De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584
(1956)–P.A.M. Geurts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Hoofdstuk III
| |
[pagina 191]
| |
Onder een koning is wel de beste administratie van het recht gewaarborgdGa naar voetnoot3). Met deze laatste opmerking krijgt de schrijver vaste grond onder de voeten. En zo staan er nog wel enkele opmerkingen in het pamflet, die van een reële kijk op de Nederlanders getuigen en die ook elders teruggvonden worden. Het spaansgezinde pamflet verkondigt de thesis: ‘Flamans par neccessité subietz à un superieur’Ga naar voetnoot4). Dat constateert ook een pamflet, dat propaganda maakt voor Anjou: ‘ils sont accoustumez de vivre soubz la main d'autruy’Ga naar voetnoot5). Sinds alle gewesten onder één vorst staan is er een einde gekomen aan de talloze onderlinge twistenGa naar voetnoot6). Dat is ook de opvatting van pamfletten uit het kamp van Oranje. Elk gewest heeft zijn eigen wetten, rechten en privileges. Daarom kunnen zij het moeilijk zonder één hoofd stellen. Anders doet de onderlinge afgunst de eenheid verloren gaan. Ieder gewest strijdt voor zijn eigen voordeel in plaats van het algemeen welzijn te zoeken. Het gevolg van die jalouzie is, dat zij zichzelf uitputten. Dan komt er nooit eens een kloek besluit, maar gaat men slechts onder de drang der omstandigheden tot handelen over. Allerlei lapmiddelen worden aangewend, waarmee veel tijd nutteloos verstrijkt. Schijnbaar is er heel veel activiteit maar in feite gebeurt er nietsGa naar voetnoot7). Het gewestelijk particularisme vormt wel meer een argument tegen de republikeinse regeringsvorm en voor de monarchie. De gewesten en steden zoeken op de eerste plaats hun eigen voordeel en beconcurreren vooral elkaars handel. Het ene gewest mag zich gewillig tonen om bij te dragen in de oorlogslasten, een ander blijkt minder bereid. De contributies komen zeer traag binnen. Beslissingen traineren, zodat er delen van het land verloren gaan terwijl men nog beraadslaagt. Het komt voor, dat de steden binnen een gewest met elkaar overhoop liggen. Zonder een vorst aan het | |
[pagina 192]
| |
hoofd van het land, is het zeer moeilijk de eendracht te bewaren en goede orde te stellen op munt, belasting, handel en dergelijke. Waar meerdere personen regeren, twisten zij meestal onderling en steken elkaar naar de kroon. Dikwijls krijgt men dan in plaats van één tyran - het ergste bezwaar tegen de monarchie - meerdere tyrannen. Zo verklaart de auteur van dit pamflet zich - historische en gezagsargumenten nog buiten beschouwing gelaten - voorstander van de monarchale regeringsvormGa naar voetnoot8). Zij die voor de monarchale regeringsvorm pleiten, vergeten meestal niet de vorst aan bepaalde voorwaarden te binden. Er is al zo veel gefilosofeerd en geschreven over de macht in de staat, dat het absolutisme maar weinig voorstanders meer vindt. Het is intussen bekend, dat de macht van de overheid ‘niet sonder orden en is ofte oneyndich, maer behoort nae Godes woort, nae reden ende gherechtigheyt ghereguleert ende ghelimiteert te werden’. Dat wordt speciaal uitgewerkt voor de koningGa naar voetnoot9). Deze condities moeten verhinderen, dat de vorst zich ontwikkelt tot een tyran. Voor de Nederlanders is dit trouwens geen nieuw idee, want zo iets bestaat bij hen reeds van oudsher. De privileges, en bijzonder de Blijde Inkomste, binden de vorsten als contracten. Mathias moest bij zijn komst naar de Nederlanden zekere voorwaarden tekenen. Anjou sloot met de Staten Generaal het verdrag van BordeauxGa naar voetnoot10). Zo is dus een land het veiligste onder ‘die monarchie oft onder het gebiedt van eenen Prince oft Heere te wesen, besunder als die met eenige voorwaerden soo ghethoomt ende besneden is, dat hy gheen tyrannie oft onbehoorlijck ende onwettich ghewelt teghens sijne ondersaten en mach ghebruycken’Ga naar voetnoot11). De pamfletten zullen nieuwe ideeën over de macht van de vorst naar voren brengen, maar de oude, over de absolute macht van de vorst, leven ook nog. Het vólk maakt de vorsten en niet omgekeerd. Wanneer het volk uit eigen beweging alle macht aan de vorst overdraagt, zonder ook maar iets voor zich zelf te reserveren, moet men zich nergens over beklagen. Dan moet het volk ook de ergste overheersing geduldig dragen. Heeft het volk echter bepaalde condities aan de vorst gesteld, waaraan deze zich te houden heeft, dan hoeft het niet te gehoorzamen als de vorst die te buiten gaat. Het volk bepaalt dus zelf de grenzen van de vorstelijke machtGa naar voetnoot12). | |
[pagina 193]
| |
Er worden ook aan de persoon van de vorst zelf, eisen gesteld. Wanneer een pamflet een bepaalde figuur op het oog heeft, bv. Anjou, krijgen deze desiderata wel iets eigensGa naar voetnoot13). Maar over het algemeen geven de pamfletten, die de monarchale regeringsvorm bepleiten, als zij spreken over de deugden, die de koning bezit of zou moeten hebben, een weinig origineel patroon, waarvan de voorbeelden te vinden zijn in allerlei vorstenspiegelsGa naar voetnoot14). De tijdgeest is de koningen niet bijzonder welgezind. Het is niet verwonderlijk, dat zulks in de Nederlanden scherp naar voren treedt. Er komen in de pamfletten conclusies in deze trant voor: ‘Daer en boven betonen ook de exempelen en Historien, dat de Koningen en grote Potentaten, om weder tot peys te komen, en auctoriteit te krijgen, gewoon sijn te beloven Goude Bergen en wonderlijke saken. En voorts daer na niet met allen te houden, besonder aengaende hare eigene ondersaten die sy eens voor rebel hebben gehouden’Ga naar voetnoot15). Koningen zijn wraakzuchtig. Deze stelling wordt soms met een heel filosofische beschouwing bewezen en toegepast op de spaanse koningGa naar voetnoot16). Het wordt ook heel plastisch en kernachtig uitgedrukt. De koning vergeeft de Nederlanders niet; daar zijn voorbeelden van. Dat is ‘een ghemeyn sieckte van allen Princen. Sy hebben een memorie boecxken, daer inne voor int beghinsel gheschreven staet: Heeren appelen en rotten niet’Ga naar voetnoot17). Het is een oude wijsheid: ‘Die Coninghen vergheuen, maer en vergeten niet’Ga naar voetnoot18). Oranje zelf schermt met dit devies: ‘Regum irae sunt immortales’Ga naar voetnoot19). In deze uitingen zit ook de stelling, dat vorsten hun woord niet houden. Dat is ook een algemeen verbreide leuze. Koningen bepalen hun trouw naar het profijtGa naar voetnoot20). Niet alleen tegen de persoon van de koning, ook tegen de instelling als zodanig, de monarchie, bestaan bezwaren. Allereerst natuurlijk, dat de monarchie licht in tyrannie kan verkeren. Met talrijke voorbeelden wordt dit geïllustreerd, zowel uit de Bijbel als uit de profane geschiedenis. Hierbij vindt dan toepassing het gezegde van Roboam, dat haast tot een gevleugeld woord wordt: ‘Mijn vader heeft u moet roeden geslagen maar ik zal | |
[pagina 194]
| |
u met schorpioenen slaan’Ga naar voetnoot21). De romeinse monarchie begon onder Caesar met onderdrukking der vrijheid. Zij werd in stand gehouden door tyrannie en moord. Op een slechte keizer volgde nog een ergere. ‘So heeft het die oude Romeynsche Vrauwe recht voor ghehadt, die Iupiter om dat lanck leven vanden wreeden Tyrant Nero ghebeden heeft, op datter niet een andere succedeerde ende naevolghde, die noch wreeder ende booser ware’Ga naar voetnoot22). Dat de tyrannendoder Trasybulus, en vooral Brutus, zulke populaire figuren zijn in de pamfletten, hangt onmiddellijk samen met deze monarchomachische mentaliteit. Uit de manier, waarop deze eigennamen gebruikt worden, mag men concluderen, dat zij algemeen verspreide begrippen vertegenwoordigen. Een Trasybulus of een Brutus was blijkbaar een eretitelGa naar voetnoot23). Er zijn ook moeilijkheden tegen het koningschap, die eigen zijn aan de Nederlanden. Wanneer zuinigheid of zelfs benepenheid, een typische nederlandse trek mag heten, speciaal in staatszaken, is er ook in de pamfletten tegen de monarchie een staaltje van te vinden. Bedacht dient te worden, dat de hofhouding van een koning veel kost. Het is veel voordeliger in geval van nood tijdelijk iemand aan het hoofd van het leger te stellen, die men eervol kan ontslaan, als zijn tijd en taak voorbij is. Ook zijn er morele bezwaren tegen een hofhouding, ‘daer wt ghemeynelijck allerley ongheregeltheyt ende boosheyt, onder dat ghemeyne volck ontstaet’Ga naar voetnoot24). Soms komen er bezwaren tegen de monarchie naar voren, die samenhangen met de concrete omstandigheden van het ogenblik. Welke vorst ook aangesteld moge worden, de koning van Spanje en heel het Oostenrijkse Huis zullen jaloers op hem zijn en het hem voortdurend lastig maken. In het binnenland zal het een aanleiding tot verraad en aanslagen zijn. Dit alles zou gebeuren, ook als de nieuwe koning het uitstekend met het land meent. Treft men het niet, bij de keuze van een nieuwe monarch, dan is men verder van huis dan ooit. Het optreden van Anjou demonstreert dat duidelijk. Stel het geval, dat de koning van Spanje de Nederlanden aan een andere koning zou geven, die alle privileges zou bezweren, dan is die | |
[pagina 195]
| |
vorst nog niet te vertrouwen. De praktijk heeft toch wel de waarheid bewezen van het woord: ‘Datmen den kinderen mit poppen ende kinderspel maer die mannen mit eydtsweeren bedrieghen moet’Ga naar voetnoot25). Zij die zeggen, dat de Nederlanden een koning, een machtig potentaat, nodig hebben, moeten eens aantonen, wat voor weldaden de machtige potentaten tot nu toe het land bewezen hebben. De Nederlanders zijn armer en ellendiger dan ooit. Heeft men eenmaal zo iemand, hoe raakt men hem dan kwijt?Ga naar voetnoot26).
