetten zij eene kar, die den berg afreed. Een jonge Schaffhauser man lag er boven op te slapen; zijne pijp was hem uit den mond gevallen; zijne bruinverbrande echtgenoot, met wolle rokken | |
[pagina 141]
| |
en bloote voeten, hield het paard bij den teugel, om het tegen het uitglijden te behoeden. Eene gracieuse beweging, die zij met de lippen maakte, en een zekere dikte aan de linkerwang deden vermoeden, dat de schoone niet afkeerig was van 't gebruik van pruimtabak. ‘Weet je wat mij spijt, zeî pols, ‘het is, dat ik te Donauëschingen vergeten heb, het lapje groene zijde uit mijn koffer te krijgen. Dat is, volgens ebel, zoo goed voor de oogen, als men in Zwitserland reist. En wij mogen nu, zoodra wij te Schaffhausen zijn, wel werk maken van konijnenwollen kousen en schoenen met spijkers; anders kan men hier in dit land niet loopen.’ ‘En dan mogen wij ook wel terstond voor Alpenstokken zorgen,’ zeî torteltak; ‘want die zullen wij morgen ook wel noodig hebben, als wij per diligence naar Zurich reizen.’ De Engelschman hield terwijl een zeer geanimeerd discours met zijn jonge vrouwtje, dat haar hoofd uit het portier hield; en toen de conducteur de heeren verzocht weêr in te klimmen, daar men de hoogte had bereikt, stond een van onze vrienden hem met genoegen zijne plaats in het rijtuig af, en hunshow had dus gelegenheid zijn gesprek fluisterend voort te zetten. Ten twee ure arriveerde men te Schaffhausen; gelukkig nog met heldere oogen en gezonde voeten, hoe zich ook pols over het veronachtzamen der in Zwitserland noodige voorzorgen had verontrust. De stad Schaffhausen is omtrent even merkwaardig, als sommige plaatsen in ons dierbaar Vaderland, met name Kuilenburg, Buren en Montfoort. De belangstellende vreemdeling kan daar zijne oogen doen weiden over ouderwetsche gebouwen en vervallen woningen; hij kan struikelen over de ongelijke keisteenen, die in bevallige wanorde in de straten schijnen neêrgeworpen; hij kan opmerken, dat onder de takken van nijverheid het bedelen eene aanzienlijke plaats bekleedt, en ervaren, dat, zoo de kasteleins de manier niet verstaan om iemand behoorlijk te recipiëren, zij evenwel in de kunst van declaraties in te leveren aanzienlijke vorderingen hebben gemaakt. De merkwaardigheden aldaar zijn het Opvoedingsgesticht voor dienstboden in, en de groote Rijnval buiten de stad. In het eerste worden de beginselen der brei- en spelkunst gedoceerd; ook geeft men er grondig onderrigt in het straatschrobben en vaatwasschen. Weinige vreemdelingen geven zich evenwel de moeite deze merkwaardige inrigting te gaan opnemen, misschien wel, omdat de slechte bediening van de in dit gesticht opgevoeden hun geen groote denkbeelden van deszelfs onontbeerlijkheid inboezemen. De kastelein uit den Faucon d'Or, opmerkende dat onze reizigers veel eetlust hadden, en voor 's hands nog geen kans ziende om hieraan naar eisch te voldoen, ried hun aan, | |
[pagina 142]
| |
van deze oogenblikken gebruik te maken, om het Dienstboden-instituut te gaan zien, daar het heden maandag was, en men dan onderwijs gaf in het stoven van aardappelen. De Engelsche dames werden hierdoor geanimeerd, en daarom ook de Hollandsche heeren. Pols bleef te huis; want hij wachtte den schoenmaker, om de schoenen met spijkers te passeu; hij durfde zijn Rotterdamsch schoeisel niet aan de ongelijke straatsteenen van Schaffhausen wagen. Zeer voldaan keerde het gezelschap van dien togt terug. Zij hadden van den chef van het etablissement belangrijke wenken omtrent opvoeding ontvangen, en waarlijk met bewondering de liefde van