De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584
(1956)–P.A.M. Geurts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 158]
| |
rectie aangebracht. De pamfletten verschaffen dikwijls inlichtingen, hoe de foutieve voorstellingen ontstonden of hoe zij werden verspreidGa naar voetnoot1). Daar de Opstand lang werd voorgesteld als een strijd tegen de verkeerde dienaren van de koning, maar niet tegen de vorst zelf, bleef Philips II betrekkelijk lang gespaard voor rechtstreekse, persoonlijke aanvallen. Dat wil echter niet zeggen, dat er geen kritiek op hem werd uitgeoefend. De lof, die zijn vader Karel V zo veelvuldig oogst, is zonder twijfel bedoeld als een vingerwijzing voor de zoon. Langzamerhand wordt de tegenstelling feller van kleur en scherper van toon. De latere historiografie heeft die methode overgenomen. Het portret van Philips II kreeg een bijzonder relief door contrastwerking met dat van zijn vader. Het klassieke voorbeeld geeft Motley - zonder daarmee de figuur van Karel V te idealiserenGa naar voetnoot2). Oranje gaat ook op dit punt voor. Met Karel V viel te praten over de religie-plakkaten, zoals bleek toen de landvoogdes Maria van Hongarije hem in 1550 te Augsburg opzochtGa naar voetnoot3). Dat wordt ook elders verhaald. De keizer was een voorzichtig vorst, die het land regeerde tot het algemeen welzijn, volgens de eisen van de tijd en de omstandigheden van het ogenblik. Onder zijn regering kwam het Lutheranisme op en de vrees bestond, dat de verandering in religie een revolutie in de staat met zich zou brengen. Daar hem bovendien wijs gemaakt was, dat de Lutheranen tegenstanders waren van alle gezag, neigde hij er toe, de uiterste strengheid tegen hen te | |
[pagina 159]
| |
gebruiken. Dat was de oorzaak van de oorlog in Duitsland en de strenge religieplakkaten in de Nederlanden. Karel V kwam daar echter van terug toen hij zag, dat het aantal Lutheranen in Duitsland zeer toenam en dat zijn beslissing de beroerten meer in de hand werkte dan voorkwam. Hij stond de religievrede toe. Hij begreep, dat de invoering van de Inquisitie in Antwerpen onlusten zou verwekken en een nadelige invloed zou hebben op de handel. Daarom voerde hij daar, op verzoek van Maria van Hongarije, de Inquisitie niet in. Daaruit mag men concluderen, dat hij - wanneer hij nu geleefd zou hebben - met zijn aangeboren goedheid en bijzondere voorzichtigheid, de Pacificatie aangenomen zou hebben, als het enig middel om het land in vrede en rust te bewarenGa naar voetnoot4). Sprekend over de wreedheden en de rechtsverkrachting van Alva zegt Oranje's veldpredikant Saravia: ‘den edelen, hoochgeboren Keyser Karel den vijfsten saligher memorie en hadde noyt sulcx dorven oft willen doen’Ga naar voetnoot5). In een Sendbrief van Oranje en de Staten van Holland en Zeeland wordt gezegd, dat Karel V in de voetstappen van zijn voorgangers trad, door te erkennen, dat zijn inhuldigingseed het enig fundament was van zijn macht en de gehoorzaamheid van zijn onderdanen. Zijn zoon liet hij die eed ook afleggen in alle gewesten en de meeste stedenGa naar voetnoot6). Als bewijs van de nauwe band, die er bestond tussen de Nederlanders en Karel V en diens zoon, wordt graag gewezen op de steun, die de vorsten ontvingen in hun oorlogen tegen FrankrijkGa naar voetnoot7). Dat de koning niet naar de Nederlanden komt, kan alleen verklaard worden in de veronderstelling, dat de Inquisitie hem gevangen houdt. Philips II worden de traditionele deugden toegeschreven, die een koning toekomen. Dan kan men toch ook niet aannemen, dat hij minder om zijn landen zou geven dan zijn vader. Welnu, deze spoedde zich in 1540 - dwars door het voor hem zo gevaarlijke Frankrijk - naar het Noorden, vanwege de kleine onlusten, die in Gent schenen uit te brekenGa naar voetnoot8). Menig pamflet brengt de afwezigheid van de koning ter sprake. Het is een van de redenen, dat hij slecht is ingelicht. De koning ‘wesende absent en verre van dese Landen, en hebbende qualijk en onrechtelijk ge-informeert | |
[pagina 160]
| |
geweest’Ga naar voetnoot9). Petrus van St. Omer spreekt van de mensen, die de afwezigheid van de koning zien als de oorzaak van de rampen, die de Nederlanden treffen. Hij zelf wil hierover geen definitief oordeel uitspreken: ‘Deo et prudentioribus definiendum relinquo’. Hij weet wel excuses voor de koning te vinden. Deze toonde zijn liefde voor de Nederlanders voldoende, maar ontving daarvoor slechts ondankbaarheid. Hij verlangde vaak genoeg te komen, maar er bestond een gerechtvaardigde vrees, dat er dan in Spanje nog erger dingen zouden gebeuren dan in de Nederlanden. Daarom hield de Spaanse Raad hem tegen. Want zouden er beroerten in Spanje plaats vinden, dan zouden de spaanse bezittingen in Oost en West - een hele wereld - daar alle de weerslag van ondervinden. De koning koos dus het minste kwaad, dat hij in de Nederlanden nog hoopte te kunnen verhelpen door gouverneurs. Toch voelt de auteur, dat de tegenwoordigheid van de koning uiterst nuttig zou zijn voor de onderdanen. Hij illustreert dat met voorbeelden uit de geschiedenis van Gent onder Karel VGa naar voetnoot10). Zo ontkomt ook een apologeet van de koning niet aan de tegenstelling met Karel V. Als Oranje zich in de Apologie verdedigt tegen de beschuldiging van ondankbaarheid jegens Karel V, begint hij met te getuigen van zijn toewijding aan de keizer: ‘eensdeels oock om dat hem belieft heeft ons die eere te bewijsen, dat hy ons heeft in syn kamer opghetrocken den tijt van negen jaren, ende wy hem daerenteghen altyt seer ghetrauwen dienst ende seer gheerne ghedaen hebben’Ga naar voetnoot11). Onder de keizer waren er al aanwijzingen, dat het zou mislopen met de Spanjaarden, al was het nog niet zo erg als onder Philips II. Niet dat de Spanjaarden toen een haar beter waren dan nu - het optreden tegenover de Indianen bewijst dat wel - ‘maer haere eerghiericheit ende hooghmoedicheit ward eenighsins achterwaert gehouden doer de goede affectie die de Keyser den armen onderdanen van herwaerts-over was dragende’Ga naar voetnoot12). Bij de regeringsoverdracht gaf de keizer zijn zoon de opdracht, de genegenheid van zijn nederlandse onderdanen vast te houden. Maar óf omdat hij in Spanje verkeerd was opgevoed óf omdat hij onder verkeerde invloed stond van raadslieden, heeft Philips steeds de bedoeling gehad om de Nederlanders tot volkomen slavernij te brengen. Deze gebieden vormden voor zijn vader en grootvader het fundament, waarop zij de macht van het oostenrijkse huis hadden gebouwd. | |
[pagina 161]
| |
Maar ‘des Coninghs vyandigh herte tegen dese landen’ wordt door de latere geschiedenis voldoende bewezenGa naar voetnoot13). De keizer, die beter dan wie ook, het hoogmoedig karakter van de Spanjaarden kende en die mogelijk de mentaliteit van zijn zoon voorzag, vermaande: ‘so verre als hy desen Spaenschen hooghmoet niet in den toom hielde, dat hy wel sagh kommen, dat de selve soude de oorsaecke sijn van de uuterste bedervenisse van den heelen staet deser landen, die met ter tijdt dese moetwillighe regieringhe, die de Spaegniaerts, waer sy konnen ofte moghen, pleghen aen te rechten, niet en souden konnen verdraghen’. Deze waarschuwing werd gegeven in tegenwoordigheid van Oranje en nog verschillende nederlandse heren, waarvan er nog enigen in leven zijn. Zij heeft echter niet geholpenGa naar voetnoot14). Dit soort verklaring was de keizer al veel vroeger in de mond gelegd en ze blijft terugkeren. Zij die Philips zouden opzetten tegen zijn onderdanen in de Nederlanden - en Karel V nam aan, dat de hoogmoedige Spanjaarden dit zouden doen - zouden oorzaak zijn van de ondergang van de koning en diens landen. Karel V was opgewassen tegen de heerszucht der Spanjaarden, hun baatzucht en ingeboren haat tegen de Nederlanders, die hij met zijn genegenheid beschermdeGa naar voetnoot15). De onverdraaglijke hoogmoed der Spanjaarden zou in één dag vernietigen, wat de keizer met zoveel moeite in een heel leven had opgebouwdGa naar voetnoot16). Philips sloeg de raad van zijn vader in de wind, toen hij zich liet beïnvloeden door de Raad van Spanje. Deze adviseurs waren verbitterd, omdat zij hier niets te zeggen hadden, zoals in Napels, Sicilië, Milaan, Indië en andere gebieden van de koning. Vanwege hun rijkdom en macht waren de Nederlanden juist zo aantrekkelijk. Daarom heeft de Raad de koning meermalen voorgehouden, dat het voor zijn prestige goed zou zijn, deze gebieden opnieuw te veroveren, om ze daarna absoluut te kunnen regerenGa naar voetnoot17). | |