Voor de aristocratische regeringsvorm is het enthousiasme maar heel matig. Voorlopig verstaan de pamfletten onder dit begrip nog de regering van de adel: ‘die reghieringhe des waren Edeldoms, welcke eensdeels door die vrome feyten harer ouderen, andersdeels door haer eyghen cloeck voorstaen des Vaderlandts, ende der gherechtigheyt, gheadelt ende verhooght geweest zijn’Ga naar voetnoot27). De grote tijd van de adel is voorbij. Het besef breekt door, dat de uitweg uit de staatkundige moeilijkheden niet noodzakelijk komt van de groten en de mensen van hoog aanzien. De in overheidspersonen vereiste deugden zijn heus niet altijd verbonden met lange slippen, zegt een pamfletGa naar voetnoot28). Er is een pamflet, dat nagaat hoe het kwam, dat de adel - eens de steun van de monarchie - zijn kracht en invloedrijke positie verloor. Daar wordt o.a. gesproken over de uitgaven, die hun inkomsten overtroffen, wat tot | |
[pagina 196]
| |
verarming leidde. Het pamflet gaat zelfs de positie van de adel in de verschillende gewesten afzonderlijk naGa naar voetnoot29). Henegouwen en Artois, die in meerdere opzichten van de andere gewesten verschillen, zoals in taal, gewoonten en ligging, hadden steeds een oorlogszuchtige adel, die zich niet gemakkelijk schikte naar de verlangens van het gewone volk. Over het algemeen kan gezegd worden, dat de hoge edelen, ook als zij de zijde van het volk en niet die van hun groepsbelang kozen, slechts zelden grote verdiensten hadden. Maar in de gevallen, dat zij werkelijk volksleiders waren, hadden zij ook onschatbare betekenisGa naar voetnoot30). Een verder bezwaar tegen de hoge edelen was, dat de onderlinge jalouzie het hun haast onmogelijk maakte zich te onderwerpen aan de leiding van één hoofdGa naar voetnoot31). Een bijzonder waarderend woord wordt gesproken over de hoge geestelijkheid, die in de Staten Generaal op de bres staat voor privileges en vrijheden en steeds het algemeen welzijn is toegedaanGa naar voetnoot32). Voor de lagere edelen heeft de schrijver maar heel weinig waardering: de goeden niet te na gesproken, azen de meesten op voordeel en zijn bereid zich te verkopenGa naar voetnoot33). In het dispuut over de meest geëigende regeringsvorm, is er een auteur, die een aristocratisch element wil toelaten in een democratische regering. De schrijver propageert nl. een tussenvorm, een vermenging van aristocratie en democratie. Maar ook daar komt de aristocratie - de adel dus - er niet goed af. Er zijn onder de oude filosofen heel wat voorstanders van de aristocratische regeringsvorm te vinden. De geschiedenis kent ook veel edelen met uitstekende verdiensten voor hun vaderland. Het is alleen jammer, dat het getal van die ware patriotten zo klein geworden is. Dit geringe aantal is dan nog gehandicapt door zoveel anderen, die niet deugden. De conclusie waartoe de auteur komt, steunt dan ook niet bijzonder sterk op zijn praemissen; nl. dat de beste regeringsvorm is: ‘Aristocratie vermenghelt, mit der Democratie, dat is, die regieringhe der besten Edel-lieden ende der verstandighsten Borgheren’Ga naar voetnoot34). De verdere uitwerking laat ook zien, dat men hier evengoed van een democratie kan spreken. Immers de bekwaamste inwoners worden op bepaalde condities, en voor een zekere tijd, gekozen om te regeren over hun medeburgers. Deze laatsten gehoor- | |
[pagina 197]
| |
zamen hun vrijwillig en trouw, maar behouden de bevoegdheid en de vrijheid om de magistraten, die onbekwaam blijken of zich in hun functie onbehoorlijk gedragen, af te zetten en opnieuw in de vacatures te voorzienGa naar voetnoot35). Een pamflet, dat de monarchale regeringsvorm bepleit, neemt de mogelijkheid van een aristocratie onder de loupe, om haar dan af te wijzen. De adel is immers bedorven, jaloers, partijdig, afgeweken van de deugd, die haar voorouders sierde. Verder bestaat er onder de adel een enorme variatie in macht en rang. En op de derde plaats zijn de edelen gewoon geregeerd te te worden door iemand, die boven hen staat: de vorst. Uit dit soort adel kan men geen aristocratische regering vormenGa naar voetnoot36). Dat de adel in de Nederlanden zo in discrediet raakte, is grotendeels toe te schrijven aan het feit, dat zij in de Zuidelijke Nederlanden haast en bloc overliep naar de Malcontenten. Dat laat een pamflet duidelijk merken, als het spreekt over het klein getal van hen, die werkelijk edel zijn, niet alleen van naam maar ook met de daad; die onder de dekmantel van hun titel niet slechts tyrannie en voordeel zoeken. Gods straf wordt afgeroepen over de adel, die de zijde van Parma koos. ‘De rechte Edelen zijn dobbel eere weerdt, ende woude Godt, dat wy in ons Vaderlant sulcker Edellieden thiene voor eenen hadden, so stonden onse saken veel beter, dan sy nu staen’Ga naar voetnoot37). Het onderscheid tussen edelen, die grote verdiensten hebben voor het vaderland en anderen die heulen met de vijand, maakt ook een ander pamflet. Het antwoordt op de beschuldiging, als zouden bepaalde groepen in de Nederlanden de edelen willen uitroeien. De ware edelen, die vechten voor vrijheid en welzijn van het land, zullen overal geacht worden. Maar de anderen, die de spaanse zijde kozen of willen profiteren van de verdeeldheid der Nederlanders, zijn hun titel niet waard en verdienen op alle mogelijke wijze vervolgd te worden. Met deze laatsten heeft het pamflet speciaal de zuid-nederlandse adel op het oog, die ongeveer voltallig de zijde van de Malcontenten koos; mensen als Lalaing, Montigny, la Motte en een hele groep abten. Hun bedoeling is: verdeeldheid zaaien en dan hun slag slaanGa naar voetnoot38). Het aandeel van de adel in het vroeger verzet wordt omlaag gehaald. De edelen hebben inderdaad geholpen om de Spanjaarden uit het land te verdrijven, maar alleen om hun eigen tyrannie daarvoor in de plaats te stellen. | |
[pagina 198]
| |
Tyrannie is steeds onverdraaglijk, maar het ergste als ze niet van vreemden uitgaat maar van mensen uit het eigen landGa naar voetnoot39). Op een andere plaats zijn de verdiensten van de edelen helemaal ontkend. ‘Want wat hebben sy in desen elendighen staet des Vaterlants, den selven te goede, in dese letsten 25. Jaren doch wtghericht’. Het bezwaar tegen de aristocratie, dat zij gemakkelijk in tyrannie en onderdrukking der burgerij ontaardt, wordt hier nog eens beklemtoondGa naar voetnoot40). De edelen van een jongere generatie geven geen reden tot hoge verwachtingen. Hun opvoeding is niet van dien aard, dat ze hen bekwaam maakt tot het bestuur van het landGa naar voetnoot41). Deze zienswijze past heel goed bij het beeld, dat Petrus van St. Omer geeft van de opvoeding van de nederlandse jeugd in het algemeenGa naar voetnoot42). Dit boekje noemt onder de vaak geciteerde oorzaken van de troebelen: de luxe, de spilzucht en de te jeugdige leeftijd van veel edelen en aristocratenGa naar voetnoot43). Dat de edelen echter niet voetstoots plaats zullen maken voor een democratie, staat wel vast. Hun aantal is in de Nederlanden immers groot en zij zijn nauw geparenteerd aan de adel van de omliggende landen. Het is niet te verwachten, dat zij vrijwillig de voorrechten laten varen, die zij nog steeds bezitten, en hun plaats afstaan aan het gewone volk. De gebeurtenissen te Gent hebben de adel al verontrust, als een opkomst van de democratie. Er zijn verschillende voorbeelden van, dat de adel met geweld verdreven moest worden, om tot die verandering te komenGa naar voetnoot44). Een verstandig schrijver lanceert de mening, dat de adel niet zonder meer kan of mag uitgesloten worden. Kooplui en burgers beschikken zo in eens niet over de capaciteiten, de opperste militaire en staatkundige aangelegenheden te leiden. Toegegeven dat het grootste deel van de adel de gemene zaak ontrouw werd, blijft men echter daarom het wantrouwen voeden, dan wordt de toestand hopeloos. De schrijver stelt dus als een compromis samenwerking voor: ‘datmen den Edeldom ende d'oude vervarene Officieren diemen trouw ghevonden heeft (wesende vande Religie) de affairen van Staten, ende vander Oorloghe, met de overste ende meest vervaren | |
[pagina 199]
| |
mannen van de steden (rijcker wesende van verstande dan van goet) liete administreren ende handelen’Ga naar voetnoot45).
