De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584
(1956)–P.A.M. Geurts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Hoofdstuk IV
| |
[pagina 62]
| |
Del Rio, de Spanjaard, die een dagboek over de gebeurtenissen bijhield, vermoedde, dat de veel verspreide briefGa naar voetnoot3) een van de pogingen van de prins was, om zijn heerschappij over het land te vestigen. Oranje voorzag deze aantijging. Zijn bedoeling is eerlijk ‘oft u nu soude mogen bedunken, dat het gene ik volherde te seggen voorts komt uyt eenige sonderlinge passie, oft om dit Land in alteratie te houden’Ga naar voetnoot4). Del Rio dateerde de brief op 31 december. Hij zou pas na het sluiten van het Eeuwig Edict in de Staten Generaal gekomen zijn, anders was dit verdrag niet gesloten en was er toen reeds een openlijke oorlog uitgebrokenGa naar voetnoot5). Ook elders wordt de mening verkondigd, dat Oranje's schrijven het wantrouwen van de Staten Generaal ten opzichte van Don Juan aanzienlijk versterkte. De aanvaarding van de Spanjaard als landvoogd zou er door zijn uitgesteldGa naar voetnoot6). De actie met onderschepte brieven, begonnen vóór het sluiten van de Pacificatie, ging daarna door. Ze werden in menigte opgevangen in deze tijd. De Raad van State waarschuwde Don Juan, dat vrijwel al zijn brieven geopend werden. De Raad had pas weer een aantal brieven ontvangen. Men probeerde ze geheim te houden maar betwijfelde toch, of de Staten Generaal nog lang in het onwetende gelaten konden wordenGa naar voetnoot7). Terecht: want nauwelijks was Don Juan op de hoogte gebracht van het feit, dat zijn brieven onderschept werden, of er kwam bezoek van enkele afgevaardigden uit de Staten Generaal. Dezen verzochten zeer instantelijk om inzage der bewuste brieven. Weigeren was onmogelijkGa naar voetnoot8). Het is precies te volgen, hoe het met die brieven gegaan is. De gezanten, die met Don Juan onderhandelden, werden op de hoogte gebrachtGa naar voetnoot9). De Staten Generaal voelden zich bedrogen en ontgoocheld. Oranje wilde grotere ruchtbaarheid aan de brieven geven, speciaal aan een schrijven van Don Juan aan RodaGa naar voetnoot10). Aerschot zond hem deze brief als blijk van ge- | |
[pagina 63]
| |
negenheid en om open kaart te spelenGa naar voetnoot11). Teleurgesteld tot dan toe in het effect van de onderschepte brief, wenste de prins een intensievere propagandaGa naar voetnoot12). In de eerste helft van januari 1577 sloten de Staten de Unie van Brussel. Toen verder op 16 februari de onderhandelingen tussen de Staten Generaal en Don Juan resulteerden in het Eeuwig Edict, betekende dit, dat Oranje's actie tegen de Spanjaard in eerste instantie mislukt was. Het haastig sluiten van de overeenkomst tussen de Staten Generaal en Don Juan, zonder het advies van de prins af te wachten, het aantal brieven dat hij aanstonds ter verklaring ontving, dat alles wijst erop, dat er over Oranje's houding ongerustheid bestond. In een uitvoerig schrijven zetten dan de Staten van Holland en Zeeland en de prins hun standpunt uiteen: Aduis ende Andtwoorde des.... Prince van Oraenge.... ende der Staten van Hollant ende Zeelant op sekere artijculen besloten by maniere van een eeuwich Edict in den naeme des Conincx....Ga naar voetnoot13). Onder alle lof voor de goede bedoelingen van de Staten Generaal, brengt dit pamflet een hele serie bezwaren tegen het Eeuwig Edict naar voren. Niet alle zijn even belangrijk. Maar het bevat ook voor het eerst het zwaartepunt, dat voorlopig de polemiek zal beheersen: het beroep