[pagina 162]
| |
Toch zijn er wel pamfletten, die een meer objectieve kijk geven op de werkelijkheid. Merkwaardig genoeg blijft Karel V dan nog een voorbeeld voor zijn zoon. Een pamflet spreekt Philips rechtstreeks aan. Uw vader was anders; die haastte zich voor heel wat minder ernstige aangelegenheden naar de Nederlanden, dwars door een vijandig landGa naar voetnoot18). Had toch de laatste vermaning van Uw vader opgevolgd, die weliswaar waarschuwde de godsdienst niet te veranderen, maar U toch ook op het hart bond, niet te veel te luisteren naar de hoge clerusGa naar voetnoot19). Maar van de andere kant spreekt de auteur van de zestigjarige heerszucht der Spanjaarden, waarvan Karel V zo'n vreselijke demonstratie gaf te GentGa naar voetnoot20). Karel V heeft zijn zoon wel voorspeld, dat de hoogmoed der Spanjaarden en hun haat tegen de Nederlanders, hem een andere weg zouden doen inslaan. Maar van de andere kant heeft de keizer toch maar weinig blijk gegeven van zachtmoedigheid tegenover de ketters. Gent zal die deugd ook wel niet in hem prijzenGa naar voetnoot21). De eens zo geprezen keizer wordt in de pamfletten geleidelijk de vorst, onder wiens bestuur de plakkaten op de religie werden ingevoerd, de brandstapels ontstoken; terwijl degenen, die daaraan wisten te ontsnappen, het land moesten verlatenGa naar voetnoot22). Zij die hier het bewind voerden onder Karel V, hebben de weg bereid voor de latere tyrannie. Onder de keizer kenden de Nederlanden wel degelijk de tyrannieGa naar voetnoot23). De ergste misdaden waarvan de Apologie Philips II beschuldigt komen in het kort en op zijn minst hierop neer: ‘Sy sien daghelicks eenen Coningh met bloetschande bevleckt,.... Ja de ghene, die om tot sulck een nieuw | |
[pagina 163]
| |
houwelick te gheraecken, syn eyghen wijf dat hy hadde, sijnde een dochter ende suster van de Coninghen van Vranckrijcke, so wreedelick vermoort heeft,.... noch heeft desen schrickelicken nederslagh moeten gheschieden, dat de vader synen eygenen sone ende erfghename so onmenschelicker wyse ende onghenadelik vermoort heeft,.... nademael dat hy wel wiste, doe ter tijdt als hy hem gheliet de infante van Portugal, des voorsz. Don Kaerels moeder, te trouwen, hoe dat hy ghehouwt was met Donna Isabella Osorio,.... so is hy.... oock berucht worden van wegen eenes merckelicken ende wel gequalificeerden overspels....’Ga naar voetnoot24). | |
[pagina 164]
| |
Terwijl vóór de Apologie in de pamfletten nauwelijks verdachtmakingen van het particuliere leven van de koning te vinden zijnGa naar voetnoot25), grijpen ze daarna dit onderwerp vrijmoedig aan. Het huwelijk met zijn nicht Anna van Oostenrijk wordt bloedschande genoemd. Voorbeelden uit de geschiedenis van het romeinse keizerrijk tonen aan, wat voor ongelukken daaruit volgen. De rampen die de spaanse Habsburgers boven het hoofd hangen, zijn niet te voorspellen, maar er zijn tekenen, dat God op hen vertoornd isGa naar voetnoot26). De aanslagen op Oranje vormen natuurlijk een prachtige gelegenheid, om het thema van 's konings misdaden ter sprake te brengen. Philips zette de poging van Salcedo op touw: ‘gelijck hy tot zijn voornemen gherocht was om te dooden zijn eygen huysvrouwe Coninginne Elizabeth of Ysabella dochter, ende Suster des Conincx van Vranckrijcke, ende den ionghen Prince Don Carle zijnen eenighen Sone, deur eenen van zijne Spaignaerden ghenaemt Ruygomez, wesende zijnen Coppelaer aen Concubijnen, ende deur eenen Spaenschen Monick, wesende zijnen biechthoorder’Ga naar voetnoot27). Naar aanleiding van dezelfde aanslag behandelt ook Marnix dat onderwerpGa naar voetnoot28). Elders wordt de vraag gesteld: hoe kunnen de Nederlanden genade verwachten van een koning, die zijn enige zoon niet heeft vergeven en geen medelijden kende met zijn vrouw, de dochter van de franse koning?Ga naar voetnoot29). De pamfletten hebben ijverig meegedaan aan de vorming van de mythe rond de dood van Don CarlosGa naar voetnoot30). Aanvankelijk krijgt de koning zelf nog | |
[pagina 165]
| |
niet de schuld. Geheel in de lijn van de rest van zijn propaganda, verwijt Oranje in 1568 de Spanjaarden, dat zij met slinkse middelen de koning zover hebben gebracht, dat hij zijn enige zoon gevangen zette. Wat hebben de Nederlanders dan te verwachten? Hun klachten bereiken de koning toch nietGa naar voetnoot31). Uit dezelfde praemissen wordt geconcludeerd, dat de Nederlanders de wapenen maar moeten opnemen tegen de tyrannie. Immers ‘anders gheene middelen en resteren, nadien dese gemein vianden, die Co. M. wel hebben so verre weten te verblinden als tot sijnen eenighen sone, des Lants toecomende Heere, ghevangen te stellen’Ga naar voetnoot32). Weer iets later is het de Inquisitie, die ‘den edelen, hoochgeboren Kaerle, ons genadichs Conincx Philippus eenigen eyghenen sone’ vermoord heeft. Als zo iets in het land van de koning zelf gebeurt, wat staat de Nederlanders dan te wachten van Alva en zijn BloedraadGa naar voetnoot33). De bewering, dat Don Carlos om politieke redenen vermoord zou zijn, nl. omdat hij met de Nederlanders sympathiseerdeGa naar voetnoot34), krijgt enig relief als een pamflet verhaalt, dat de kroonprins de koning verzocht zijn wrede | |
[pagina 166]
| |
plannen tegen de Nederlanders te matigen. Don Carlos overlegde met zijn vrienden en bleek voor zijn leeftijd een goed politiek inzicht te hebben, toen hij uit Alva's veldtocht een ramp voor de beide landen voorzagGa naar voetnoot35). Al eerder was er over gesproken, dat de toekomstige wettige erfgenaam der Nederlanden een afkeer had van Alva, het instrument der Inquisitie. Hij was de Nederlanders bijzonder welwillend gezindGa naar voetnoot36). De naam van Don Juan wordt in verband gebracht met de affaire Don Carlos. Reeds bij de afzondering van Don Carlos doen allerlei praatjes de ronde in de Nederlanden. De infant zou een samenzwering op touw gezet hebben, waarbij zijn moeder, de zuster van de koning en twee jongere kinderen betrokken waren. Don Juan ontdekte het complot, toen er pogingen aangewend werden ook hem erin te betrekken. Don Carlos kreeg strenge gevangenschap en de koning zou de zaak voor een gerechtshof willen brengenGa naar voetnoot37). Deze geruchten vinden hun weerslag in de pamfletten. Er wordt tegen Don Juan gewaarschuwd: ‘laet ons dencken, dat dese die ons voorhoudt dese fraye lockmeesen, de selfde man is die d'orsake heeft gheweest, van de doot van wijlen onsen natuerlijcken Prince wettich ende eenich soone van syne Maiesteyt’Ga naar voetnoot38). Ook elders worden die geruchten over de relatie tussen de dood van Don Carlos en Don Juan vermeldGa naar voetnoot39). De Apologie geeft wel een zeer zonderlinge verklaring voor de moord op Don Carlos. De koning wilde dispensatie hebben om met zijn nicht te mogen trouwen. Een reden daarvoor kon zijn, dat het spaanse rijk niet zonder wettig erfgenaam mocht zijn. Daarvoor moest de levende kroonprins eerst verdwijnen. Had de koning werkelijk een reden om Don Carlos in staat van beschuldiging te stellen, dan hadden Nederlanders over hem moeten oordelen, als de meest geïnteresseerden, en niet drie of vier monniken van de InquisitieGa naar voetnoot40). | |
[pagina 167]
| |
Al eerder beschuldigde een propagandaschrift voor Anjou de koning rechtstreeks van de moord op zijn zoon. Daaraan knoopt de schrijver de reeds bekende redenering a fortiori vast: hoe kunnen de Nederlanders iets goeds van hun koning verwachten als hij zijn eigen bloed niet vergafGa naar voetnoot41). Dat wordt de gewone manier van voorstellen als dit onderwerp ter sprake komtGa naar voetnoot42).