De regeringsvorm, die in de zestiende eeuw de meeste voorstanders gaat vinden, is buiten kijf de democratieGa naar voetnoot46). De kritiek op de andere stelsels, monarchie en aristocratie, wijst al in die richting. De kritiek echter ook op de democratie, moge voorop bewijzen, dat deze regeringsvorm niet klakkeloos als de enig zaligmakende werd aanvaard. De bekende dialoog Emanvel-Erneste geeft van de Nederlanders een karakteristiek, die soms pijnlijk isGa naar voetnoot47). Daar is dus wel kritiek op de democratie te verwachten. De Spaanse Raad was van mening, dat de voorstanders van de republiek in de Nederlanden, in de kaart van Philips II speelden. Daarmee stemt het pamflet volkomen in. Een staat met een volksregering is zeer labiel. Slechts met een evenwichtige en homogene bevolking, die dapper is en om rijkdom niets geeft, kan een volksregering een succes zijn. Bij de keuze van magistraten en de toepassing van het recht mogen geen steekpenningen, familie- of vriendjespolitiek meespreken. Het volk moet zich gewillig schikken naar de wetten en de krijgstuchtGa naar voetnoot48). De auteur vindt deze vereisten niet in het nederlandse volk. Integendeel. Eerst komen een paar opmerkingen over de staatkundige constellatie in het algemeen. Gewend te leven onder een eenhoofdig gezag, hebben de Nederlanders geen verstand van het algemeen beleid. De verschillende gewesten hebben ieder hun eigen wetten en privileges, waarop ze uiterst jaloers zijn. Zij kunnen onmogelijk een algemene lijn volgen, maar zien slechts hun particulier belang. Door die onderlinge naijver worden er slechts in uiterste nood beslissingen getroffen, zoals dat steeds gebeurt in zwakke republieken. Men zint op hervormingen, maar intussen gebeurt er nietsGa naar voetnoot49). Dan volgen er beschouwingen over de nederlandse volksaard, die niet geëigend is voor de republikeinse regeringsvorm. Met hun aanleg voor talen en hun groot aanpassingsvermogen, houden de Nederlanders van de handel. Tuk op winst, dragen zij niet graag bij in de algemene behoeftenGa naar voetnoot50). Het is nog erger, zoals uit de eigen woorden van het pamflet moge blijken: ‘ce | |
[pagina 200]
| |
païs bas abonde en richesses, delices et negotiations, qui rendent les inhabitants effeminez, corrompuz, abdonnez à leur aise, et quasi ne faisans cas que de richesses’. Te oordelen naar de prachtige woorden, die de Nederlanders spreken over vrijheid, zou men denken, dat zij er alles voor over hebben. Maar zij vinden het al erg, dat zij er geld voor moeten geven, om er nog maar van te zwijgen, dat zij er hun leven voor veil zouden hebbenGa naar voetnoot51). Er zijn steden die wel oren hebben naar de spaanse vredesvoorstellen te Keulen. Anderen hebben zich reeds verzoend met Parma. Dat de rest niet overloopt, hoeft niet toegeschreven te worden aan de edelmoedige motieven maar aan een menselijk opzichtGa naar voetnoot52). Dit is wel een erg pessimistische kijk op de Nederlanders, die echter blijkt niet op fantasie te berusten. Als straks de practische functionering van het bestuursapparaat ter sprake komt, zijn de klachten, bv. van Oranje, legio. Maar de auteur oogst er verwijten mee in van een pamflettist, die zijn landgenoten heel wat hoger aanslaatGa naar voetnoot53). De democratie is hier de ‘bequaamste, sekerste ende lydelijckste forme van regieringhe’, waaronder, ‘die tyrannie alderminst te vreesen ende te besorghen is, ende dat die vryheden der steden ende ghemeynten, daer door ten besten ende sekersten onderhouden ende bewaert worden’Ga naar voetnoot54). Monarchie en aristocratie zijn in zich goed, maar hebben voor de Nederlanden toch hun bezwarenGa naar voetnoot55). De Nederlanders zijn ook in staat een democratisch regiem in te voeren en er aan vast te houden. Er zijn voldoende militaire middelen, sterkten en soldaten: ‘Onse Lantsluyden (hebben) oock handen ende voeten’! Maar dan moeten ze militair getraind worden. De Nederlanders moeten de vreemde troepen wegsturen en zich hun eigen kracht bewust worden, opdat zij niet altijd ‘die melckende Koeye blyven souden’. Voor die stelling wordt een vurig betoog gehouden. De eigen mensen kunnen het beste voor hun land en hun bezittingen vechten. Bovendien is het veel economischer. In gesloten eenheid en met eigen middelen moeten de Nederlanders weerstand bieden aan de vijand. Aan de duitse vorsten zou eventueel hulp gevraagd kunnen wordenGa naar voetnoot56). De democratische regeringsvorm is ook niet nieuw voor de Nederlanden. De monarchie bestaat daar pas sinds een paar generaties. Het wezenlijk | |
[pagina 201]
| |
kenmerk van de nederlandse vrijheid is gelegen in het eigenmachtig samenroepen van de Staten Generaal. In de democratie zijn de magistraten wel verplicht voorzichtig en wijs te regeren, omdat zij anders afgezet worden. Dat is de oorzaak, dat de onderdanen hun overheid liefhebben en gehoorzamen. Zij hebben ze zelf gekozen en beloofden gehoorzaamheid. Tenslotte is de democratie ook de consequente doorvoering van de Unie van UtrechtGa naar voetnoot57). Onder de tegenstanders van Anjou zijn voorstanders van de democratie te vinden. Hun programma is: hulp zoeken bij de protestantse vorsten; op God vertrouwen en samen een protestantse, democratische republiek vormen. Deze kiest een veldheer, om de eigen kracht te organiseren en de oorlog voort te zettenGa naar voetnoot58). Een schrijver zegt de mening van veel vooraanstaande personen gehoord te hebben over de wederaanneming van Anjou - na de Franse Furie - of het kiezen van Oranje tot souverein. De meerderheid wil nog een heel kleine kans open laten voor Anjou, onder zeer strenge voorwaarden. Wat Oranje betreft, men denkt niet, dat hij een aanbod van de souvereiniteit zou accepteren en nog minder dat de gewesten er veel voor zouden voelen. De beste uitweg is dus: zich hecht aaneensluiten en een verbond zoeken te sluiten met de duitse vorstenGa naar voetnoot59). Merkwaardig is de grote belangstelling van de pamfletten voor de zwitserse bondsstaat, speciaal in verband met de kwestie: monarchie of democratische republiek. Vooral in Gent leeft het zwitsers ideaal. Beutterich, de predikant van Johan Casimir in die stad, heet er de grote voorstander van te zijnGa naar voetnoot60). Zeker is, dat hij persoonlijk aanwijzingen in die richting | |
[pagina 202]
| |
geeft. In zijn brieven laat hij een protest horen tegen degenen, die hem laster toedichten op de zwitserse republiekGa naar voetnoot61). Niets ligt dus meer voor de hand dan in Beutterrich's pamflet Le vray patriot de sporen hiervan terug te zoeken. Een van de praatjes, die over de Nederlanders en speciaal over de Gentenaren verspreid worden is: ‘de se vouloir cantonner à la mode des Suisses’Ga naar voetnoot62). Is daarmee bedoeld, dat de nederlandse gewesten en steden zich hecht aaneen willen sluiten om zich tegen de spaanse tyrannie te verzetten, dan is dat een lofwaardig pogen. Verstaat men er onder, dat de Gentenaren alle gehoorzaamheid aan en eerbied voor het gezag willen afschudden, dan is het niet waarGa naar voetnoot63). Voorstanders van een monarchie in de Nederlanden wijzen het zwitserse voorbeeld af. Niet omdat daar de democratie niet goed zou functioneren. Het tegendeel wordt zelfs aangetoond. Maar de onmogelijkheid om het zwitserse voorbeeld in de Nederlanden na te volgen spruit voort uit andere bezwaren. De vergelijking tussen Nederlanders en Zwitsers valt voor de eersten beschamend uit. De Zwitsers zijn een stoer volk, verstandig en gewoon aan harde arbeid. Niet bedorven door genot en vreemde modes. Zij beminnen hun vrijheid meer dan goed en leven. Onder alle christelijke landen hebben zij alleen de oude militaire tucht bewaard. Dat zijn allemaal noodzakelijke voorwaarden om de democratie, waarin zij leven, te handhaven. Daar staan dan de Nederlanders tegenover. De overvloedige rijkdom, hun genotzucht en handel maakten hen verwijfd, bedorven en gemakzuchtig. De interessante uitweidingen komen tenslotte hierop neer: de Nederlanders zijn te zeer corrupt om een levensvatbare democratie te vormen - ten gevolge van het optreden der Spanjaarden, de oorlogen, de langdurige onderlinge twisten, de handel en de omgang met buitenlanders. Bij deze interne factoren komt nog een natuurlijke neiging tot corruptieGa naar voetnoot64). Ook opwerpingen van geografische aard, die eigenlijk meer voor de hand liggen, worden aangehaald tegen het idee om in de Nederlanden een republiek in te voeren naar zwitsers model. Het denkbeeld op zich is prachtig. Zwitserland is echter in de bergen gelegen, het is onvruchtbaar en zeer | |
[pagina 203]
| |
moeilijk toegankelijk. De Nederlanden daarentegen liggen helemaal open, speciaal aan de zijde van Frankrijk. Zij zijn rijk en machtig en hebben vele sterke vorsten tot nabuurGa naar voetnoot65). Daartegenover staan de onvoorwaardelijke bewonderaars van het zwitsers model. Zwitserland is de ideale democratische republiek van het ogenblik. ‘Wy en hebben nu ter tijt geenen staet die meer vant ghemeyne volck is dan de Switsers, maer d'experientie heeft bewesen, dat alle de gene die hun tegen henlieden ghestelt hebben, daer al verloren hebben, oft tgoed oft dleven, oft beyde’Ga naar voetnoot66). Ieder, die er objectief tegenover staat, zal moeten toegeven, dat er momenteel geen gelukkiger volk in Europa leeft dan de Zwitsers onder hun democratie. ‘Die Godtsalicheyt, eerbaerheyt, ende gherechticheyt werd by hen, in grooten vrede onderhouden, dies zo ghebenedijtse Godt oock, also dat sy tsamen vereenicht blyvende van allen Potentaten ghevreest werden, welcke haer alliancie ende vrientschap soecken’Ga naar voetnoot67). De Zwitsers gingen tot die regeringsvorm over onder dwang der tyrannie. De Nederlanden doorstonden een nog zwaardere onderdrukking van de Spanjaarden en later van de Fransen onder Anjou. Zij hebben dus nog meer redenen om het met een dergelijke regeringsvorm te proberenGa naar voetnoot68). Zelfs de geografische verschillen zijn geen onoverkomelijke moeilijkheid om dit voorbeeld te volgen, merkt een pamflet op. Laat de Nederlanden rijker en dus begerenswaardiger zijn dan Zwitserland; laten zij de hoge bergen en nauwe passen missen en daarvoor bezitten de open zee, schone rivieren en steden. De kracht en de eenheid der dichte bevolking kunnen de natuurlijke grenzen vervangen in de strijd tegen buitenlandse vijanden, zoals in de geschiedenis bewezen isGa naar voetnoot69). Als Zwitserland zo erg in de mode is, gaat het ook in andere gevallen dienst doen als voorbeeld. Oranje bewijst o.a. uit het feit, dat daar cantons van verschillende religie nauw met elkaar verbonden zijn, dat de Nederlanders ook een verbond mogen sluiten met de katholieke AnjouGa naar voetnoot70). Daartegenover demonstreert de oppositie, dat dit voorbeeld niets zegtGa naar voetnoot71). | |
[pagina 204]
| |