den ouden man voor het dienstbare menschdom opgemerkt, die zelfs zoo ver ging, dat hij voornemens was, het volgende jaar eenen Almanak voor dienstboden uit te geven; iets, waartoe hij te meer aangemoedigd werd, omdat deze klasse in Schaffhausen de talrijkste is. Veervlug merkte aan, dat dan misschien de uitgave van een Annual voor bedelaars ook niet onbelangrijk zou zijn, daar, gelijk wij reeds opmerkten, dit vak in de stad zeer ijverig werd beoefend. Het diner had niets merkwaardigs, dan dat men voor het eerst Zwitsersche forellen nuttigde, die ongemeen grondig smaakten. Het product van eenige nijvere bijen, in den vorm van eene honigraat, sierde het dessert, en scheen zeer naar den smaak te zijn van een aantal gonzende vliegen, die, in dit hotel gelogeerd, zware verteringen schenen te maken, daar zij zich niet ontzagen iederen dag met een grooter aantal vrienden aan den maaltijd te komen deelnemen. De familie hunshow kreeg den inval om den Portwijn van den kastelein te proeven, en daar hij vrij goed scheen te voldoen, volgden onze vrienden hun voorbeeld. Pols, dien middag zeer dorstig zijnde, en gewoon den Duitschen landwijn in groote hoeveelheid te gebruiken, ledigde dikwijls zijn glas en werd buitengewoon vrolijk; hij gevoelde zich luchtiger dan ooit, en scheen nu wel lust te gevoelen, om den dans, waarin hij gisteren zoo uitgemunt had, nog eens te beproeven. Hij schreef deze luchtigheid toe aan de konijnwollen kousen, die sedert een paar uren zijne beenen omsloten. Toen hij van tafel opstond, gevoelde hij op eens de vrijmoedigheid om een Engelsch discours te voeren. Hij wendde zich daarom tot Miss mary, en vroeg haar op vrolijken toon: ‘How do you do?’ De dame keek hem verwonderd aan. Zij scheen deze vraag vreemd te vinden van iemand, met wien zij gedurende meer dan 24 uren bijna onafgebroken in gezelschap was geweest, en die haar nu voor het eerst bepaaldelijk toesprak. ‘You speak English, Sir!’ vroeg zij hem. - ‘A little,’ antwoordde pols naar waarheid; want toen mary nog een paar andere phrases tot hem uitte, kreeg zij geen ander antwoord meer, dan: | |
[pagina 143]
| |
‘I cannot understand you.’ Van aartheim, die in de nabijheid was, nam spoedig het discours over, en spaarde pols daarna ook de moeite, om de Miss op den togt naar den Rijnval te geleiden. Een uur vóór zonnenondergang bereikte men dit punt. Men had den raad van ebel opgevolgd, om den togt derwaarts niet over Neuhaus te nemen, maar den overkant van de rivier te houden tot aan het kasteel van Lauffen. Reeds meer dan een half uur, voordat men aan de plaats kwam, had men het gedruisch gehoord, door de nederploffing der rivier van een hoogte van meer dan zestig voet veroorzaakt. In het eerst had pots gemeend, dat het kraken zijner nieuwe schoenen dit gedruisch veroorzaakte; maar toen hij er de ware oorzaak van vernam, gaf hij zijne verwondering te kennen, daar hij nooit iets dergelijks bij de watervallen op Hartjesberg of Rozendaal vernomen had. Het gezigt van den Rijnval bij Schaffhausen, van den kant van Lauffenburg, is waarlijk indrukwekkend. Wanneer men, op eens voor de houten balustrade geplaatst, van de hoogte den breeden stortvloed, door twee rotspunten gebroken, en profil ziet, verdringt de schrik voor een oogenblik de bewondering, waarmede het heerlijke schouwspel u vervult; en wanneer men daarna in de diepte nederdaalt en van de vierkante galerij, die onder de voeten trilt, een oog naar boven opheft, en men ziet eene onmetelijke massa water met donderend geweld naar den afgrond storten, en, op de rotsen gebroken, in