Voor een soortgelijke argumentatie worden de namen van Egmont en Hoorne vaak benut. ‘Heeft hy (Alva) de Graven van Egmont ende Hoorne, die den Coninck soo veel dienste hadden gedaen, niet ghespaert, meynt ghy, dat hy uluyden sal sparen’Ga naar voetnoot43). Hun vroegere verdiensten konden de koning een kleine misstap niet doen vergetenGa naar voetnoot44). Dit motief is bijzonder toepasselijk als er verzoeningspogingen in het werk gesteld worden. Egmont en Hoorne hadden vertrouwen in de spaanse koning, in het bewustzijn van hun grote verdiensten, die hen onaantastbaar zouden maken. Zij kwamen bedrogen uit. Een leerzaam voorbeeldGa naar voetnoot45). Soms wordt er een hele redenering aan verbonden. De aard van vorsten is wraakzuchtig. Dit hebben zij gemeen met andere mensen, maar omdat zij meer gelegenheid en macht hebben om er aan toe te geven, is het bij hen erger. De koning van Spanje is geen uitzondering op die algemene regel. Een talloze menigte uit heel de wereld werd er het slachtoffer van. De meest illustere voorbeelden zijn Egmont en Hoorne, die tevens het bewijs vormen, dat de hoogste rang geen rem vormt voor deze driftGa naar voetnoot46). Rond Egmont en Hoorne gedijt de mythevorming al heel voorspoedig. Hun namen komen haast in elk pamflet, dat zich keert tegen de Spanjaarden, voor. Het is volkomen waar, wat Bakhuizen van den Brink schreef: ‘De namen der slagtoffers hadden een' goeden klank, en werden Alva's overige wreedheden ook niet over het hoofd gezien, alles, wat ten zijnen laste komt, vereenigde zich als in één brandpunt, in den geregtelijken moord van Egmont en Hoorne’Ga naar voetnoot47). Oranje heeft hiertoe de stoot gegeven. In zijn | |
[pagina 168]
| |
Antwoorde op de indaging protesteert hij tegen de gevangenname van Egmont en Hoorne, die in strijd is met de statuten van de Orde van het Gulden VliesGa naar voetnoot48). In de Verklaringhe wordt een uitvoerige passage gewijd aan de dood van deze twee groten, na een samenvattende vermelding van de terechtstelling der edelen, die daaraan voorafgingGa naar voetnoot49). De Waerschouwinghe maakt de gebeurtenis tot een symbool. Wilde men de spaanse wreedheden tot in details verhalen ‘het ware om nemmermeer gedaen te hebben’. Daarom leidt de prins het verhaal over Egmont en Hoorne in met de woorden: ‘Ja voor een exemple sal ghenoech wesen in plaetse van duysent’Ga naar voetnoot50). Voor de moord op Egmont en Hoorne hebben de pamfletten ook een theoretische achtergrond geschapen. Op die manier werden de Nederlanden beroofd van hun natuurlijke leiders, zodat het verzet gemakkelijk gebroken kon worden en het land tot absolute slavernij gebracht. Granvelle had dat | |
[pagina 169]
| |
bedacht en gezegdGa naar voetnoot51). Om dit spaanse plan te bewijzen dienen vooral de zg. onderschepte brieven van Alava. Ze worden door Oranje vermeld en besproken, als hij in de Verantwoordinge een verklaring geeft van de samenkomst te Dendermonde. De reden voor die vergadering was o.a., dat hij en anderen zwart gemaakt werden bij de koning en ‘boven dien, dat tot onsen handen was gecomen het dobbel van sommige brieven die Don Francisco d'Alana, syner Majesteyt Ambassadeur in Vranckrijck hadde gheschreven aen de Regente; inhoudende, dat de dry daer beteeckent (de welcke waren de voorschreven Graven van Egmont ende Hoorne ende wy) souden in tijden ende wijlen na onse verdiensten gecastijdt worden ende dat men tot dien tijde toe ons alle goede ghelaet moeste toonen’Ga naar voetnoot52). Bij de vredesonderhandelingen van Breda worden deze brieven te pas gebracht. Het is de spaanse bedoeling de Staten Generaal onder hun absoluut gezag te brengen. Dat bleek indertijd uit de brieven van Alava, die adviseerde tot het ombrengen van de grote heren en de hoofdfiguren uit de Staten GeneraalGa naar voetnoot53). Deze brieven maken voortaan deel uit van het propagandaarsenaalGa naar voetnoot54). Volgens de pamfletten was Egmont reeds lang voor zijn dood, veroordeeld. Toen hij in 1564 op doorreis naar Spanje in Parijs vertoefde, zei daar een Jezuiet: Egmont doet goed om zijn hoofd naar Spanje te brengen; dat spaart de moeite en het geld om het in de Nederlanden te gaan halenGa naar voetnoot55). Heel dramatisch wordt de voorspelling van zijn dood verteld door een kroniek uit die tijd. Op de samenkomst te Dendermonde arriveerde Oranje vroeger dan Egmont. De prins ging in de keuken van het kasteel op de vleesbank zitten en wilde er niet afkomen vóór hij met Egmont gesproken had. En incomende vraechde hy (Egmont) na synen cosyn en seyden: ‘Hy sidt op den vleeschblock!’ En als sy nou byeen waeren, en mocht vraghen waerom ditte, so antwoerde hy (Oranje): ‘Daer soeckt gy my op te brenghen, maer 't mocht u wel eerst overcommen, want gy sult de brugge legghen, daer de Spaengiaerden sullen overcomen’. Toen Egmont naar geen argumenten wilde luisteren haalde Oranje de brieven van Alava voor de dagGa naar voetnoot56). | |
[pagina 170]
| |
De dood van Egmont en Hoorne wordt bij alle mogelijke gelegenheden te pas gebracht. Daaruit blijkt de afgunst van de Spanjaard, die geen glorie kan zien in mensen, die niet van zijn natie zijn. Het is een bewijs van de ondankbaarheid van de koning. Aan Egmont dankt hij het behoud van zijn kroonGa naar voetnoot57). Deze redde met levensgevaar de Nederlanden van FrankrijkGa naar voetnoot58). De dood van Egmont en Hoorne verwekt speciaal in Duitsland grote opschuddingGa naar voetnoot59). Hieraan appelleert jaren later nog Johan Casimir in zijn proclamatie. Men herinnerde zich, hoe deze vermoorde nederlandse edelen ‘aen der Duytsche keurvorsten ende Vorsten huysen alleiancie ende maegschap hebben’Ga naar voetnoot60). Tenslotte is hun dood ook een bewijs, dat de Spanjaarden hun verzekeringen en beloften niet houdenGa naar voetnoot61). Egmont, overigens een voorbeeld van alle deugden, had slechts één gebrek, nl. dat hij zich door de Spanjaarden om de tuin liet leiden. Hij probeerde Oranje, Hoorne en Hoogstraten over te halen mee naar Brussel te gaan, naar Alva. Hij wilde borg blijven voor hun veiligheid, maar betaalde zijn goedgelovigheid met zijn levenGa naar voetnoot62). Hier benadert men het ware karakter van Egmont, dat een enkele maal nog scherper wordt getekend. Hij was gehard in de strijd maar veel te goeder trouw in politieke aangelegenheden. Hij keerde van zijn zending naar Spanje terug met veel beloften en gaf onder zijn vrienden hoog op van de welwillendheid hem in Spanje betoond. Toen kwam vandaar opeens een verscherping van de plakkatenGa naar voetnoot63). | |
[pagina 171]
| |
Niet zó bekend als Egmont en Hoorne, maar toch vaak in één adem met hen genoemd, zijn twee andere nederlandse groten, nl. Bergen en MontignyGa naar voetnoot64). Ook met hun dood wordt propaganda gemaakt. Bergen en Montigny zijn vooral een afschrikwekkend voorbeeld voor de naïevelingen, die zich nog met een rekest tot de koning willen wendenGa naar voetnoot65). Trouweloos hield de koning hen in Spanje en leverde hen over aan de InquisitieGa naar voetnoot66). Hoe vaak de Staten het ook overwogen, zij durfden geen gezantschap van edelen meer naar de koning te sturen, gedachtig hetgeen Bergen en Montigny overkwamGa naar voetnoot67).