De grondslag van de propaganda voor de democratie is te zoeken in de leer van de volkssouvereiniteit. De pamfletten bevatten echter ook treffende blijken van waardering voor de gewone man en de ware democratische geest. Een moralisatie op de verkiezing van de magistraten in steden en gewesten geeft daarvan voorbeelden. De kiezers moeten zich niet laten leiden door aanzien des persoons; of iemand nu van adel is, godvrezend burger of eenvoudig arbeider, mag geen gewicht in de schaal leggen. Zij moeten ‘den Adel ende vrome Poirter geene hanteringghe of neringhe doende, in eenen ende gelijcken graed stellen’. Bij de ambachtsman moet men ‘gheen onderscheydt en maken der ambachten oft neeringhe die sy doen, als oft het een meerder ende weerdiger ware, dan het ander’. Met instemming wordt een beroep gedaan op Cicero, die leerde, ‘dat de ghelijckformicheyt der borgheren, de borgherlijcke societeyt is onderstaende, ende dat de Borgherlijcke eenicheyt dan aldermeest floreert, als alle saecken met ghelijcken rechte ghehandelt worden’Ga naar voetnoot72). De overheid moet gekozen worden uit armen en rijken. De stem van de eenvoudigen gaat maar al te vaak verloren. Maar van de andere kant moeten de magistraten ook niet alleen gekozen worden uit de ambachtslieden en boeren. Want het is voorgekomen, dat dezen de adel, de burgerij en de mensen uit de vrije beroepen onderdrukten en bespotten. Hun bestuur duurde meestal niet lang. Hun ervaring was te gering. De andere standen werden getyranniseerd. Daarbij wordt een sprekend citaat uit Plato te pas gebracht: ‘alle ghemeyn volck dient in ootmoedicheyt, oft ghebiet in groote wreetheyt’. Bestaat echter het bestuur alleen uit edelen en notabelen, dan raakt de gewone burger in verdrukking. Deze groepen verdragen immers de gelijkheid van allen nietGa naar voetnoot73). De auteur zou, ceteris paribus, de voorkeur geven aan edelen en burgers, maar hij meent, dat de verstandigste raad is: dat er ook doodgewone ambachtslieden in de regering opgenomen worden. Het enige criterium bij de keuze van edelen, burgers of ambachtslieden moet zijn: geschiktheid en bekwaamheidGa naar voetnoot74). Politiek en heiligheid gaan niet samen. In een pamflet wordt als een algemeen verspreide opvatting aangehaald: ‘l'homme de bien, sainct, iuste et craignant Dieu, ne peut et ne doit exercer l'office de Magistrat, mais seulement les infideles et meschans’. Een voorstander van een gezonde volksinvloed moet zich natuurlijk tegen deze stelling kerenGa naar voetnoot75). | |
[pagina 205]
| |
De pamfletten hebben allereerst een praktische bedoeling. Zij houden zich vooral met concrete gebeurtenissen en bestaande toestanden bezig. De theoretische beschouwingen, die erin voorkomen, dienen als fundament voor bepaalde voorstellen of actuele kritiek. Zo is het ook in zake de regeringsvorm. Naast de meer algemene speculaties, hierboven geschematiseerd en samengevat, plaatsen zij het bestaande regeringsapparaat in de volle belangstelling en geven richtlijnen voor het functioneren. De Opstand was voor de regeringsvorm in de Nederlanden een ware revolutie. De vorst verdween en de Staten bleven. Bij hen berustte voortaan het opperste gezag. Dit geldt natuurlijk pas volledig na 1588, het geboortejaar der zogenaamde republiek. Maar reeds veel vroeger is er in de pamfletten een tendenz waar te nemen, de Staten te maken tot de dragers van de souvereiniteit, als vertegenwoordigers van het volk. Eens gaven zij het gezag aan de vorst over. Maar niet onvoorwaardelijk en onherroepelijk. Na de ‘Verlatinge’ keerde de souvereiniteit weer bij hen terug. Met opzet werden hier de ‘Staten’ niet nader gespecificeerd in ‘Generale’ en ‘Gewestelijke’. Want een later dispuut, bij wie van beiden de souvereiniteit berustGa naar voetnoot76), spiegelt zich lang te voren af in de pamfletten. Al in het begin van de Opstand valt er een streven op te merken, om de Staten Generaal naar voren te schuiven. Hun bevoegdheden worden uitgebreid. Zij vertegenwoordigen het volk en dragen de hoogste souvereiniteit. Dit soort uitingen wordt met de jaren sterker. Daarnaast bestaat een lange reeks van klachten over het eigengereide optreden van de gewesten, die zelfstandig handelen met voorbijgaan van de GeneraliteitGa naar voetnoot77). Zelfs wordt aan hen de eigenlijke souvereiniteit toegeschreven. Het Smeekschrift vraagt de koning een vergadering van de Staten Generaal bijeen te roepen om een bindende uitspraak te doen in de religiekwestie. Oranje verdedigt dat verzoek tegen de beschuldiging van rebellie. In de Nederlanden is men gewoon geweest in zaken van groot gewicht, waarvan het algemeen of particulier belang afhing, ‘hem te ghedraghen... aen den Staten, de welcke te dien fyne van allen ouden tyden, volgende hen Privilegien, ja oock noch by hoochloflijcker memorien Keyser Caerle | |
[pagina 206]
| |
te meer stonden om diergelicke ende mindere ghelegentheden (oock int feyt van der Religien) vergadert hebben geweest....’Ga naar voetnoot78). De bekende vergadering van de Staten van Holland en Zeeland te Dordrecht in 1572 manifesteert, door het feit van haar eigenmachtige bijeenroeping en door de omschrijving van haar taak, een duidelijke tendenzGa naar voetnoot79). Oranje heeft vernomen, dat de Staten zullen vergaderen ‘ende van zaecken tot die gemeene regeringe, policie ende regeringe des lants streckende (te) verhandelen’Ga naar voetnoot80). In de periode van Alva en Requesens formuleren Oranje, Holland en Zeeland hun standpunt aangaande de Staten Generaal meermalen. ‘Gy zijt de Staten des Landts, dat is te zeggen de voorstanders en beschermers van hare Vryheid en van hare Privilegien’. Op die plicht deden zij een eed. Daarom zwoer de koning in hun handen de privileges te onderhouden. De vorsten uit het verleden hebben deze instelling gerespecteerd. Zij voerden geen oorlog en sloten geen vrede, sloegen geen munt en eisten geen belasting zonder advies, zonder toestemming van de Staten GeneraalGa naar voetnoot81). In die jaren wordt ook al het plan geopperd de religiekwestie door de Staten Generaal te laten beslissen als eenmaal de vijand verdreven zal zijnGa naar voetnoot82). Het recht om alleen te beslissen over oorlog wordt de koning rondweg ontzegd. Dat is in de Nederlanden steeds afhankelijk geweest van de instemming der Staten. Dat is overigens een algemeen menselijk recht. Daar de kosten en gevolgen van de oorlog op het volk neerkomen, ‘voorwaer so eischt de reden en natuerlicke billikheid, dat de Hoofden des volks (gelijk op sommige plaetsen de Overheid is, op andere de Staten, in andere den Raed en Parlementen der Landschappen) toegelaten en in den Raad gehoort werden als men oorloge aenvangen of neerleggen sal’Ga naar voetnoot83). Speculatief wordt hier zelfs de kwestie gesteld, of de Staten in een bepaald geval de wapenen kunnen opnemen tegen de vorst, en bevestigend beantwoordGa naar voetnoot84). | |
[pagina 207]
| |
Het recht om te vergaderen komt ter sprake. De koning heeft zich verplicht de Staten bijeen te roepen als deze dat wensen. Dat is heel natuurlijk, omdat daar de basis van zijn macht ligt. ‘Want nademale de Staten in een goede politijke of borgerlijke regeringe anders niet en zijn, dan de Hoofden en voornaemsten des volks, het lichaem van de groote menichte representerende: wat is daer toch anders dat so wel te samen gevoegt is, en so natuerlijken vereenigt met een goeden Conink die daer een vader en herder sijns volks begeert te zijn, als de Staten des Lands’. Die thesis wordt prachtig geïllustreerd. De voorvaderen worden met ere herdacht om hun politiek inzicht, dat hen deed bepalen, dat er een nauwe band moest bestaan tussen vorst en Staten, zodat zij in elke gewichtige aangelegenheid gekend moesten wordenGa naar voetnoot85). Daarom is het een misdaad het zo aan de koning voor te stellen, dat het de ondergang van het land zou betekenen om samen met de Staten Generaal besluiten te treffen over het algemeen welzijnGa naar voetnoot86). Dat het vergaderen van de Staten Generaal over gewichtige aangelegenheden een gunst van de vorst zou zijn, wordt ontkendGa naar voetnoot87). Ter adstructie van de stelling, dat de Staten Generaal de Nederlanden als een eenheid representeren, wordt een overzicht van de geschiedenis gegeven, beginnende bij Karel de Grote en met de klemtoon op de Bourgondisch-Habsburgse periode. Als de Spanjaarden de Staten Generaal bijeenroepen om beden los te krijgen, moeten zij ook de consequenties aanvaarden en hen laten vergaderen als de ondergang van het land op het spel staat. Zich te wenden tot gewestelijke Staten is een onding. ‘Quod omnes attingit ab omnibus probari debet’Ga naar voetnoot88). De redenen waarom de landsheer van oudsher de Staten bijeen riep, waren tweevoudig: het algemeen belang en het belang van de vorst zelf. Dan is er op het moment reden genoeg voor een vergadering. Er is ook geen andere oplossing in de religiekwestie. Werden ook de plakkaten niet voor heel het land tegelijk uitgevaardigd? Voor een aantasting van de koninklijke autoriteit hoeft geen vrees te bestaan. Immers ‘de rechte cracht en wettelijke macht van Coningen en Monarchen en Keisers te samen, en de eenigheid en voorspoedigheid des volks, en de Provincien voornamelijk bestaet in de vergadering der Staten’Ga naar voetnoot89). | |
[pagina 208]
| |
Op de vredesonderhandelingen van Breda vormt de competentie van de Staten Generaal een der belangrijkste punten van bespreking. De koning is genegen, ná herstel der rust, een vergadering bijeen te roepen om te delibereren over zaken, waarover zij iets te zeggen hebben en waarover de Staten Generaal van oudsher geconsulteerd worden. Hij wil echter geen kwesties aan hun oordeel onderwerpen, die tot zijn eigen competentie behorenGa naar voetnoot90). Daarmee gaan Oranje en de Staten van Holland en Zeeland echter niet accoord. Het uitstel bevalt hun niet en evenmin de restrictie in macht. Bij zo'n beperkte bevoegdheid heeft een vergadering van de Staten Generaal geen zin. Hun competentie moet zich evenver uitstrekken als het algemeen welzijn. Zo was het in 1559. Over de macht van dit lichaam bestond nooit dispuut. Beperkingen zijn dus onbegrijpelijk en kunnen slechts verklaard worden als verkapte inbreuk op de privileges. De Spanjaarden willen de Staten Generaal alleen gebruiken voor het toestaan van beden, waartoe zij bij weigering gedwongen wordenGa naar voetnoot91). De Spanjaarden zijn bereid concessies te doen. In de ogen der nederlandse afgevaardigden gaan zij echter niet ver genoeg. Het voornaamste geschilpunt, waarop de onderhandelingen tenslotte ook stranden, is de religiekwestie. Holland en Zeeland menen, dat hun voorstel om de Staten Generaal over die kwestie te laten beslissen verdoezeld wordt. Zij vragen volstrekte aanneming of verwerpingGa naar voetnoot92). In de Pacificatie van Gent wordt vastgelegd, waarvoor Oranje met Holland en Zeeland zolang streden. Als de Spanjaarden verdreven zijn en de rust hersteld, moet er zo spoedig mogelijk een vergadering van de Staten Generaal bijeen geroepen worden, zoals dat in 1559 gebeurde. Deze zal beslissen over de religiekwestie. Maar de competentie gaat verder, en strekt zich uit over belangen ‘andersins, so wel ten dienste van syne Majesteit, welvaert ende unie van den Lande, men sal bevinden te behoren’Ga naar voetnoot93). In | |
[pagina 209]
| |