wolken als van sneeuw omhoogvliegen, om daarna als schuim weêr in de diepte verzwolgen te worden, dan is men.... Ja, wie kan zeggen, hoe men dan te moede is? Van al de belangrijke punten nam ook ons gezelschap den grooten waterval, die door menschen, welke nooit den Niagara gezien hebben, dikwijls den Niagara van Europa genaamd wordt, in oogenschouw. Aller verrukking was groot; maar ieder drukte ze op zijne wijze uit. De morder vond het heerlijk, maar miserabel dat het zoo'n barbaarsch geweld maakte. Holstaff werd opmerkzaam, dat men, zoo men door den vloed werd weggesleept, een gewissen dood ter prooi zou worden. Pols wist niet wat hij zeggen zou, maar vond toch, dat die gewast linnen manteltjes, die men daar, om niet doornat te worden, aantrekt, de menschen allerkoddigst stonden. Hunshow kocht al de afbeeldingen door den schilder bleuler van de verschillende gezigtspunten des watervals, schoon hij zelf moest bekennen, dat geen een er een flaauw denkheeld van uitdrukte. Van aartheim begon met hem een geleerd discours over het onvermogen der schilderkunst, daar, waar het treffende in de beweging en in het gedruisch bestond, en was het ook niet met den Duitscher eens, | |
[pagina 144]
| |
waarvan M. le Comte de walsh spreekt, die meende, dat men zich door muzijk van dit effect een denkbeeld zou kunnen vormen. Men vond het gepast, na een geruimen tijd in bewondering te hebben doorgebragt, den Rijn over te varen en zich in het logement een weinig te verfrisschen. Daar aangekomen, begon pols over duizeligheid te klagen, en toen men hem vroeg, of hij daarvan geen reden kon gissen, schreef hij die geheel toe aan den invloed van den waterval. De duizeligheid had overigens voor onzen vriend geene gevolgen, dan dat hij op de terugwandeling moeijelijk regtuit kon loopen, waarvan hij evenwel de reden meende te zijn, dat zijne schoenen scheef gemaakt waren. Torteltak, veervlug en holstaff hadden het genoegen de dames op dezen togt te geleiden. Zij hielden het tot Neuhaus uit, met over den Rijnval te spreken; maar toen dienden de discoursen op iets anders over te gaan, zoo men niet in herhalingen wilde vallen. Men was wel onvoldaan, dat men zoo weinig kon zeggen over iets, dat zoo diepen indruk gemaakt had, maar vond het toch beter over iets anders te praten, dan te zwijgen. De remplacerende gesprekken waren misschien belangrijk; maar wij kunnen er niets van meêdeelen, dan dat de namen grisi, lablache, persiani en rubini dikwijls door de Ladies werden genoemd. Hunshow had van aartheim onder den arm genomen, en na eerst over onverschillige zaken gesproken te hebben, zeî hij op eens tot hem: ‘Mijnheer, ik houd u voor een regtschapen mensch, maar hoe kent gij lurgrave?’ Van aartheim verbleekte en antwoordde niet. ‘Ik zag u met hem te Baden-Baden in een druk discours. Ik meen u tegen hem te moeten waarschuwen.’ ‘Ik dank u voor uw raad,’ zeî de ander; ‘maar ik ken hem door en door, en verlang niets vuriger, dan voor altijd van hem ontslagen te zijn; maar nog ben ik in zijne magt.’ ‘Ik wil niet verder doordringen in uwe geheimen,’ zeî hunshow, ‘maar ik wensch u toe, dat gij spoedig van hem verlost moogt worden.’ ‘Dat geve de Hemel, en tevens, dat ik niet een der heeren, met wie ik thans reis, door mijne onvoorzigtigheid aan zijne lagen heb blootgesteld!’ Men arriveerde ten 10 ure in het logement, zeer verfrischt en aangenaam gestemd door de avondwandeling. Pols evenwel had wat ligtheid in het hoofd en loomheid in de beenen; bij schreef het toe aan de konijnenwollen kousen en de schoenen met spijkers. |
|