De trouweloosheid van de Spanjaarden, en van de Katholieken in het algemeen, is vastgelegd in een slagzin: ‘Haereticis non est servanda fides’. Zij hoeven tegenover ketters hun woord niet te houden. Het Concilie van Constanz zou daarvoor het bewijs hebben geleverd, niet alleen door het | |
[pagina 172]
| |
optreden tegenover Huss, maar ook door een decreet, dat deze theorie verkondigdeGa naar voetnoot68). Oranje zelf heeft weer deel aan de verspreiding van deze thesis. Hij herinnert er meermalen aanGa naar voetnoot69). Ze is te vinden in een boodschap, die mede namens Oranje het licht zag. De Spanjaarden, in casu Alva, weten hun trouwbreuk tegenover de Nederlanders theoretisch te verantwoorden. Ketters en rebellen mag men doden, ook als onder de duurste eden beloofd werd hen te sparen. Zij leven immers in conflict met God en zijn vijanden van het algemeen welzijn. Er kan geen verplichting onder ede bestaan, om iets te doen, wat God vérboden heeft of iets na te laten, dat God géboden heeft. Dit alles blijkt niet alleen uit de handelwijze van het Concilie van Constanz, maar het werd daar ook als officiële leer verkondigd: ‘nademael dat het in 't Concilie van Constance voor 100 jaren herwaerts besloten is, datmen Ketters geen gelove noch belofte en behoeft te houden’Ga naar voetnoot70). Vrede met de Spanjaarden is zinloos daar ‘by Don Jehan ende zijnen aenhangh dese Regel ende Maxime des Pauses ende Machiavelli plaetse heeft, dat men den ketteren ende rebellen (daer voor sy de Nederlanders achten) gheen gheloove schuldich is te houden’Ga naar voetnoot71). De Katholieken krijgen het verwijt te horen, dat zij ‘daghelicx inde mont hebben tDecreet van tConcilium van Constance’. Om de stelling nog grotere consequenties te geven voegt dit pamflet - evenals het vorige en verschillende andere - hieraan toe, dat de Spanjaarden alle inwoners der Nederlanden voor ketters ‘en Lutheranen’ houden. Zij verklaren trouwens tot ketter, al wie zij uit de weg willen ruimenGa naar voetnoot72). De pamfletten halen verschillende themata van dezelfde strekking door elkaar. Het is onmogelijk om een afdoende regeling met Spanje te treffen ‘overmidts dat wy daghelijcks bevinden, dat sulcks sonder schaemte ende schande ghepractiseert wert, dat Lysander te segghen plach, namelijc, dat- | |
[pagina 173]
| |
men den kinderen mit poppen ende kinderspel, maer die Mannen mit eydtsweeren bedrieghen moet, ghelijck die Paus oock leert, datmen den ketters gheenen eydt te houden schuldich is, ende Marciouelli laet oock den Princen toe haeren eydt te breken, so menichmael, als sy dat tot onderhoudinghe hares standts, nuttelijck ende nootsaekelijck bevinden’Ga naar voetnoot73). Op een andere plaats komt de singuliere formulering voor: ‘le privilege du Constance: les enfans se trompent par osseletz, et les hommes par serments, traictez, et foy solenelle iuree’Ga naar voetnoot74). Het algemeen voorrecht tot trouwbreuk tegenover ketters staat onder het opperste patronage van de Paus. Het is een der oudste propagandaleuzen, dat de Paus de koningen van hun eed kan dispenseren. Ze wordt trouw herhaald. De koning kan zich door hem van alle mogelijke beloften, ook onder ede gedaan, laten ontslaanGa naar voetnoot75). Het is heel eenvoudig, dit vast te knopen aan de hier besproken stelling. Het is haast overbodig het nog te vermelden, zo algemeen is dit thema: ‘ick en wil niet spreken vanden generalen reghel die hy (de Paus) hout, datmen den Ketters niet en behoort ghelooue te houden, dat hy al Ketters declareert diet hem belieft’Ga naar voetnoot76). De wraak van de koning zal de Nederlanders onvermijdelijk treffen ‘hoe stercke ghelofte, eeden ende versekertheyt dat hy ter contrarien soude moghen doen, van de welcke hem de Paus lichtelijck soude absolueren, iae alrede hem gheabsolueert soude houden, midts den ongodtlijcken reghel diese onder hen houden voor een Evangelie, datmen den Ketters niet en behoort gelooue te houden’Ga naar voetnoot77). In een vergadering van de Staten Generaal heeft Oranje eens verklaard, | |
[pagina 174]
| |
dat de Katholieken, volgens de leer van het Concilie van Constanz, zich niet hoeven te houden aan hun woord de ketters gegeven en dat de koning van Frankrijk zich daarop baseerde, toen hij de hervormden bedroog en liet vermoordenGa naar voetnoot78). Met het laatste doelt de prins op de Bartholomeusnacht. De pamfletten uit de tachtigjarige oorlog dragen ijverig hun deel bij, om de herinnering aan deze beruchte gebeurtenis uit de godsdienststrijd der zestiende eeuw, levendig te houden. Zij zien er weer een bewijs in van de onbetrouwbaarheid der Katholieken. In de Nederlanden doen heel kort na de gebeurtenis geruchten de ronde, dat hier een soortgelijke aanslag zal plaats hebbenGa naar voetnoot79). Het blijkt een hardnekkig geruchtGa naar voetnoot80). Dat de Bartholomeusnacht een diepe indruk op Oranje maakte, is toe te schrijven aan de gevolgen daarvan op de tweede veldtocht in 1572. Door deze wending in de franse politiek kwam er een voorlopig einde aan de hulp uit dat landGa naar voetnoot81). Een pamflet schrijft daaraan de mislukking van die onderneming toe. De Bartholomeusnacht is een trouweloosheid, die haar weerga in de geschiedenis niet heeft. Alva zou er een hand in hebben gehadGa naar voetnoot82). Het geschrift bestrijdt het pardon van Requesens en gebruikt het ‘Lutetianum latrocinium’ vooral om te waarschuwen tegen de onbetrouwbaarheid van de SpanjaardenGa naar voetnoot83). In Frankrijk werd vrede gesloten, maar die werd misbruikt voor een moordpartijGa naar voetnoot84). Ofschoon de spaanse regering niets met de Bartholomeusnacht te maken heeft, vormt dit berucht voorval steeds opnieuw een argument tegen haar, speciaal in verband met religie-kwesties. De parijse moord wordt haast een gevleugeld woord voor trouwbreuk tegenover de hervormdenGa naar voetnoot85). De Bartholomeusnacht wordt in verband gebracht met de wederinvoering van de InquisitieGa naar voetnoot86). Een merkwaardige gedachtensprong verbindt de Bartholomeusnacht met de Siciliaanse Vespers, welke gebeurtenis met de hele kwestie natuurlijk absoluut niets te maken heeft, zodat dan de volgende synoniemen achter elkaar komen te staan: ‘paix fourrée, de vespres de | |
[pagina 175]
| |
Sicille, et nopces de Paris’Ga naar voetnoot87). De Bartholomeusnacht wordt een van de symbolen der spaanse wreedheid. Als de koning hier weer heer en meester zou zijn ‘qu'auroit on à attendre que nouuelles nopces Parisiennes, ou iour de Carneual, auquel le Duc d'Alue par tous les Pays-bas fist saisir tous ceux qui luy estoient aucunement suspectz’?Ga naar voetnoot88). Een enkele pamflettist ontgaat het niet, dat dit herhaalde beroep op de Bartholomeusnacht tot een propagandaleuze geworden is, die los is komen te staan van de werkelijke gebeurtenis. Hij geeft een aansporing de zaken met nieuwe moed aan te pakken en zich niet te laten demoraliseren door allerlei praatjes: ‘deen concipieert wonder droomen van t'massacre van Paris, dander sorcht dat hier al op zijn Ghents te wercke gaen sal’Ga naar voetnoot89).