op de Pacificatie van Gent. De Staten Generaal willen haar zonder twijfel handhaven. Zij wordt echter geschonden en dreigt vernietigd te worden. Holland en Zeeland worden door de Pacificatie veel veiliger beschermd dan door het Eeuwig Edict. Zij beloven zich geheel en al te houden aan de Pacificatie. De voorwaarden, waaronder zij bereid zijn het Eeuwig Edict te ondertekenen, komen tenslotte hierop neer, dat het laatste verdrag in overeenstemming wordt gebracht met de PacificatieGa naar voetnoot14). Oranje ging voort met wantrouwen te zaaien tegen zijn spaanse tegenstander. Dat gebeurde bijvoorbeeld in een merkwaardige brief van MarnixGa naar voetnoot15), ongetwijfeld in 's prinsen naam geschreven, met een hele reeks | |
[pagina 64]
| |
argumenten en constructies, die weldra ook in een pamflet voorkomenGa naar voetnoot16). Een tijdgenoot vertelt, dat de prins in deze tijd volgens zijn gewoonte door heel het land pamfletten en satires liet verspreiden. Hierin werden alle handelingen van Don Juan verkeerd uitgelegd. Binnen- en buitenland werden tegen de landvoogd en dus ook tegen de koning opgeruidGa naar voetnoot17). De landvoogd schijnt hierop te reageren, als hij de Staten Generaal vraagt om een plakkaat tegen het anoniem verspreiden van pamfletten en geruchten uit te vaardigenGa naar voetnoot18). Een unieke gelegenheid, om het propaganda-apparaat tegen Don Juan op volle toeren te laten draaien, deed zich voor, toen de Spanjaard op 24 juli 1577 de citadel van Namen bezette. De spaanse landvoogd trachtte zijn aanslag te rechtvaardigen door een rondzendbrief: Copie des lettres escriptes par son Altesse aux Estatz, Prelatz, Nobles, Villes et aucuns particuliers des Prouinces du pays-BasGa naar voetnoot19). Hij wilde zich veilig stellen voor de aanslagen, die er tegen hem beraamd werden. De argwaan tegen Don Juan, zo stelselmatig gevoed, laaide huizenhoog op. En weer kreeg Oranje uitstekend propaganda-materiaal in handen: onderschepte brieven. Via enkele personen, die voorbestemd waren nog een belangrijke rol te spelen in de Nederlandse Beroerten, kwamen de brieven hier. In Zuid-Frankrijk werd een spaanse koerier opgevangen, met brieven. De la Noue stelde ze aan koning Hendrik van Navarre ter hand. Van hem gingen ze naar du Plessis Mornay, die in Engeland onderhandelingen voerde met koningin Elisabeth. Daardoor vermeed men de risico's van de landweg, die Don Juan's bode noodlottig werden. Du Plessis Mornay deed ze op zijn beurt aan Oranje toekomenGa naar voetnoot20). Eerst werd er in beperkte kring partij van getrokken. Oranje nodigde de engelse gezant uit, bij hem te komen dineren, dan kon hij hem op de hoogte brengen van de onderschepte brieven die Engeland betroffen. Een halve dag, van 11 tot 9 uur, bracht de Engelsman bij hem door. De prins ontbood Marnix om de nodige inlichtingen en bewijzen voor de authenticiteit te | |
[pagina 65]
| |
verstrekken. Na een diepgaand onderzoek ging Rogers volkomen overtuigd heenGa naar voetnoot21). Daags daarna, op 16 juli, vertrok Marnix naar Brussel om de Staten Generaal mededelingen te doen over de zo compromitterende brieven. De inname van de citadel van Namen, die daarna plaats had, paste prachtig in de plannen. Het is begrijpelijk, dat velen zich met Oranje over die gebeurtenis verheugden. Marnix noemde het een bijzondere beschikking van de Voorzienigheid, die vele leden van de Staten Generaal de ogen zou openen, al was de verontwaardiging nog niet helemaal zo groot als hij wensteGa naar voetnoot22). Op 29 juli bracht