de Unie van Utrecht is het niet anders. Op beschrijving van de bevoegde autoriteit zullen de Staten Generaal bij elkaar komen ‘omme jegens alle opcoemende saecken ende zwaricheyden te versien’. En vervolgens: ‘alle saecken, die hem opcoemen ende voorvallen sullen, ende daer aen si hem sullen laeten duncken tgemeen wel ofte qualick vaeren van dese geunieerde landen ende bontgenoten gelegen te zijn’Ga naar voetnoot94). De pamfletten beklemtonen voortdurend de macht van de Staten Generaal. De Staten Generaal zijn de inwoners van het land zelf, die de opdracht geven en de afvaardiging zendenGa naar voetnoot95). De Staten - en hier worden er ook de magistraten bij genoemd - vertegenwoordigen het volkGa naar voetnoot96). Van oudsher is het in de Nederlanden zo: ‘ont les Estatz en ces pays bas representé tout le peuple, pour defendre leur droict, et les maintenir en repos et tranquillité, et les contregarder de toutes iniures, forces et oppressions contre tous et mesmes contre leurs Princes’Ga naar voetnoot97). Er is nauwelijks een staat denkbaar zonder lagere magistraten of Staten, die het land vertegenwoordigen. In de Nederlanden waren de Staten steeds zo sterk, dat de vorsten niets konden doen wat betreft belasting, munt, sluiten van vrede of verklaren van oorlog, zonder hun uitdrukkelijke toestemming. Nadat de beden speciaal gereleveerd zijn, wordt de beslissing over de religiekwestie ook aan de Staten Generaal overgelaten. Dat is immers een aangelegenheid, die bij uitstek behoort tot het algemeen belangGa naar voetnoot98). Herhaaldelijk wordt gezegd, dat de Staten Generaal de werkelijke souvereinen zijn. Het wezenlijk bezwaar tegen de tiende penning indertijd was dan ook, dat hij de macht der Staten Generaal ondermijnde. Heel anders is het met de belastingen, die door de Staten geheven worden. Zij zelf, dus het volk, hebben daarover de controle en de beschikking ten algemenen nutte. Daarmee is de koning niet uitgeschakeld maar alleen het algemeen belang veilig gesteldGa naar voetnoot99). Dat zijn algemeen verspreide ideeën. Wat de Staten als vertegenwoordigers van het volk betreft: ‘dlandt (dat zijn de Staten metter ghemeynte)’Ga naar voetnoot100). Juist en slechts als zodanig hebben zij bevoegdheden: ‘want de Staten en connen gheen generalen verbintenisse gemaken, besonder in alsulcke sake als is de Religie daer eenen yegelijcken zijn salicheyt | |
[pagina 210]
| |
aenhanckt, sonder consent vanden Leden vanden steden’Ga naar voetnoot101). Er zijn mensen die zeggen ‘datmen de ghemeynte niet en behoorde al wys te maken watmen byde Staten handelt, hoe wel nochtans dat de Staten niet en souden behooren in saecken van sulcken ghewichte te resolueren, sonder consente vanden Leden’Ga naar voetnoot102). Wat er allemaal tot de competentie van de Staten Generaal behoort wordt precies opgenoemd. De bevoegdheden gaan steeds verderGa naar voetnoot103). Uit de vele passages, die dit onderwerp behandelen, nog slechts enkele uit het einde van de behandelde periode. Juist in het samenroepen van de Staten Generaal ligt het wezenlijke kenmerk der nederlandse vrijheidGa naar voetnoot104). Als na de Franse Furie het dispuut woedt over het al of niet weer aannemen van Anjou, drukken een paar pamfletten de Staten Generaal op het hart, de hertog bij een eventuele terugkomst aan nauwe en stevige banden te leggenGa naar voetnoot105). Er gaan dus heel wat stemmen op om de Staten Generaal een breed aandeel te geven in de behartiging van de staatsbelangen. Maar wat kwam daarvan in de praktijk terecht? Stelde dit lichaam het vertrouwen, dat er in gesteld werd, niet teleur? Was het wel geschikt voor zijn taak?Ga naar voetnoot106). Het regent klachten in de pamfletten. Niemand die beter de gebreken kent van de regering in de Nederlanden dan Oranje, die er steeds mee moet manoeuvreren. Niemand die dan ook hardnekkiger pogingen aanwendt om wat orde te brengen in de chaos. In zijn redevoeringen tot de Staten Generaal dringt hij geregeld aan op uitroeiing van de misstanden, invoering | |
[pagina 211]
| |
van een sterk centraal gezag, dat doelmatig functioneert, dat voorzien is van de nodige geldelijke middelen om de besluiten ten uitvoer te leggen. In de redevoering, die de prins uitspreekt naar aanleiding van de spaanse vredesvoorstellen van 18 juli 1579, wijst hij op opvallende feilen. Twee oorzaken brengt hij naar voren: ongehoorzaamheid en nalatigheid bij het nakomen van financiële verplichtingen. Wat de oorlog betreft, weigeren de steden garnizoen of proberen de soldaten zo gauw mogelijk kwijt te raken. Dan is er de noodlottige onmogelijkheid om tot vlugge besluiten en de uitvoering ervan te komen, doordat de Staten Generaal zo vaak op reces moeten gaan en moeten uitstellen. Daarom moet er een Raad komen met volmacht, bindende beslissingen te nemen zonder dat er ruggespraak met de gewesten nodig is. Bepaalde punten kunnen daarvan uitgezonderd worden. Over het chronisch geldgebrek wijdt de prins uit. Het geld, nodig voor de oorlog, komt niet op tijd binnen. Het wordt voor andere doeleinden gebruikt of zelfs achter gehoudenGa naar voetnoot107). Nog in hetzelfde jaar komt Oranje op die onderwerpen terug. Hij dreigt zelfs met aftreden, als hij ziet hoe weinig de gewesten voor het land over hebben en hoe hij de schuld van alle tegenspoed krijgt. De gedeputeerden komen ter vergadering van de Staten Generaal, om samen te beraadslagen over aangelegenheden, die het algemeen belang raken. Zij moeten dus alleen oog hebben voor de generaliteit. De ervaring bewijst echter, dat het grootste deel er meer op uit is, om het belang van hun eigen stad en gewest te behartigen, dan de publieke zaak te dienen. Was het anders, dan zou het mogelijk zijn met prompte en vlugge besluiten de gebeurlijkheden het hoofd te bieden. Nu hebben de gedeputeerden geen volmachten van hun lastgevers en moeten ruggespraak houden. Dat brengt uitstel mee en ook dan volgt er vaak nog geen beslissing. Immers meestal komt er na lang wachten een besluit, dat onvolledig is of negatief uitvaltGa naar voetnoot108). Wat de financiën betreft: het grootste deel van het geld komt traag of helemaal niet binnen. De belastingen worden in de verschillende gewesten | |
[pagina 212]
| |
niet op dezelfde manier geheven. Ieder gewest of stad doet het naar eigen verkiezing. De vrees bestaat, dat sommige mensen, die meer hun eigen profijt zoeken dan het algemeen welzijn, die misstanden willen bestendigen. Uit genoemd euvel volgt een ander, dat nl. de gewesten en steden de generale middelen uitgeven naar eigen wens. Door in hun territorium mensen, die elders aangeslagen zijn, vrij te stellen van belasting, proberen sommige gewesten de handel aan zich te trekken ten koste van andere, die de generale middelen van iedereen heffen. Dat belemmert de ware band en de vriendschap tussen de gewestenGa naar voetnoot109). Het gewestelijk particularisme heeft ook zijn gevolgen in militair opzicht. De gewesten moeten niet denken van de oorlog af te zijn, als de vijand zich uit eigen gebied terugtrekt of er van verwijderd is. Zij moeten de gewesten te hulp komen, die aangevallen worden. Daarom is het nodig, dat er een centraal orgaan komt, met algemene bevoegdheid, troepen te lichten en te ontslaan en ze te sturen naar bedreigde puntenGa naar voetnoot110). Het volgend jaar, 1580, mag Oranje dus spreken van herhaalde waarschuwingen, als hij dezelfde punten naar voren brengt. Het gaat weer over een orgaan met beslissende bevoegdheid; over gewesten die troepen ontslaan en aannemen naar eigen goeddunken; die hun eigen financieel beleid voerenGa naar voetnoot111). Op 1 december 1581 brengt Oranje voor de Staten Generaal een jaarverslag uit, dat niet veel anders uitvalt dan vroegere redevoeringenGa naar voetnoot112). Is eenmaal het verlangde centrale lichaam tot stand gekomen, de Landraad, die zich vooral met de financiering van de oorlog zal occuperen, dan blijkt dit allesbehalve een succes. De besluiten worden niet uitgevoerd door de gewesten, die nog te laks zijn om afgevaardigden te sturen. De Kamer | |
[pagina 213]
| |
van Beden en Financiën kan niet eens worden opgericht bij gebrek aan medewerking. De gewesten blijven zich op eigen gelegenheid met de oorlog bemoeien. Zij beginnen operaties, lichten troepen en danken ze af naar eigen goeddunken. Dat gebeurt natuurlijk naar eigen particulier belang en niet overeenkomstig de eisen van het algemeen welzijn. Dat is regelrecht in strijd met hun eigen instructieGa naar voetnoot113). De moeilijkheden tussen Generaliteit en Gewesten worden door de pamfletten in geuren en kleuren becommentarieerd. In een pamflet: Van den Staet der tegenwoerdiger Nederlandtsche Regierung is dat te verwachten. Het constateert eerst: ‘dat fundament und gantze vasticheyt van dieselve onse vryheyt und der priuilegien is die macht und autoriteit der Generalen Staeten, und den Staeten van ieder Prouincie’Ga naar voetnoot114). De hoogste of souvereine overheid berust bij de Gewestelijke Staten. Geen gewest heeft over een ander iets te zeggen. De gewesten zijn autonoom. Elk gewest heeft zijn eigen Staten en zijn eigen inkomen. De tegenwoordige oorlog heeft hen bijeengebracht in een verbond, dat hen verplicht elkaar bij te staan. Daaruit vloeit een zekere gemeenschap voort, die uitdrukking vindt in de vergadering van de afgevaardigden der Gewestelijke Staten op een bepaalde plaats, welke Staten Generaal heet. De afgevaardigden representeren daar niet speciaal hun gewest maar het verbond, de generaliteit. De Staten Generaal hebben alleen zeggenschap over hetgeen in het onderling verbond is bepaald. Het zou onredelijk zijn als het een of ander gewest zich het beleid van de generaliteit aanmatigde, maar even dwaas als de Generale Staten zich bemoeiden met kwesties die tot de competentie van de Gewestelijke Staten behorenGa naar voetnoot115). De praktijk vertoont echter afwijkingen van deze princiepen. Beide lichamen komen op elkaars terrein. Het geld, dat krachtens de Unie tot verdediging van de geunieerde gewesten wordt toegestaan, behoort niet meer aan het gewest, waarin het wordt geheven, maar aan de Generaliteit. Haast alle gewesten doen echter met deze ‘gemeine penningen’ alsof ze van henzelf zijn. De Raad van State, het lichaam, dat dit geld namens de Staten Generaal beheert, is haast niet in staat te achterhalen, hoeveel elk gewest opbrengt en hoeveel het schuldig is. De bijdragen komen niet tijdig en slechts bij stukjes en beetjes binnen. In plaats van te gebieden moet er steeds gebeden worden. Zo wordt de Raad van State machteloos en waar- | |
[pagina 214]
| |