De themata, die de pamfletten aanhalen als karakteristieke voorbeelden van spaanse wreedheid, zijn hiermee geenszins uitgeput. In de Apologie vertelt Oranje, dat de Spanjaarden - met name de Spaanse Raad, waarin ook Nederlanders zitting hadden - alle bewoners der lage landen ter dood veroordeelden en dat vonnis ook graag ten uitvoer hadden gelegd, zo zij er | |
[pagina 176]
| |
toe in staat waren geweest. Dat blijkt wel uit hetgeen zij in Indië deden: 20.000.000 mensen werden daar vermoord. Om het toch maar goed te laten door dringen wordt het nog eens omschreven: twee honderd maal honderd duizend. Een gebied, dertig maal zo groot als de Nederlanden, werd verwoest. Spaanse bisschoppen en doctoren hebben er geschriften over nagelaten. De koning persoonlijk wordt voor dit alles verantwoordelijk gesteld. Het verhaal is ontleend aan Pater Bartholomeus de las Casas, de grote verdediger der IndianenGa naar voetnoot90). Het optreden der conquistadores in de Nieuwe Wereld zal nog lang aan Spanje verweten worden in de geïllustreerde Spiegel der Spaanse wreedheden. De pamfletten hebben daartoe hun voorbereidend werk gedaan. De beschuldiging, dat de Spanjaarden de Nederlanden tot een wingewest willen maken, wordt ergens aldus omschreven: ‘zy anders niet en soucken dan deese onse Vaderlanden te bringhen conforme die Nyewe Indiën die sy eertytz gewonnen hebben’Ga naar voetnoot91). Het optreden der Spanjaarden in ‘India nova’ geldt al vroeg als een afschrikwekkend voorbeeldGa naar voetnoot92). De Spanjaarden zijn er trots op, dat zij de bevolking van de nieuw ontdekte landen haast hebben uitgeroeid, zodat zij de rest met een kleine bezetting en enkele sterkten er onder kunnen houden. ‘Leest van dien Landen haer selfs Historie, welke sy uit de schriften en acten des Indische Raets versamelt en in druk uitgegeven hebben, en ghy sult dit alles bevinden’Ga naar voetnoot93). ‘Laet ons voor ons stellen d'exempel vande Indianen, ende ons voor oogen legghen dat ons naecomers ghetracteerd sullen worden ghelijck als die’Ga naar voetnoot94). In allerlei vormen keert dit onderwerp terug. De mensen in Amerika hebben terecht een dodelijke haat tegen de Spanjaarden, daar zij 20.000.000 van hun landgenoten zagen ombrengen. Ook in de Nederlanden waren zij | |
[pagina 177]
| |
graag opgetreden als in Peru maar hier ging dat niet zo gemakkelijk. Twintig miljoen wordt de vaste schattingGa naar voetnoot95). Bij de getalsvoorstellingen uit de zestiende eeuw is voorzichtigheid gebodenGa naar voetnoot96). Dat de pamfletten schuld hebben aan de overdrijving mag worden aangenomen. Men zie slechts de getallen, waarin de slachtoffers van het spaans bewind worden geteld, of het nu de Inquisitie of de Bloedraad betreft. Oranje biedt weer een uitgangspunt. Hij spreekt in de Verantwoordinge, als hij het heeft over Inquisitie en plakkaten, van 50.000 slachtoffersGa naar voetnoot97). In de Apologie stroomt het door Alva vergoten bloed zo overdadig ‘dat men in allen steden van dese landen 't selve met geheele beken heeft ghesien langhs de straeten loopen’. De prins laat de hertog, in een van zijn beruchte gezegden, zelf verklaren, dat hij meer dan 18.000 mensen door de beul liet ombrengenGa naar voetnoot98). In zijn redevoering te Worms haalt ook Marnix de woorden van Alva aan maar met het getal 18.600. Daaronder zijn niet begrepen de slachtoffers van de soldaten. Alva is dan een klassiek voorbeeld van wreedheid geworden: ‘Consideré qu'il n'y a homme qui oyant nommer le duc d'Albe, n'ait subi devant les yeux l'image et effigie d'une tyrannie trescruelle semblable à celle que Phalaris executa en son temps’Ga naar voetnoot99). 18.000 slachtoffers is het standaard-getal, dat op naam komt van Alva's BloedraadGa naar voetnoot100). Het getal 100.000 slachtoffers komt vaak voor in verband met Inquisitie en plakkaten. Marnix noemt het bij de verdediging van de BeeldenstormGa naar voetnoot101). In 1579 wordt dezelfde taxatie gemaaktGa naar voetnoot102). Vijf jaren later spreken de Staten Generaal over dit getalGa naar voetnoot103). Maar men schrikt er ook niet voor terug om het aantal te verdubbelen en er 200.000 van te makenGa naar voetnoot104). Dergelijke onwezenlijke getallen komen vaak voor. | |
[pagina 178]
| |
Het aantal ballingen ten tijde van Alva wordt op 100.000 gesteldGa naar voetnoot105). Marnix spreekt van een miljoen personen, wier vonnis geveld is, als het Calvinisme uitgeroeid moet wordenGa naar voetnoot106). Willen de Spanjaarden bij een eventuele vrede de andersdenkenden het land uitsturen, dan zullen een miljoen mensen in ballingschap moeten gaan; de rijken niet meegeteldGa naar voetnoot107).