Marnix de Staten Generaal op de hoogte van de brieven. Nog dezelfde dag schreven zij de landvoogd daarover een briefGa naar voetnoot23). Verontwaardigd eiste Don Juan zijn brieven terugGa naar voetnoot24). En omdat hij waarschijnlijk wel wist, van welke kant het gevaar dreigde, vroeg hij enkele dagen later, dat Marnix en Théron - ook een zeer actief agent van Oranje - met hun aanhangers uit Brussel verwijderd zouden wordenGa naar voetnoot25). Aan de verwijten, die de Staten Generaal Don Juan deden, voegden zij een openlijke bedreiging toe, die er op wijst, dat zij de publicatie der brieven overwogen. Daaruit zou hun onschuld blijkenGa naar voetnoot26). Oranje spoorde hen intussen aan een kloek besluit te nemenGa naar voetnoot27). De Staten Generaal lieten aan de koning en aan de keizer weten, dat zij ervan overtuigd waren, dat er verband bestond tussen de onderschepte brieven en de aanslag op de citadel van Namen. Dat was een algemeen verbreide opinieGa naar voetnoot28). Toen de landvoogd hoorde, dat zijn brieven in handen van Oranje gevallen waren, voorzag hij de verontwaardiging, wanneer ze ontcijferd en gepubliceerd werden. Daarom vormde hij het plan zich meester | |
[pagina 66]
| |
te maken van de grenssteden. De overval op het namense kasteel was daarvan een onderdeelGa naar voetnoot29). Intussen waren er maatregelen getroffen voor de publicatie van een verdedigingsgeschrift der Staten Generaal. De commissie, op 9 augustus belast met de redactieGa naar voetnoot30), schijnt die opdracht niet uitgevoerd te hebben. Bijna twee weken later schreef Marnix, dat hij op verzoek der Staten een justificatie had gemaakt, die hij hun binnenkort ter beoordeling zou voorleggenGa naar voetnoot31). Hij is er dus de auteur van. Tot in details werd de uitgave geregeld. Silvius, de drukker die het patent kreeg, moest daarvoor driehonderd exemplaren aan de Staten leveren en moest het pamflet op eigen kosten in het Nederlands, het Latijn en in het Spaans vertalenGa naar voetnoot32). Begin oktober schijnt de justificatie eindelijk uit geweest te zijn: Cort verhael vande rechte oorsaecken ende redenen, die de Generale Staten der Nederlanden ghedwonghen hebben, hen te versiene tot hunder beschermenisse, teghen den Heere don Jehan van OostenrijckGa naar voetnoot33). Op 3 oktober verstuurde een engelse gezant een exemplaar: ‘the first I could recover’Ga naar voetnoot34). Twee dagen later ging er een naar de spaanse koningGa naar voetnoot35). Aanstonds werd er ook al een begin gemaakt met een nieuwe editie, die een goede maand later verscheenGa naar voetnoot36). Het aantal brieven werd uitgebreid en enkele veranderingen werden in het boekje aangebrachtGa naar voetnoot37). De hoofdzaak bleef echter | |
[pagina 67]
| |
dezelfde, want veel veranderingen zouden een uitdaging van de tegenstanders betekenen. Ook nu reeds kwam del Rio er tegen in verzetGa naar voetnoot38). Voor de verspreiding gaf de drukker Willem Silvius zich niet minder moeite dan de Staten GeneraalGa naar voetnoot39). Hij vroeg octrooi om het pamflet in zeven talen te laten drukkenGa naar voetnoot40). Hij deed moeite om in Engeland octrooi voor de vertaling te krijgen. Hij stuurde daarheen enkele exemplaren en vergat de koningin nietGa naar voetnoot41). De propaganda bleef echter niet zonder tegenspraak. De nederlandse gezanten, die naar Parijs waren afgevaardigd, om daar het pamflet aan het hof te verspreidenGa naar voetnoot42) en die weldra om een nieuwe voorraad vroegenGa naar voetnoot43), vonden een tegenstander van formaat in Don Juan's gezant, de LonguevalGa naar voetnoot44). Deze liet enkele compromitterende brieven van de Staten drukken. Toen de Nederlanders bij de franse koning aandrongen op een verbod van dat pamflet, maar geen succes hadden, namen zij hun toevlucht tot een verweerschrift: Antidote sur plussieurs poictz des lettres de Don Jehan, | |