deloosGa naar voetnoot116). Van de andere kant vindt de schrijver het redelijk, dat wanneer de gewesten trouw hun aandeel afdragen aan de Raad van State, dit regeringslichaam daaruit allereerst de onkosten van elk gewest aan garnizoenen enz. bestrijdtGa naar voetnoot117). Andere pamfletten sluiten zich bij dit soort klachten aan, zodat er gerust van een algemeen bekende kwaal gesproken kan worden. ‘Ende al ist dat d'een hem gewillich in de contributien totten lasten vander oorloghen thoont, maeckt d'ander hem daerinne t'soecken. Boven dien dat seer lancksaem hunne contributien voortscommen, ende haer resolutien soo traech zijn, dat te wijle datmen raedt, men steden ende landen soude verliesen, soo d'experientie oock wel ghewesen heeft’Ga naar voetnoot118). Binnen het kader van de bestaande regeringslichamen moet een oplossing van de moeilijkheden gezocht worden, niet in veranderingen, die er meer dan genoeg zijn geweest. Op de eerste plaats is nodig, dat de mentaliteit verandert. Overheid en gezag moeten weer gerespecteerd worden. Laten de verschillende instanties zich houden binnen de grenzen van hun bevoegdheid. Hebben de Staten Generaal het beleid van oorlog en financiën toevertrouwd aan een bekwaam hoofd, terzijde gestaan door een Raad, dan moeten zij er zich over het algemeen ook verder niet mee bemoeien. Doen zij dit toch, dan falen zij op twee manieren. Op de eerste plaats overtreden zij het beginsel: ‘dat die Souueraine macht niet en behoert gemoijt te syn, dan met Souueraine saecken’. Vervolgens misdoen zij tegen het princiep: ‘dat saecken van Staete behoeren wthghericht toe werden, by denen die daertoe verordiniert syn, und niet by denen die sy verordonniert hebben’. Die princiepen worden geregeld met voeten getreden met de noodlottige gevolgen van dien. Alle gezag verdwijnt als het zich niet kan laten geldenGa naar voetnoot119). Onder de maatregelen ter verbetering van de financiële positie komen opmerkingen voor over de belasting op de in- en uitvoer van wijn, zout en zeep en ook een interessante passage over de handel op de vijandGa naar voetnoot120): ‘Und die wiel bij eruahrong genoechsaem bevonden dat met den sluijten der Stromen wij meer dan der viandt gekrenckt werden, omdat hij niet alleen van anderen plaetsen, maer oick van onsen eigen Lantsaten bij heym- | |
[pagina 215]
| |
licke listen und wegen om des gewins wille gespijest wordt, darntegen die Landen affnemen in neerung und contribuieren, So solmen die Licenten van alle wahr und kopmanscap nae den vijandt gaende, der maten verhoegen, dat wij onse Crijechs middelen daermet vermeerderen, und hem syn gelt wtmelcken konden’Ga naar voetnoot121). De uitvoerigste analyse van de financiële situatie is te vinden in een pamflet, dat zes maanden na de Franse Furie geschreven werd en waarvan de schrijver zich ongeduldig toont, omdat er nog steeds geen beslissing over Anjou gevallen is. Hij klaagt over de kostbare vergaderingen en de nutteloze functionarissen, die zich als oorlogsprofiteurs ontpopt hebben. Ambtenaren, kooplui en burgers bemoeien zich met aangelegenheden waarvan zij geen verstand hebbenGa naar voetnoot122). Na de uitvoerige kritiek komen hervormingsmaatregelen aan de beurt. Er moeten sancties gesteld worden op de financiële verplichtingen die de gewesten tegenover elkaar hebben. Wanneer een gewest zijn maandelijkse quote niet op tijd betaalt, zullen alle ingezetenen zonder uitzondering ‘arrestabel’ zijn en geen handel meer mogen drijven met andere gewesten totdat de quote plus tien percent interest voldaan isGa naar voetnoot123). Speciaal de oorlogvoering heeft de belangstelling van het pamflet. Na een algemene afrekening met de officieren, moet er met hen een regeling getroffen worden over de betaling der troepen. Er moet een nieuwe monsterrol komen, die tot grondslag zal dienen voor een meer geregelde betaling, die hoofdelijk moet geschieden: ‘wel acht nemende op het bedroch dat inde monsteringen omgaet, ende op de overleden’. Deze laatsten dienen vervangen te worden wil het leger paraat blijven. De Staten Generaal moeten twee nieuwe regeringslichamen oprichten. Op de eerste plaats een Raad van Oorlog, waarin betrouwbare en verstandige mensen zitting hebben, gekozen door de prins. Oranje staat aan het hoofd: ‘Want datmen meynt met Coopliens te rade te gaen van affayren van Oorloghe, ist alsoo vele als oft hem den krijchsman wilde den handel van commenschap onderwinden daer hy doch gheen verstant af heeft’. Vervolgens een Kamer van Beden, die zich bezig houdt met financiële aangelegenheden de oorlog betreffende. De leden moeten aanzien verwerven bij de officieren door hun tactval optredenGa naar voetnoot124). | |
[pagina 216]
| |
Het pamflet stelt verschillende bezuinigingsmaatregelen voor. Om tijd en geld te besparen moeten de gewestelijke gedeputeerden met volledige volmacht ter vergadering van de Staten Generaal verschijnen. Het aantal hoge officieren wordt ingekrompen. Mensen met meer functies mogen slechts voor één ambt salaris genieten; extra onkosten kunnen gedeclareerd worden. Het is geen verheffend beeld, dat het pamflet schildert van de ‘onversadelijcke giericheyt van het meeste deel der ghener die in regeringe zijn. Sietmen niet hoe rijck ende hooveerdich dat veel van dien gheworden zijn (al zijn sy schoon van de Religie) sint datse de Ghemeynte ghedient hebben? Coopense niet dagelijcx, rijden sy niet te Peerde die voortijts eer sy in dienst waren niet dan te voet ginghen’. De hoog gesalarieerde functies werden vroeger vervuld door edelen van het Gulden Vlies, die nog niet de helft ontvingen en hun ambt toch veel representatiever bekleeddenGa naar voetnoot125). Hoort men dan ook nog de klachten over ‘Policie ende Justicie’, dan krijgt men wel de indruk, dat er veel mis geweest isGa naar voetnoot126).
De opstand was niet alleen een nederlandse maar ook een europese aangelegenheid. De propaganda verzuimt niet daarop te wijzen. Vanaf het moment dat de Derthien Artijckelen: Gheintituleert Het Aduijs der SpaengiaerdenGa naar voetnoot127) de volkomen onderwerping en bezetting der Nederlanden door de Spanjaarden voorstellen als de basis voor een verovering van de rest van Europa, blijven de pamfletten dit thema behandelen. Om te beginnen richt de propaganda zich vaak tot een internationaal gehoor. Dat blijkt uit de verschillende talen waarin de pamfletten verschijnen. Het wordt ook dikwijls expliciet gezegd. Zo uiten bv. de Staten van Holland en Zeeland en Oranje de wens, dat hun betuigingen van trouw aan de koning ‘by alle Coningen, Potentaten, Vorsten en Natien verkondiget en gepubliceert werden’Ga naar voetnoot128). In de Apologie geeft Oranje blijk zeer veel waarde te hechten aan de publieke opinie in het buitenland. Hij voegt er een brief bij ‘aen de Coninghen ende andere Potentaten van der Christenheit’Ga naar voetnoot129). De spaanse koning heeft de Ban overal rond gezonden. Om zijn eer en goede naam te verdedigen doet Oranje hun zijn Apologie toekomenGa naar voetnoot130). Nog een paar maal laat hij merken, hoe de grootscheepse ver- | |
[pagina 217]
| |
spreiding van de Ban hem steekt en hoe universeel hij die propaganda wenst te beantwoordenGa naar voetnoot131). Naar aanleiding van de vredesonderhandelingen te Keulen wijzen de pamfletten vaak op de stemming in het buitenland. Een fanatiek tegenstander van vrede constateert, dat de stemming daar niet bijzonder pro-Nederlands isGa naar voetnoot132). De voorstanders van vrede voorspellen, dat de publieke opinie in Duitsland, ook onder de protestantse vorsten, zich tegen de Nederlanden zal verklaren, bij afwijzing der voorstellenGa naar voetnoot133). Wat voor een roep zal er over de Nederlanden uitgaan in Duitsland, Italië, Frankrijk en in andere landen, over heel de wereld? Als de Staten zich schikken naar de wereldopinie, zullen zij hun ongelijk inzien. Willen zij het beter weten dan heel de wereld, dan zijn zij niet te helpenGa naar voetnoot134). Op de Rijksdag te Worms brengt Marnix het idee uit de Derthien Artijckelen naar voren. Na de onderwerping der Nederlanden zullen de spaanse heerszucht en trots niet binnen de dijken der lage landen beperkt blijven. Heel de wereld is immers nauwelijks groot genoeg voor de monarchie, die zij bezig zijn te vestigen. Sinds de vereniging van de Nederlanden met Spanje hebben de Spanjaarden er steeds naar gestreefd - en na de dood van Karel V kwamen zij er openlijk voor uit - om van deze streken hun operatiebasis te maken. Er worden verschillende bewijzen voor aangehaaldGa naar voetnoot135). Als Johan Casimir zijn tocht naar de Nederlanden tracht te verantwoorden, gebruikt hij hetzelfde argument. Het barbaarse optreden van de Spanjaarden in de Nederlanden is ook schadelijk voor het RijkGa naar voetnoot136). De beruchte artikelen worden met name genoemd: ‘welcke aenslaghen ende voornemen, al voor desen tijdt zijn by opentlicken drucke gepubliceert worden inde Spaensche, Francoyssche ende Nederduytsche talen, metgaeders de ordonnantie der selven in xiij artijckelen veruaet ende begrepen’Ga naar voetnoot137). Uit de daden der Spanjaarden blijkt heel duidelijk, dat zij voornemens zijn ‘die Nederlanden tot eener Crijghsborcht te maecken, ende die selve steeds met wtgesocht ende wtgelesen Crijghsvolck te besetten, op dat si daer mede, | |
[pagina 218]
| |
alst pas ende gelegenheyt gave, die omligghende nabueren souden overmachtighen’Ga naar voetnoot138). Naast deze incidentele beschuldigingen van imperialisme aan het adres van Spanje bestaat er een pamflet, dat helemaal aan dit aspect van de strijd in de Nederlanden is gewijd: Ernstighe Vermaninghe vanden standt ende gheleghenheyt der Christenheyt, ende vande middelen haerder behoudenisse ende weluaren. Aen.... alle.... Staten van ChristenrijckGa naar voetnoot139). Het pamflet opent met een interessante beschouwing over de thesis, dat er alleen rust kan bestaan als de naijver tussen de landen aan banden is gelegd en de verschillende staten elkaar in evenwicht houden. Dat is een oude politieke wijsheid, die echter steeds van kracht blijft en toegepast wordt. De Venetianen worden geprezen omdat zij volgens dat beginsel regeerden: ‘soo hebben sy met hare macht van wapenen den swacken altijt bij gestaen, op dat daerdoor het gewelt ende macht der regerende Vorsten van Italien sijnde als in een weechschale gebalanceert, niemant en soude connen hopen of onderstaen de Venetianen te moghen besprenghen’Ga naar voetnoot140). De grote wereldrijken zijn ontstaan - met al de onderdrukking daarmee gepaard gaande - omdat geen land zich het lot van zijn buurstaat aantrok. Zo besteden de naties ook nu te weinig aandacht aan hetgeen in de Nederlanden plaats grijpt. De Spanjaarden zijn overtuigd, dat God hen voorbeschikt heeft voor de wereldmonarchie. Vanuit de Nederlanden zullen zij een prachtige gelegenheid hebben om dat doel te bereikenGa naar voetnoot141). De spaanse geschiedenis wordt samengevat om te demonstreren, hoe zij resulteert in dit strevenGa naar voetnoot142). Vanuit die gezichtshoek bekijkt het pamflet ook de geschiedenis van de Opstand. Heel het verhaal is in wezen een uitbreiding van de Derthien Artijckelen, zeer tendentieus maar niettemin interessant. Behalve het spaanse streven naar wereldheerschappij zijn de pamfletten nog een andere samenzwering van internationale omvang op het spoor, die de rest van de Christenheid en speciaal de Nederlanden, bedreigt. De Staten Generaal beschuldigen er Don Juan van, dat hij alle vorsten alarmeert, ‘sonderlinghe die waren van het heilig Verbondt (soo men dat noemt)’, tot uitroeiing van de religie en verwoesting van het landGa naar voetnoot143). | |
[pagina 219]
| |
Dat verbond wordt vaker vermeldGa naar voetnoot144). Tegenstanders van Anjou en franse hulp, halen als argument voor hun standpunt aan, dat de franse koning nog steeds lid is van de H. LigueGa naar voetnoot145).