Het is niet wel mogelijk een allesomvattend overzicht te geven van wat de pamfletten tegen en over de Spanjaarden verhalen. De pamfletten hebben nl. de gewoonte hun alle denkbare ondeugden en kwade bedoelingen toe te schrijven. Zij dragen de schuld van alle kwade dingen, die in de Nederlanden plaats hebben. Als hier een paar hoofdfiguren in het kort de revue passeren, gebeurt dat aan de hand van enkele punten, die speciaal door de propaganda worden belicht. Het standbeeld, dat AlvaGa naar voetnoot108) te Antwerpen liet oprichten van het op Lodewijk van Nassau veroverde geschut, is in de pamfletten het symbool van heel zijn optreden in de Nederlanden. ‘Neemt voor ooghen dese meer dan hoveerdige ende hoochmoedighe figuere ende beelde van coper, die int casteel van Antwerpen was opgherecht, het recht tafereel van zijn opgeblasen eergiericheyt, wreetheyt, tyrannije, godloosheyt, ende hooveerdige verachtinge van alle Nederlanders, daer sult ghy sien de rechte oorsake van den oproer vanden Lande’Ga naar voetnoot109). De door het beeld vertreden figuren zijn het symbool van de Staten Generaal of het nederlandse volk. Het is duidelijk, dat zij ‘der Spaengiaerden insolentien ende hoochmoedighe ghepeynsen, oock haer voorgestelden doel ende voornemen, genoeghsaem te kennen gheven’Ga naar voetnoot110). Alva en zijn standbeeld zijn onafscheidelijk met elkaar verbondenGa naar voetnoot111). Oranje vat nog eens de gedachten samen, die op- | |
[pagina 179]
| |
geroepen worden door Alva's ‘gedenckteecken syner tyrannye ende ghetuyghenis synes hooghmoets’Ga naar voetnoot112). Het beeld stond op de binnenplaats van het door Alva opgerichte kasteel. Dat het bolwerk zelf het mikpunt werd van menig pamflet, lag geheel in de geest van de tijdGa naar voetnoot113). De Grieken en Romeinen hadden gelijk, toen zij kastelen nesten van tyrannen noemdenGa naar voetnoot114). Het kasteel is ook een symbool van spaans wangedrag en tyrannie: ‘ghebreydelt te wesen met een Casteel, dat is te seggen, met boeyen aen handen ende voeten, ten eynde dat wy ten eeuwighen daghe souden draghen het gareel dat sy ons willen aen doen’Ga naar voetnoot115). Op de afbraak van het antwerps kasteel verschijnt een pamflet: Bekentenisse, ende verscheydinghe van Madonna Castilia, tot Antwerpen. Anno 1577. 23 AugustoGa naar voetnoot116). De vernietiging van de beruchte burcht blijft een trotse herinnering: als wy lieden met onsen bloede ontweyckten den mortel vande casteelenGa naar voetnoot117). Maar van de andere kant is die herinnering een ware nachtmerrie en een motief om de Antwerpenaren tot grotere krachtsinspanning aan te sporenGa naar voetnoot118). ‘Den aert van tyrannijen is, Casteelen te maken middens int landt, ende de selve te gebruycken tot achterdeel van allen lieden van eeren’Ga naar voetnoot119). Verschillende beruchte gezegden worden de hertog in de mond gelegd. Reeds is vermeld, hoe hij er zich op beroemd zou hebben in de Nederlanden 18.000 mensen te hebben omgebracht. Herinnerend aan zijn optreden te Napels en Sicilië zou hij verklaard hebben: ‘Wat dinge? Ick hebbe wel volck van yser ghetemt, en sal ick geen van boter connen temmen’Ga naar voetnoot120). Ook in verband met de tiende penning is er een dergelijke | |
[pagina 180]
| |
uitspraakGa naar voetnoot121). ‘Sijn donderen heeft u in de ooren getuit: Son en Maen sullen eer haer schijnen laten, dan ik den tienden pennink niet bekomen en sal: Todo es mio, dat is: Het is al mijn, en diergelijke andere sijne lieflijke en soete spreek-woorden’Ga naar voetnoot122). Speciaal dat ‘Todo es mio, dat is: tis al mijn’ heeft indruk gemaakt en het wordt ook al zijn soldaten toegeschreven, die met de leuze ‘todo es nuestro’, zich alles toeëigendenGa naar voetnoot123). Een van Alva's inbreuken op de privileges, die de pamfletten van orangistische zijde geregeld vermelden, is de oplichting van de graaf van Buren aan de universiteit van Leuven. Op het protest van de universiteit zelf zou Vargas het beroemde antwoord gegeven hebben - ‘in quade Latijnsche tale’ - ‘Non curamus vestros privilegios’Ga naar voetnoot124). Dit thema is door Oranje wel het eerst in omloop gebracht. In zijn Verantwoordinge klaagt hij er over, dat hij beroofd werd, ‘niet alleen van onsen goeden, maer oock van onser eeren ende van onsen Sone, dwelck beyde dingen zijn, die ons weerder zijn dan ons eygen leven’Ga naar voetnoot125). In zijn Antwoorde en zijn Verklaringhe spreekt hij er nogmaals vrij uitvoerig over. In navolging van de prins zelf maken de pamfletten van dit ongeluk, dat Oranje trof, een speciale parel aan zijn kroon. Oranje is de grote voorvechter van 's lands vrijheid en privileges: ‘der daerom noch syn selven noch sines eigenen Sohns niet verschoent en heeft’Ga naar voetnoot126). Daar bij de vredesonderhandelingen de vrijlating van de graaf van Buren steeds een onderwerp van bespreking vormt, leveren de pamfletten ook daarop commentaarGa naar voetnoot127). Alva's opvolger Requesens heeft niet zo bijzonder de aandacht der pamflettisten getrokken. De karakterisering, die de Staten van Brabant van hem geven, wordt de gewone voorstelling. Requesens komt met hele mooie woorden. Zijn opdracht luidt officieel: vrede brengen en regeren volgens de oude gebruiken. Maar dat is list en bedrog. Hij heeft immers precies dezelfde meesters als Alva, nl. de Inquisitie en de Paus. Hij kan dus geen andere taak hebben. Hij is echter listiger dan Alva en bekwamerGa naar voetnoot128). | |
[pagina 181]
| |
Alleen de manier van optreden verschilt. Requesens doet zich mooi voor en praat heel vleiend. Een gezegde, hem in de mond gelegd, typeert deze houding duidelijk: ‘Het is geen wonder, dat de Hertoge in dese Landen tot sijn meininge niet gekomen en is, nademael hy die lieden geen goede woorden en heeft konnen geven’Ga naar voetnoot129). Requesens loste Alva niet af om de toestand te verbeteren ‘maer om den selven voet van Tyrannye by bedecten middelen te vervolghen’Ga naar voetnoot130). Als bewijs van Requesens' bedriegelijke aard wordt een staaltje uit zijn verleden naar voren gebracht: zijn optreden tegenover de Moren in GranadaGa naar voetnoot131). Granada hoort thuis bij de bekende plaatsen, die het toneel waren van spaanse wreedhedenGa naar voetnoot132). Don Juan vestigt weer de volle aandacht van de pamfletten op zich. Hij is de man van de verraderlijke aanslag op het kasteel van Namen. Maar vooral de onderschepte brieven, uitgegeven in het Cort verhaelGa naar voetnoot133), worden hem verweten. Voortaan zijn die brieven het bewijs van Don Juans bedrog: dat hij in werkelijkheid heel andere bedoelingen had dan hij voorgafGa naar voetnoot134). Het wordt een vaste gewoonte God dank te brengen voor deze ontdekking: ‘een sonderlinge schickinge Godes’Ga naar voetnoot135). Het had er niet goed met de Nederlanden uitgezien ‘hadde Godt ons-lieden niet verwect gehadt op de heyde van Bordeaus goede vrienden ende van onse Religie, de welcke dese brieven t'allen gelucke in handen creghen, die ons-lieden ganschelijck hebben ontdect haerlieder aenslach’Ga naar voetnoot136). Deze zienswijze komt veelvuldig | |
[pagina 182]
| |
voorGa naar voetnoot137). De uitgever van enkele onderschepte brieven van Granvelle beschouwt het als de grootste weldaad door God aan de Nederlanden in de benarde omstandigheden bewezen, ‘dat hi in onse handen ghelevert heeft de secreten van onse vyanden, en principalick op sulcken tijdt alst den noot grootelicx was verheysschende’. Daardoor toonde God, dat Hij waakte terwijl de Nederlanders sliepen. De auteur schrijft aan onderschepte brieven het sluiten van de Pacificatie toe en daarna het algemeen verzet tegen Don Juan. Nu hoopt hij, dat voor de derde maal het onderscheppen van brieven uitkomst zal brengenGa naar voetnoot138). In het Cort verhael komen ook brieven voor van Don Juans secretaris Escovedo. Hieraan is het toe te schrijven, dat Escovedo berucht is in de pamfletten, ofschoon hij slechts kort in de Nederlanden verbleef en er niet zo'n grote rol speelde. Het wordt Don Juan kwalijk genomen en als woordbreuk gezien, dat hij o.a. Escovedo in zijn Raad opnamGa naar voetnoot139). Maar de ware oorzaak, dat zijn naam tot een begrip wordt, is de volgende passage uit een brief van Escovedo aan de koning, gedateerd Antwerpen 6 april 1577. De vrijheid van geweten, die de Nederlanders vragen, kan de koning heel goed te pas komen, ‘want de een partye sal haer schikken by uwe Majesteyt en zijnde also gedeelt, soo sullen wy dies te gemakkelijker mogen meester worden, en kastyen d'eene deur die ander’Ga naar voetnoot140). Dat wordt genoemd: ‘die vervloekste practijke die men soude mogen bedenken’Ga naar voetnoot141). Kort daarop ontdekten de pamfletten pogingen, om een scheiding te weeg te brengen tussen de gewesten, ‘volgende den raet ende resolutie van sijnen Secretaris Escovedo, te castyden d'een deur den anderen, ende ten laetsten van alle tsamen meester te wesen, dat is te seggen, alle gelijck (als de selue Escouedo is wtleggende) te viere ende te sweerde te brengen’Ga naar voetnoot142). Aan het begrip tweedracht-zaaien wordt de naam Escovedo inhaerent: ‘ghelijck synen Raetsheere Escovedo seyt, om malcanderen te pluckharen’Ga naar voetnoot143). In het eerste rekest der gereformeerden om religievrede is de term ‘Raed van Escovedo’ voor de Nederlanders van die tijd voldoende | |
[pagina 183]
| |
duidelijkGa naar voetnoot144). Want in die trant komt voor: ‘practijken en ranken van Escovedo’Ga naar voetnoot145); ‘discipels van Escovedo’Ga naar voetnoot146) en ‘d'aduis van Escouedo’Ga naar voetnoot147). Parma, de laatste der landvoogden uit de hier behandelde periodeGa naar voetnoot148), krijgt in de pamfletten de schuld van de aanslagen op Oranje, zowel die van JaureguyGa naar voetnoot149), als die van Salcedo en BazaGa naar voetnoot150). Maar misschien nemen de pamfletten zijn propagandistische activiteit nog hoger op. Wat de landvoogd in zijn brieven schrijft, geeft niet voldoende garantiesGa naar voetnoot151). Een pamflet houdt zich uitvoerig bezig met die propaganda. Wat Parma verspreidt, zijn leugens en beledigingen, verzinsels vol overmoed en ijdelheid. Daarom zullen de berichten, die hij de wereld in stuurt, stuk voor stuk nagegaan en ontzenuwd wordenGa naar voetnoot152).