[pagina 68]
| |
par lesquelles il tache de faire trouver maulvaises toutes les actions des messieurs les étatz des Pays-BasGa naar voetnoot45). In Engeland speelde zich een soortgelijk conflict af. De gezant van de Staten moest het Cort verhael verspreiden. De ambassadeur van Don Juan probeerde die actie te neutraliseren, ook door middel van pamflettenGa naar voetnoot46). In dezelfde tijd trad de Longueval op als gangmaker voor een verdedigingsgeschrift, dat Don Juan liet schrijven. Zij voerden er correspondentie over. Don Juan hield zijn gezant precies op de hoogte van de vorderingen die het pamflet maakte. Hij beloofde de Longueval exemplaren en stuurde ze inderdaad naar FrankrijkGa naar voetnoot47). Hiermee moet bedoeld zijn, het geschrift van Hannart van Gameren, secretaris van Don Juan: Waerachtich Verhael van tghene des in dese Nederlanden gheschiet is, zedert die aencompste des Heeren Don Johan van Oistenrijck.... Mit solutie vande obiectien begrepen int onwaerachtich discours.... dat die Staten.... hebben doen drucken, aengaende die inbrake ende ouertredinghe by hen ghedaen van de leste PacificatieGa naar voetnoot48). | |
[pagina 69]
| |
Daarmee zijn de geschriften tegen het Cort verhael nog niet uitgeput. Zo verscheen er een pamflet op naam van Philippe le Franc. De opdracht aan Don Juan is gedateerd in november: Apologie contre certain discovrs emis sovbz le nom des estats generaux des Pays-bas. Par laquelle sont rembarrées les cauillations et impostures dudict Discours. Auec vn recit veritable de ce que c'est passé des l'arriuee de son Altesse esdicts PaysGa naar voetnoot49). Mogelijk is Philippe le Franc een schuilnaam voor de raadsheer Assonleville. Op dit werk van 160 bladzijden past de critiek van Granvelle, die enige tijd later een strijdschrift aan Margaretha van Parma opstuurde: nu de wapenen ter hand genomen zijn, is zo'n geschrift veel te lang. Het wordt niet gelezenGa naar voetnoot50). De kardinaal meent, dat Assonleville de auteur is. Granvelle kon daarvan op de hoogte zijn, daar zij samen geregeld correspondeerden over pamfletten, waarvoor Assonleville een bijzondere interesse aan de dag legdeGa naar voetnoot51). Het najaar van 1577 gaf in de Zuidelijke Nederlanden een ingewikkelde strijd om de macht te zien, die de verwarring groot en de eenheid zeer problematisch maakte. De prins ging naar Brussel en werd er groots ontvangen. De rederijker Jan Baptist Houwaert - die bij verschillende soortgelijke gelegenheden die functie zou vervullen - trad op als organisator van de feestelijke intocht. Later gaf hij er een beschrijving van uit: Declaratie van die triumphante Incompst vanden.... Prince van Oraingien, binnen die Princelijcke Stadt van Brussele, geschiet in t' iaer.... Duysent, vijfhondert, achtenseuentich, den achthiensten SeptembrisGa naar voetnoot52). Een ontevreden partij onder aanvoering van Aerschot haalde aartshertog Mathias, broer van de duitse keizer, naar de Nederlanden om hem te bekleden met de landvoogdij, die aldus aan het huis Habsburg zou blijven. De prins probeerde dit te compenseren o.a. door zich tot ruwaard van Brabant te laten kiezen. Als antwoord liet de tegenpartij Aerschot tot landvoogd van Vlaanderen uitroepen. De Staten van Vlaanderen ageerden tegen Oranje. Dit werd de aanleiding tot een staatsgreep: Aerschot en andere tegenstan- | |