In het bewustzijn alleen niet opgewassen te zijn tegen Spanje, hebben de Nederlanders van het begin van de Opstand af, hulp gezocht bij het buitenland. Dat was dan op de eerste plaats het Duitse Rijk, ofschoon ook contacten met Frankrijk niet ontbraken. In het verdedigingsgeschrift dat de nederlandse ballingen in Duitsland aan de Rijksdag sturenGa naar voetnoot146), komt de band tussen de Nederlanden en het Rijk heel duidelijk naar voren. Een aanzienlijk deel van het land is gelegen tussen de monden van de Rijn, een specifiek duitse rivier. Hele stukken vallen vanouds onder de wetten van het Rijk. Brabant is er een leen van; Antwerpen een burggraafschap. Gelder, Friesland, het land van Groningen, Overijssel en Kamerijk horen onder de rechtspraak van het Rijk. Holland, Zeeland, Henegouwen en de overige streken van de Nederlanden, werden eens als erfgoederen aan de hertogen van Beieren afgestaan. Karel V werd vanuit de Nederlanden op de keizerstroon verheven, alsof hij een Duitser was. Hij was de oom van de tegenwoordige keizer. Een ander voorvader, Maximiliaan van Oostenrijk, verwierf door zijn huwelijk het hele nederlandse gebied. De Rijksdag van Augsburg heeft met toestemming der duitse vorsten het hele gebied onder het Rijk teruggebracht. De Nederlanden kwamen onder de bescherming van het Rijk te staan. Zij zouden afgevaardigden sturen naar de Rijksdagen en belasting betalen. Er worden bewijzen gegeven, dat die banden nog steeds van kracht zijnGa naar voetnoot147). Gaat men dan - met voorbijgaan van zeer veel andere gegevensGa naar voetnoot148) - over naar de Rijksdag van Worms, dan brengt Marnix daar gelijksoortige | |
[pagina 220]
| |
argumenten naar voren. De Staten van ‘la basse Alemaigne’ geven de verzekering, dat zij de band met het Rijk ten zeerste waarderen. De aanname van Mathias krijgt een toepasselijke verantwoording. De band met het Rijk werd er hechter door aangehaald. ‘Quelle unité d'affections, quelle affinité de parole et langage, et pour abreger, quelle communication de traficque et conventions’. Verder is er de juridische band, zoals Karel V die op de Rijksdag van Augsburg legdeGa naar voetnoot149). De komst van Johan Casimir en zijn troepen naar de Nederlanden is weer een gelegenheid bij uitstek om de band met het Rijk te belichten. De hertog herinnert aan de herhaalde verzoeken van nederlandse zijde om hulp en aan de pogingen van de keizer om als bemiddelaar op te treden tussen de Nederlanden en SpanjeGa naar voetnoot150). De nadelen die het Rijk zou ondervinden bij een eventuele ondergang der Nederlanden worden in details nagegaan. Deze liggen op de eerste plaats in het economisch vlakGa naar voetnoot151). Op de tweede plaats is er een prestige-kwestieGa naar voetnoot152). Er wordt een ‘gezegde’ van Alva aangehaald over de duitse vorsten: ‘dat die selve in haere schilden voeren groote wilde dieren, als beeren, leeuwen ende andere diergelijcke, die hebben groote aensienlicke tanden maer en byten niet hart’Ga naar voetnoot153). Maar een nog ernstiger gevolg van de spaanse heerschappij, onduldbaar voor het Rijk en de omliggende landen, zou zijn, dat de Nederlanden in plaats van een regering ‘der Duytschen ende inghesetenen’ een spaans bestuur wordt opgedrongen. Op die manier zouden ze los komen te staan van het Rijk. Dan wordt de juridische band tussen de Nederlanden en het Rijk weer eens beschreven, vanaf de oorsprong der Nederlanden uit het Duitse Rijk tot en met de vorming van de Bourgondische KreitzGa naar voetnoot154). Als ook het beroep op het Duitse Rijk te Worms op een teleurstelling uitloopt, komt er een kentering in de buitenlandse politiek der Nederlanden. Oranje bespreekt zelf zijn teleurstellingen. ‘Aengesien dat, hoe wel de Vorsten des heyligen Roomsen Rijx ten verscheiden reisen sijn versocht en gebeden geweest dese Landen onder hare protectie en beschermenisse te nemen ende t'ontvangen,.... so heeft sijne Keyserlijcke Majesteit of Vorsten des Rijx voorschreven egeensins konnen gepersuadeert worden om dese Landen eenige hulpe of bystant te doen, niet jegenstaende de selve | |
[pagina 221]
| |
Lidmaten des Rijx sijn’Ga naar voetnoot155). Daarna keert men zich tot Frankrijk. Zo stellen ook andere pamfletten het voor. Toen alle verzoeken aan het Rijk vergeefs waren bleef er geen andere uitweg dan een beroep op AnjouGa naar voetnoot156). Vóór er van Anjou sprake is, vindt Frankrijk vaak genoeg vermelding in de pamflettenGa naar voetnoot157). Speciaal in verband met de religiekwestie. Het land is een afschrikwekkend voorbeeld van de rampen van een godsdienstoorlog. Het is het land van de Bartholomeusnacht. Bij de komst van Anjou laten de pamfletten andere geluiden horen. De hulp van de broer van de franse koning zou voor de Nederlanden van grote betekenis zijn. Nederlanders en Fransen zullen beter met elkaar overweg kunnen dan Nederlanders en Duitsers. Het Frans is in de Nederlanden overal gebruikelijk. De Fransman komt van nature overeen met de Nederlander. Maar het pamflet, waarin dit te lezen staat, weet ook dat er weerstanden te overwinnen zijn en toont daarom aan, dat de Nederlanden helemaal niet hoeven te vrezen, dat Anjou zich meester zal maken van het land en dat de Fransen even wreed zullen optreden als de Spanjaarden. Tenslotte stelt de schrijver het als volkomen rechtmatig voor, dat de spaanse koning hier plaats moet maken voor een rechtstreekse afstammeling van het Huis Bourgondië. Een franse vorst verdient de voorkeur voor de Nederlanden. Dit geldt voor de Nederlanden, zowel als zelfstandige staat, zoals zij dat in het verleden zolang waren, als in vereniging met Frankrijk, wanneer Anjou op de franse troon zal komenGa naar voetnoot158). Anjou wordt geprezen als koningszoon en broer van de koning. Hij heeft in zijn land zeer veel invloed. De verstandigste raadslieden staan hem terzijde. Hij heeft de beschikking over de bekwaamste officieren en soldaten. De omliggende landen zijn hem sympathiek gezind. Voor hem alleen is de spaanse koning bang. De pamfletten wenden wijdlopige pogingen aan, om het recht van Frankrijk op de Nederlanden te bewijzen. Zij diepen daarvoor soms allerlei ingewikkelde historische argumenten op, tot uit de tijd | |
[pagina 222]
| |
van Karel de Grote toeGa naar voetnoot159). Een ander pamflet maakt het eenvoudiger door erop te wijzen, dat Anjou, evenals de Bourgondiërs, rechtstreeks van de franse koningen afstamtGa naar voetnoot160). ‘De voorsegde Coninck van Spagnien en is maar gesproten wt een dochter’Ga naar voetnoot161). Het Huis Valois, waartoe de bourgondische vorsten behoren en waaruit ook Anjou stamt, heeft een veel grotere verdienste voor de Nederlanden dan het Huis HabsburgGa naar voetnoot162). Hier wordt handig partij getrokken van de herinnering aan de bourgondische vorsten. De verheerlijking van de Bourgondiërs in de pamfletten geschiedt als een soort reactie op de afkeer van Philips II of om de spaanse koning in een nog donkerder licht te stellen. Zo zelfs, dat men de Nederlanders tranen in de ogen laat krijgen, als zij aan de Bourgondiërs terugdenkenGa naar voetnoot163). Af en toe stelt een pamflet de band tussen Frankrijk en de Nederlanden wel wat al te nauw voor, zodat de laatste wel wantrouwig moesten worden. Dat Frankrijk de Nederlanden niet eerder hielp, is slechts te verklaren uit de binnenlandse moeilijkheden waarmee het land te kampen had. Toen kon men ook nog een oorlog met Spanje niet riskeren. Maar nu breekt er een andere periode aan. Voor een franse interventie bestaat allereerst een ideële motivering: het is een edel bedrijf de vrijheid te verdedigen en de slavernij te verdrijven. Daarna komt echter een egoïstisch motief. Het land is buitengewoon dicht bevolkt met nijvere, ondernemende mensen. Het is rijk aan mooie, grote en sterke steden. De vele havens liggen steeds vol schepen, die de handel op het buitenland onderhoudenGa naar voetnoot164). Heel de wereld stroomt samen in de Nederlanden, omdat deze zo buitengewoon gunstig gelegen zijn. Het land is ‘comme destiné pour rendre tres grand et puissant celuy, qui estant Seigneur se rendroit iuste et dous en ses commandemens’Ga naar voetnoot165). Natuurlijk komt Frankrijk het eerst in aanmerking, om met de Nederlanden één land te vormen. Immers het zijn de Fransen ‘qui avons esté de tant ans compris et unis avec euz souz un mesme nom, et avons aussi presque touiours suivi une mesme domination. Tellement que ni les guerres, ni la division des pais separez, non de rivieres et montagnes, ains par partages et | |
[pagina 223]
| |