De mythevorming in de pamfletten is echter geenszins het monopolie van de nederlandse opstandelingen. De geschriften van hun tegenstanders vertonen precies dezelfde tendenz. Dat is trouwens eigen aan propaganda als zodanig. De mythevorming concentreert zich aan de andere zijde speciaal rond de persoon van OranjeGa naar voetnoot153). En van de figuren uit de omgeving van de prins is het Marnix, die het meest de aandacht trektGa naar voetnoot154). | |
[pagina 184]
| |
Oranje is de oorzaak van alle beroerten in de Nederlanden. Het Daghement van 1568 beschuldigt hem ervan, dat hij ‘hem soude gestelt hebben thooft, autheur, vorderer, gunstige ende ontfanger van den wederspannigen, rebellen gheconiureerde, opreurighe, muytmakers ende verweerders van der ghemeynder rusten ende welvaert’Ga naar voetnoot155). De Ban zal later herhalen ‘dat hy alleen thooft, autheur ende promoteur is van alle dese beroerten, ende principaelste perturbateur van allen onsen landen ende staten, ende opt cortste, die ghemeyn peste vander Christenheyt’Ga naar voetnoot156). Dat is ook de mening van verschillende pamfletten tegen de prins. Hij is ‘deenige oirsaecke van alle persecutiën, calamiteyten, ende benautheyt, die over langhe dese goede ghemeynte heeft verdraghen’Ga naar voetnoot157). Zowel ParmaGa naar voetnoot158) als Richard HallGa naar voetnoot159) zien het zo. Maar bij die algemeenheid laten de pamfletten het niet. Daghement en Ban beschrijven in details de schuld van de prins. Zo doen ook andere pamfletten. Dat komt hierop neer, dat zij een overzicht geven van de Opstand met Oranje als de centrale en ongeveer de enige figuur. De Opstand wordt een soort particuliere onderneming van Oranje, op touw gezet met de laagste motieven. Op die manier componeert bv. Le Renart decovvert de geschiedenis van de Opstand. Iemand die de macht van zijn meester wil overnemen, camoufleert zijn voornemen steeds onder voorwendsels, die de mensen aanspreken. Zo heeft ook Oranje zich sinds 5 april 1566 bediend van leuzen, die in drie soorten te verdelen zijn. Op de eerste plaats: de openbare rust en de vernietiging der religieplakkaten. Vervolgens: het behoud der privileges en het vertrek van de Spanjaarden. Tenslotte: de religie. Steeds koos hij het motief, dat het beste paste bij de stemming van het land. Maar in werkelijkheid stak daar achter: heerszucht en ambitie, goddeloosheid en geldzucht, om zijn schulden te voldoen ten koste van de ondergang der NederlandenGa naar voetnoot160). Oranje is in het geheim de man achter het Smeekschrift. De meeste van de aanbieders waren Katholiek en trouwe onderdanen van de koning, maar onder de leuze van vrijheid had Oranje hen gewonnen voor Compromis en | |
[pagina 185]
| |
Smeekschrift. Een onverwacht gevolg was, dat een menigte ketters zich bij hen aansloot. Daarop volgde de Beeldenstorm, door Oranje graag gezien. Daarvan uitgaande bewerkte hij verdere troebelen. Hij wordt zelf de bewerker van de Beeldenstorm genoemd. De schrijver schildert hem als een uiterst handig diplomaat, die zich aanpast aan de omstandigheden van tijd en personen, die voetje voor voetje, en in het geheim, verder gaat, waardoor velen zich laten bedriegen. Zijn broer Lodewijk van Nassau, uitgesproken calvinist, hielp hem daarbij en trad op waar Oranje nog niet openlijk kon handelen, zoals bij Beeldenstorm en ketterse prekenGa naar voetnoot161). De veldtocht tegen Alva was geen succes, door Oranje's gemis aan strategische capaciteiten en vooral door zijn bangheid. Als hij wat bereikte was het met geniepige middelen: door calvinistische magistraten te brengen op de plaats van katholieke; door beloften niet te houdenGa naar voetnoot162). De verovering van den Briel was het uitgangspunt voor nieuwe onlusten. Holland en Zeeland riepen Oranje en deze aanvaardde graag het gouverneurschap, want zijn mislukkingen hadden hem de heerszucht niet doen verliezen. De plechtige eed, geen andere godsdienstuitoefening toe te staan dan de katholieke, hield hij niet. Bij het beleg van Haarlem bracht Oranje geen hulp, maar spoorde wel alle steden aan hardnekkig weerstand te bieden. De bredase vredesonderhandelingen mislukten door zijn schuld. Van de muiterij der spaanse soldaten profiteerde Oranje, die door zijn handlangers te Brussel intrigeerde, om hen tot rebellen te doen verklaren. Hij liet de Raad van State, die na Requesens' dood regeerde, gevangen nemenGa naar voetnoot163). Bij het sluiten van de Pacificatie van Gent kon Oranje de bepaling, dat de religiekwestie in Holland en Zeeland geregeld zou worden door de Staten Generaal, niet voorkomen. Maar hij nam maatregelen, dat die vergadering pas na lange tijd plaats zou vinden. Don Juan kwam en alles scheen nog terecht te komen. Dat duurde echter niet lang. Met alle mogelijke middelen wist Oranje een vervreemding tussen de Staten en de landvoogd te bewerken. Hij zette een samenzwering op touw, zodat Don Juan op het kasteel van Namen vluchtte. Oranje was de oorzaak van het oplaaien van de strijd. Hij verheugde zich echter over de nederlaag bij Gembloux, omdat zij hem een kans gaf helemaal heer en meester te worden. Hij liet het bericht van een overwinning verspreiden en op die manier kreeg hij Amsterdam in handen. Hij ontbood Johan Casimir naar Brussel om de uitoefening | |
[pagina 186]
| |
van de gereformeerde religie in te voeren. Door handlangers spoorde hij de Gentenaren aan de katholieke kerken en de kastelen van de edelen uit de omgeving te plunderen; Champagney en andere heren gevangen te nemen. Hij deed Mathias de religievrede tekenenGa naar voetnoot164). Een gelijksoortig overzicht van de Opstand, nu op het stramien van Oranje's hebzucht, waarbij af en toe nog een ander - even laag - motief komt, geeft: Lettre d'vn gentilhomme. De Nederlanders zijn nu op het beslissend moment gekomen, waarop zij moeten kiezen tussen de koning en Oranje, ‘qui n'ayant de quoy se nourrir, s'entretient et aggrandit avec les siens de noz biens et sang, à la totale desolation et ruine du pays’Ga naar voetnoot165). Men laat Oranje zelf zijn sinistre plannen ontvouwen in de gefingeerde brief aan Anjou, die dan nog aangedikt worden door commentaar. Bijzonder interessant is daar, hetgeen men Oranje laat verklaren over godsdienst en politiek. ‘Gheen Prince willende comen tot groote dinghen, en behoirt daer eenichsins niet naer te sien. Ende dat besunderlijck om datmen ten quaetsten comende, altijt wel eenige oorsaecke bij de hand heeft, om die te veranderen, oft te middelen, volgende die genegentheyt vanden volcke ende nae den