[pagina 70]
| |
ders van de prins werden gevangen genomen. De aanslag en de machtsverschuiving, die ermee samenhing, waren van kritieke betekenisGa naar voetnoot53). Het is aan geen twijfel onderhevig, dat de prins betrokken was bij de aanslag te Gent op 28 oktober. Ook had hij een aandeel in de propaganda rond die gebeurtenis. Er circuleerde een brief van Hessels, vroeger lid van de Bloedraad, aan de graaf van Roeulx, die vervallen was verklaard van het stadhouderschap over Vlaanderen. Daarin liet de schrijver uitkomen, dat er onder het stadhouderschap van Aerschot wel een weg te vinden zou zijn om Vlaanderen onder Don Juan te brengen en Oranje onschadelijk te makenGa naar voetnoot54). Deze brief deed dienst als voorwendsel voor voornoemde arrestatiesGa naar voetnoot55). Het stuk is zeker onechtGa naar voetnoot56). Champagney drukte zijn twijfel aan de authenticiteit duidelijk uitGa naar voetnoot57). Marnix had ook gehoord, dat het een vervalsing zou zijnGa naar voetnoot58). De gedeputeerden van de Staten Generaal, die naar Gent kwamen, concludeerden uit de geheimzinnigheid waarmee de publicatie omgeven werd, dat de brief een falsificatie wasGa naar voetnoot59). Een der gevangenen heeft aan Oranje zelf het auteurschap toegeschrevenGa naar voetnoot60). Dat is echter onjuistGa naar voetnoot61). Wel was hij nauw betrokken bij de propaganda. Marnix sprak immers met de prins over die brief, als over iets, dat zij heel goed kenden. Zelf deed de prins het stuk aan Champagney toekomen als een rechtvaardiging der gebeurtenisGa naar voetnoot62). Er werd bij Oranje aangedrongen op een nadere verdediging van de | |
[pagina 71]
| |
arrestaties te Gent: ‘Si on pouvoit justifier le faict de Gand, ce seroit un grand poinct’Ga naar voetnoot63). De gedeputeerden van de Staten Generaal eisten ook van het stadsbestuur een verklaringGa naar voetnoot64). Zo verscheen dan: Redenen ende curt verclaers waeromme het saissisement ende arrest van diuersche Heeren binnen Gendt gheschiet is, den xxviijsten Octobris M.D. LXXVIIGa naar voetnoot65). In de eerste helft van oktober werd men het eens over de voorwaarden, waarop Mathias de landvoogdij over de Nederlanden zou aanvaarden: Articulen ende puncten, geconcipieert bij die generale Staten, waar op.... Mattias.... van Oistenrijck aengenomen is voor Gouuerneur over dese NederlandenGa naar voetnoot66). Daarmee was ook het ogenblik gekomen om Don Juan vervallen te verklaren uit dat ambt. Hij werd betiteld als verbreker der Pacificatie, vijand van koning en vaderland, reeds sinds zijn aanval op de citadel van Namen. Alle inwoners die hem steunden waren opstandelingen: Placcaet ende Brief, by den welcken vercondicht werdt, dat men Don Jehan d'Austrice niet en houdt voor StadthoudereGa naar voetnoot67). Aanstonds volgde er commentaar, zowel van spaanse als van orangistische zijdeGa naar voetnoot68). Daarna ging ook Don Juan tot een oorlogsverklaring over. Hij vaardigde een proclamatie uit, die zijn veldtocht inleidde: Verclaeringhe van de meynunghe des.... Heere Don Johan van Oistenrycke,.... al voor ende eer te trecken ouer die Maeze, ende te versuecken den wech van wapenen, Verweckende alle die ondersaeten om hun te bekeeren tot Godt, ende Conincklyker Majesteyt. Met een Ordinantie ende Reghel hoe het volck van oirloghe | |
[pagina 72]
| |