successions, n'a peu oster la communication et societé des moeurs, et du langage qui dure encore auiourd'huy entre euz et nous’Ga naar voetnoot166). De Staten Generaal laten zich bij de aanvaarding van Anjou door heel nuchtere overwegingen leiden. Het land verkeert in een dwangpositie. Daarvoor moeten alle sympathieën en antipathieën wijken. Aan zich zelf overgelaten zullen de Nederlanden ten prooi vallen aan Spanje. Dus moet er buitenlandse hulp gezocht worden. Deze schijnt bij Anjou te vinden te zijn. Lang niet heel de nederlandse bevolking stond sympathiek tegenover de pogingen om franse hulp te verwerven. Geen wonder dat de pamfletten Anjou moeten verdedigen tegen verschillende bezwaren. Zal bij zijn komst de spaanse overheersing niet plaats maken voor een franse? Geenszins. De Nederlanders zullen geen onderdanen worden van de Fransen maar bondgenoten op bepaalde voorwaarden, die in vrije onderhandelingen worden opgesteldGa naar voetnoot167). Zullen de Nederlanders dan niet langzaam maar zeker verfransen? Zij werden toch ook geen Fransen onder de bourgondische vorsten en geen Spanjaarden onder de spaanse koningenGa naar voetnoot168). Speciaal de beschuldiging betrokken te zijn geweest bij de Bartholomeusnacht, weegt zwaar. De katholieke Anjou had daaraan echter geen schuld; hij had zelfs een grote afkeer van dat bloedbad. Hij zal die van de nieuwe religie niets in de weg leggenGa naar voetnoot169). In de frans-nederlandse betrekkingen dreigt een breuk te komen door de Franse Furie van 17 januari 1583. De tegenstanders van Anjou schijnen gelijk te krijgen en te triomferen. Zij verdubbelen hun propaganda. Dat hij Anjou niet wil loslaten, komt Oranje op een groot deel van zijn populariteit te staan. Als hij in deze tijd Antwerpen verlaat, lijkt dat veel op een vluchtGa naar voetnoot170). De traditie, dat de Fransen de erfvijanden der Nederlanden zijn, wordt weer opgehaald: ‘Hier voortijts wanneer men yemandt wat quaets toe wenschte, seyden de lichtueerdighe, God gheue dat u de Franchoysen | |
[pagina 224]
| |
schenden moeten.... want waer de Godtloose Franchoysen commen, daer is den vloec en straffe’Ga naar voetnoot171). Heel handig speculeert Parma op deze gevoelens, als hij de Nederlanders tot verzoening met de koning probeert over te halen. Zullen zij zo dom zijn om hun natuurlijke heer te verwisselen voor een prins der Fransen ‘die so vele jaren u so wrede vyanden sijn geweest, afgunstig en benydende uwe rijkdommen, schatten en voorleden geluk’Ga naar voetnoot172). Nu kan er waarachtig nog een goed woord af voor Alva en zijn trawanten. ‘Sy respecteerden eenichsins tsConincx Landen, maer de Franchoysen niet, vriendt oft vyandt, tis hun euen ghelijc’Ga naar voetnoot173). En Oranje wil die gezworen vijanden der Nederlanden binnenhalenGa naar voetnoot174). Als in deze periode Anjou's gedrag sinds het verdrag van Bordeaux de revue passeert, gaat hij door voor een instrument van de Paus, de koningen van Spanje en Frankrijk. Zijn moeder heeft hem in die richting gedrevenGa naar voetnoot175). Het zijn verdachtmakingen, die ook leefden bij zijn eerste komst, in 1578Ga naar voetnoot176). Hij is een verrader en wil de Nederlanden verkopen. Het franse koningshuis is de nieuwe religie en de nederlandse zaak niet welgezindGa naar voetnoot177). Zij die Anjou's hulp als het enig en laatste redmiddel beschouwen, moeten eens nagaan, wat de Fransman nu eigenlijk gepresteerd heeft. ‘Hy light en triumpheert, en kaetst, boeleert en Tournoyt den gheheelen Zomer, hy stelt het Landt in twist en roere met zijn Misse, ons troostende met de coemste van synen gheweldighen hoop, zijn troupe coemt int midden vanden Winter, en het eerste exploict dat hy meynde te doene, was het gantsche Landt verraderlijc t'overweldigen’Ga naar voetnoot178). Naar aanleiding van de aanslag op Antwerpen worden er natuurlijk nog een reeks hatelijkheden gedebiteerdGa naar voetnoot179). | |
[pagina 225]
| |
Van de weeromstuit gaan de gedachten weer naar het Duitse Rijk. Er is geen reden om het echec van het gezantschap, dat onder leiding van Marnix te Worms om hulp ging vragen, als een eindpunt te beschouwen. Toen waren de onderhandelingen met Anjou reeds begonnen. Beide partijen namen het verzoek om hulp dus niet ernstig. De voorbereidingen waren onvoldoende en de omstandigheden ongunstig. Intussen is de situatie echter veranderd. Veel keurvorsten, vorsten en steden, hebben uit de gebeurtenissen van de afgelopen vijf jaren leren inzien, dat de onderdrukking der Nederlanden zijn terugslag heeft op het Rijk. Wanneer men hen weer eens om hulp verzocht, zou de uitslag gunstig zijn. Daarbij moeten dan vooral de vorsten uit de grensgebieden bewerkt wordenGa naar voetnoot180). Nu heet het weer: zoek hulp ‘in Duytschlandt die noch de ghetrouste van alle natien, en wy oock wt hun ghesproten zijn’Ga naar voetnoot181). Als er toch een verzoening met Anjou tot stand komt, is het meer op argumenten van het hoofd dan van het hart. De Nederlanders kunnen onmogelijk de franse hulp aan manschappen en materiaal missen. Eer zij daar iets anders voor in de plaats hebben, is het grootste deel van het land verloren en heeft de gereformeerde religie een onherstelbare slag gekregen. Staan de Nederlanders in een stroeve verhouding tot Frankrijk, dan is het | |
[pagina 226]
| |
niet onmogelijk, dat de Spanjaarden hun verbindingswegen weer door dat land mogen leggen. Dat betekent voor hen een even groot voordeel als het voor de Nederlanders een nadeel is. Het is zelfs niet uitgesloten, dat Frankrijk en Spanje elkaar vinden en dan is de situatie voor de Nederlanden helemaal hopeloosGa naar voetnoot182). Naast de militaire overwegingen, pleiten ook economische motieven voor een verzoening met Anjou. Het einde van de frans-nederlandse vriendschap betekent ook het einde van de handel op Frankrijk. En de Nederlanden houden slechts het hoofd boven water door de handelGa naar voetnoot183). Uiteindelijk spreken ook de andere buitenlandse betrekkingen nog een woordje mee. De ondervinding leert, dat niets te verwachten is van het Rijk. De engelse reactie op een verbreking der franse vriendschap zal zeker niet gunstig zijn, zoals de koningin door haar ambassadeurs heeft laten wetenGa naar voetnoot184).
Wanneer Engeland in de pamfletten genoemd wordt - in passages van betekenis - is het meestal in verband met Frankrijk en Anjou. Een vijand van Oranje heeft in een pamflet opgemerkt, dat Oranje de koningin van Engeland en Anjou tegen elkaar uitspeelt. Hij houdt hen in onderlinge jalouzie en achterdocht, om zich intussen te versterken tegen de koningGa naar voetnoot185). Wanneer dit een juiste karakterisering is, dan doet koningin Elisabeth tot 1585 niet voor hem onder in deze dubbelzinnige politiekGa naar voetnoot186). Als Oranje zijn hoop op het Rijk verloren heeft en een nieuwe politieke koers bekend maakt, zegt hij heel diplomatiek: koningin Elisabeth wil zelf het liefste, dat de Nederlanden zich wenden tot Anjou. Daarmee bestaat er geen keuze meerGa naar voetnoot187). Een pamflet oppert de veronderstelling, dat koningin Elisabeth liever Anjou dan de spaanse koning in de Nederlanden ziet. Heel bijzonder als deze laatste ook nog Portugal bij zijn rijk voegt en | |
[pagina 227]
| |
er een imperialistisch gevaar dreigt: ‘nu hy de Monarchie der weerelt soude metter tijt moghen inne nemen, als wesende alleene Meestere van der Zee beyde int Oosten, ende int Westen, ende Heere over zoo meniche groote en schoone Coninkrijken’Ga naar voetnoot188). Dat de engelse koningin Anjou zeer genegen was, meende men te mogen concluderen uit de onderhandelingen over hun huwelijk, die op dat moment nog gaande waren. Mocht hier tenslotte niets van komen, dan zullen de Engelsen de belangen van de religie op de eerste plaats stellen. Zij zullen er de voorkeur aan geven, dat in West-Europa het evenwicht bewaard blijft. De Spanjaarden zullen de Fransen wel zoveel te doen geven, dat de Engelsen niets te vrezen hebbenGa naar voetnoot189). Oranje zegt, dat koningin Elisabeth het zeker niet eens zal zijn met het optreden van Anjou, speciaal niet omdat zij hem zo'n sterke aanbeveling gaf, ‘tot te zeggen dat t'gene dat wy tot dienste van hem zouden doen, zy achten zoude, dat haren persoon gedaen te wesen’. Maar toch zou zij het beslist niet toejuichen als er geen verzoening plaats had door de schuld van de NederlandersGa naar voetnoot190).
De verhouding tot het Duitse Rijk, Frankrijk en Engeland zijn wel de voornaamste buitenlandse betrekkingen, die in de pamfletten ter sprake komen. Vinden verschillende italiaanse staatjes vermelding, dan is het meestal als afschrikwekkend voorbeeld van spaanse wreedheid. Hetzelfde geldt van de Moren in Granada. De Turken fungeren als de traditionele vijanden van de Christenheid. Sinds er strijd is uitgebroken over de troonopvolging in Portugal, bestaat er een bijzondere belangstelling voor Don Antonio, de door Philips II verdreven kroonpretendent, die nog lang aanspraken deed gelden. De Nederlanders staan natuurlijk tegenover de spaanse koning en hier wordt propaganda gemaakt voor de tegencandidaat: Corte verklaeringe van de rechtveerdighe oorsaecken, ende redenen, de welcke... Dom Anthoine Coninck van Portugael, van Algarbes, etc. beweeght hebben ende beweghen, d'orloghe te voeren ende te volherden soo wel ter zee als te lande, teghen den Coninck van Castilien, ende teghen alle de gene die hem | |
[pagina 228]
| |
hulpe oft bystandt doen, oft doen sullen in wat manieren dat soude mogen wesenGa naar voetnoot191). De pamfletten wijzen erop, dat de spaanse bemoeiingen met Portugal, van invloed zijn op de oorlogsvoering in de NederlandenGa naar voetnoot192). De koning probeert ook Don Antonio te doen vermoordenGa naar voetnoot193). Een serie onderschepte brieven, waarin Portugal meermalen ter sprake komt, brengt het optreden van Spanje daar, weer in de herinneringGa naar voetnoot194). |
|