staet der saecken. Gelijck het ooc nimmermeer te spade en is die aflaten vanden Paus te vercrijghen ende gebruycken, mits datmense te Roomen zoo goedencoop heeft zoo U.H. weet’Ga naar voetnoot166). De Calvinisten kunnen geenszins zeker van Oranje zijn, verklaart het commentaar. Best mogelijk, dat hij zich weer eens bij de Katholieken aansluit ‘ingevalle die humeuren vander ghemeynten, ende de staet vander saecken tselve alsoo verheysschen’. De prins wordt over dit onderwerp zelf aangesproken: Gij zijt al zo vaak van religie veranderd, dat ‘ghy u noch sult doen herdoopen oft Mahometiseren, om tsamen een dozijne vrouwen te moghen trouwen, indien ghy const verleyden, ende dat die humeuren der gemeynte tselve verheyschten’Ga naar voetnoot167). Haast alle pamfletten, die Oranje aanvallen, nemen zijn houding ten opzichte van de religie, en speciaal tegenover het Katholicisme, onder de loupe. Ook in dit opzicht is hij de grote misdadiger. Richard Hall, die een boek wijdt aan Oranje als oorzaak van de Opstand, vergelijkt hem met Juliaan de Afvallige. Dat wordt tot het einde toe volgehouden en ‘Julianus noster’ blijkt een trouwe copie van het klassieke voorbeeldGa naar voetnoot168). | |
[pagina 187]
| |
De afschuwelijkste ondeugden worden Oranje ten laste gelegd: ondankbaarheid, ambitie, eerzucht, baatzucht, goddeloosheid, die schuld of oorzaak zijn van bepaalde, gewraakte, handelingenGa naar voetnoot169). Hij zelf en anderen laten geen gelegenheid voorbijgaan om hem daartegen te verdedigen. In verband met de gangbare voorstelling, dat de Opstand tegen vreemdelingen wordt gevoerd, is de beschuldiging, dat de prins zelf geen Nederlander is, wel een van de pijnlijkste. Zo heet hij in de Ban: ‘vremdeling ende wytheemscher’Ga naar voetnoot170), ‘vremdeling ende wytlander’ tot tweemaal toeGa naar voetnoot171). Te Keulen deden de Spanjaarden hem gunstige voorstellen, als hij maar wilde vertrekken ‘ter plaetse van zijner gheboorten (aldaer een yegelijck wyter natuere behoort aldermeest te begheeren zyn leuen ouer te bringhen)’Ga naar voetnoot172). In 1568 verklaart de prins, dat de indaging van Alva ongeldig is. Hij is immers ‘binnen den palen van den Rijcke, ja is een lidt ende staet van den selven Rijcke’Ga naar voetnoot173). In de Apologie gaat hij heel uitvoerig op die beschuldiging inGa naar voetnoot174), om tenslotte te concluderen: ‘Daer en teghen sijn wy wel versekert, dat de gene die ons eenen vremdelingh heet, niet alleene niet en sal sodanighe teeckenen ende mercken konnen by brenghen, om te bewijsen dat hy synen oorspronck uut desen landen heeft: maerdat ter contrarien ten selven tijden syn gheslachte in desen landen noch onbekendt, ofte ten minsten niet vermaert en was’. De pamfletten herhalen de beschuldiging van de Ban. ‘Desen duytschen Bastaert patriot’Ga naar voetnoot175); ‘desen ondanckbaren ende onbeschamenden wtlander’Ga naar voetnoot176); ‘dutschen bedeler’Ga naar voetnoot177). De prins is ‘estranger de sa nati- | |
[pagina 188]
| |
vité’Ga naar voetnoot178). Door vreemde troepen legt hij zijn wil aan de massa opGa naar voetnoot179). Parma betitelt hem: ‘vreemdelink’Ga naar voetnoot180). Het particuliere leven van de prins laten de pamfletten niet onaangetast. De Ban geeft het voorbeeld: ‘noch ghehijlict wesende, ende zijn tweedde huysvrouwe alsnoch leuende, genomen oft ghetrout heeft een Nonne ende Abdisse by Bisschops handen solempnelijcken geconsacreert ende ghewijdt, die hy alsnoch by hem houdende is’Ga naar voetnoot181) Naar aanleiding van deze woorden met betrekking tot Oranje's huwelijk met Charlotte de Bourbon, opent de Apologie de beruchte aanval op het huwelijksleven van Philips IIGa naar voetnoot182). Maar de pamfletten zwijgen daarom niet. Soms is de beschuldiging algemeen gehouden. Hoe durft Oranje zich opwerpen als de grote hervormer der Nederlanden ‘(noit hebbende zijn eighen huysgesin connende regeren) ende noch min de eerbaerheyt van zijnder huysvrouwe oft wijf bewaren’Ga naar voetnoot183). Vooral het huwelijk met de gewezen kloosterzuster wekt de verontwaardiging. Dat motief kan dan heel gemakkelijk verbonden worden met kritiek op de francofiele politiek van Oranje: ‘alzoe hy nu een Francoys herte in zijnen buyck hadde, ende hem hadde geallieert met een Francoysche Abdisse, niet teghenstaende zijn wettighe huysvrouwe noch int leven was’Ga naar voetnoot184). Cornelis Loos gaat heel uitvoerig op dit onderwerp in. Hij zoekt achter dit huwelijk de bedoeling om zodoende franse steun voor de Opstand te verkrijgen. Maar hij weet er nog veel meer van te vertellen, al is het weinig fraais. Het huwelijk werd gesloten met goedkeuring der consistories, ofschoon Oranje's andere vrouw nog leefde. Als reden werd aangegeven huwelijksontrouw. Op dit laatste thema en de kloosterlijke staat van de franse prinses gaat Loos door. Het is geen prettig verhaal en het sarcasme is van een bedenkelijk soortGa naar voetnoot185). Het franse huwelijk van de prins wordt aan de invloed van Marnix toe- | |
[pagina 189]
| |
geschrevenGa naar voetnoot186). Deze medewerker van Oranje krijgt een ruim aandeel in de pamfletten, die zijn meester aanvallen. In 1578 gaan er praatjes: ‘ceus qui veulent rendre odieuse la personne du Prince d'Orange, disent qu'il n'y a que vous (Marnix) et le sieur de Villiers, qui fassent avec luy la resolution des choses plus importantes’Ga naar voetnoot187). Het contact met Anjou werd gelegd door ‘zijnen (Oranje's) Sant-Aldegonde, ende dyerghelijcke andere Catelinarische ende seditieuse weermakers’Ga naar voetnoot188). Marnix is het hoofd en de instructeur van de apostaten, die Oranje omringen en op invloedrijke plaatsen zijn geplaatst. Hij is van zeer geringe afkomst en een buitenlander. Oranje bracht hem in de Raad van State om daar alle werkelijk nuttige maatregelen te dwarsbomen en te saboteren. Hij gedraagt zich uiterst arrogantGa naar voetnoot189). Een andere keer is zijn rol van minder importantie. ‘Waer is nu dat hooveirdich ende ongoddelijck Boefken Aldegonde, ende siet hy nyet dat hy maer en is secretaris oft clerck van wat dat op de borsse van Antwerpen loopt’Ga naar voetnoot190). Als Cornelis Loos Marnix' redevoering te Worms bestrijdt, geeft hij ook uitvoerige beschouwingen over de auteur. Loos blijkt de Byencorf van Marnix te kennen en maakt er verschillende opmerkingen over. Zoals andere pamfletten Marnix verantwoordelijk stellen voor de francofiele politiek van Oranje, zo maakt Loos hem tot de kwade geest, die Mathias verleidde, naar de Nederlanden te komenGa naar voetnoot191). |
|