syns Majesteyts hun sullen houden ende regulerenGa naar voetnoot69). Don Juan kondigt hier een zeer milde houding aan. Als hij kort daarna de Staatse legers in de slag bij Gembloux verslaat, verdrijft een reeks steden hun bezetting. Zij schijnen gehoor te geven aan de oproep van Don Juan: En op dat een yegelijk wete hoe dat hy hem sal voegen: verklaren wy dat alle Landen, Steden, en Fortressen die dese gratie willen genieten, hen terstond quijt maken de garnisoenen die sy hebben,.... henlieden versekerende alsulken onthalinge als getrouwe vasallen verdienen'Ga naar voetnoot70). Dat was waarschijnlijk voor Don Juan een aansporing, om te volharden in die verzoeningsgezinde houding. Hij publiceerde de lastbrieven van Jan van Noircarmes, baron van Selles - bij vroegere vredespogingen ook tussenpersoon - die namens de koning met vredesvoorstellen kwam: Patenten Oft openene Brieuen van.... Don Johan van Oistenryc...., Inhoudende den last ende commissie ghegeuen bij zijnder Mateit. den Baenreheer van Selles,.... Met copien van de brieuen van zijn voorsz. Mateit. aen die Generael en particuliere Staten vande selue Landen en Prouincien en oock aen de Raden en principaele steden, mit Instructie en patenten,.... den voornoemden Baenreheere van Selles gegeuenGa naar voetnoot71). Dat deze stukken ook samen met de boven genoemde Verklaringhe verschijnen, wijst wel op continuïteit in het strevenGa naar voetnoot72). Aan spaanse zijde vond die milde houding geen algehele waardering. Granvelle, die het pamflet ontvingGa naar voetnoot73), meende dat het een slag voor het spaanse prestige was, om aldus de gunst te zoeken van de massa, die zich zo misdragen hadGa naar voetnoot74). De Nederlanders reageerden met pamfletten. Er schijnt weer heel wat papieren-agitatie tegen Don Juan de ronde gedaan te hebbenGa naar voetnoot75). Op 14 maart 1578 werd aan de Staten Generaal een geschrift aangeboden, dat een antwoord was op de Verklaringhe. Een commissie | |
[pagina 73]
| |
kreeg opdracht het geschrift te onderzoekenGa naar voetnoot76). Dit moet wel het pamflet zijn, dat een octrooi bezit van 18 maart: Antwoorde Op een cleyn boecxken onlancx wtghegheuen, ghenoemt de Declaratie vande meyninge van Heer Don Jan van Oostenrijck; hier achter by ghevoeght. Inde welcke claerlick ontdect wort de waerachtige meyninge vanden seluen H. Don JanGa naar voetnoot77). Marnix is de schrijver van dit pamflet, Vulcanius, zijn secretaris, zegt het met evenzoveel woordenGa naar voetnoot78). De polemiek breidde zich nog verder uit, toen tegen Marnix' pamflet verscheen: Libelli cvivsdam Antverpiae nvper editi contra.... Joannem ab Austria.... qua parte conscientiae, vt vocant, libertas in eo requiritur, breuis et dilucida confutatio. Auctore Ioanne Lensaeo Belliolano, Sacrae Theologiae Lovanij ProfessoreGa naar voetnoot79). De leuvense professor Lensaeus - die nog vaker deel zal nemen aan de pamfletten-strijd, vooral als daar religiekwesties bij betrokken zijn - kreeg het voorgaande pamflet van Marnix pas vrij laat in handen, toen het nl. reeds een onderwerp van gesprek vormde. Hij meende, dat de kwade invloed ervan geneutraliseerd moest worden door een verweerschrift. Want het geschrift verkondigde meningen, die Lensaeus als niet-orthodox veroordeelde. De interpretatie van de verklaringen der bisschoppen en van de Universiteit van Leuven aangaande de Pacificatie van Gent was ook misleidend. Dat waren de punten, die speciaal Lensaeus' aandacht hadden. Het privilege van 1 juli 1578 voor Lensaeus' geschrift was gericht aan Michaël Baius, zijn collega te Leuven, met wie hij nog vaker zij aan zij zou staan in de papieren-oorlog en die hij later zou bestrijden in de polemiek over de genadeleer. Het koninklijk privilege was aldus geadresseerd, omdat het zich ook uitstrekt over een tweede geschrift, nl.: Epistola Michaelis Baii,.... De Statuum inferioris Germaniae vnione cum iis, qui praeter omnium hactenus haereticorum morem, se Desertores Romanae Catholicae | |
[pagina 74]
| |
religionis vocant: Et de Juramento, quod eorum iussu à clero et monachis exigiturGa naar voetnoot80). Baius heeft in dit geschrift vooral op het oog de eed, die in het voorjaar van 1578 van de geestelijkheid werd geëist. Een pamflet dat daarover verspreid werd, schijnt de aanleiding tot zijn reactie te zijn. De clerus weigerde vrij algemeen. Dat was oorzaak, dat veel regulieren uit hun kloosters in de Zuidelijke Nederlanden verdreven werden. De auteur spreekt tot Ambrosius Loots, abt van de praemonstratenser abdij Park, die de eed wel had afgelegd. Het is tevens een gelegenheid om eens te zeggen, hoe er in het leuvens milieu gedacht wordt over Oranje en de politiek van de Staten Generaal. Samenwerking met hen is principieel onaanvaardbaar. Voor de interpretatie van de Pacificatie sluit Baius zich aan bij Lensaeus. Ook op de Opene Brieuen volgde een antwoord. De commissie, die Marnix' laatste werk tegen Don Juan moest onderzoeken, ontving opdracht, een weerlegging samen te stellenGa naar voetnoot81). Op 17 maart werd de repliek op de Opene Brieuen goedgekeurd door de Staten Generaal, mits Mathias en de Raad van State ermee accoord gingenGa naar voetnoot82). De volgende dag beraadslaagde de commissie met Leoninus over de titel van het pamflet, waarvan het auteurschap aan Leoninus is toegeschrevenGa naar voetnoot83). Met een octrooi van 24 maart verscheen dan: Waerachtighe Antwoorde op de openen brieuen ende bedrieghelicke persuasien van don Jan van Oostenryck, ghegheuen te Hevre den xv. dach van Sporckelle, M.D. LXXVIII. Waer door opentlick ghesien wordt de goede meyninge vande generale Staten, enz..... hier by gevoegt copijen der brieuen vande voorsz. Staten geschreuen aen sijne Mateyt; midts oock vande onderwijsinghen ende brieuen ghesonden door sijne Mateyt in stede van antwoorde door den Baner-heere van Selles, ende van alle t'ghene dat namaels ghehandelt is gheweest tusschen den voorseyden Baner-heere van Selles,.... ende de voorseyde generale StatenGa naar voetnoot84).
Ook deze periode ging niet voorbij zonder een vredespoging. Op het einde van januari 1578 bood keizer Rudolf II, bij monde van de graaf van Schwartzenberg - die daarbij een hem vanouds bekende rol speelde -, aan om een verzoening te bemiddelen tussen de Staten Generaal en de spaanse koning. Het liep weer op niets uit. In de eerste helft van februari | |
[pagina 75]
| |
gaven de Staten de keizer hun antwoordGa naar voetnoot85). Zij oordeelden het echter nuttig hun standpunt in wijder kring bekend te maken. Immers op 23 januari werd er in de vergadering van de Staten Generaal lezing gedaan van de latijnse tekst van hun antwoord, dat in de vorm van een pamflet was gedrukt en dat de goedkeuring wegdroegGa naar voetnoot86). In het Nederlands verscheen het stuk onder de titel: Antwoorde van de generale Staten vande Nederlanden, op de propositie die henlieden is ghedaen van weghen de Keyserlijcke Maiesteyt, by Ottho Heynrick, Graue van Swertzenberg, etc. sijnen Ambassadeur tot dien eynde aen de Staten ghesondenGa naar voetnoot87). ‘Geen twijfel... of ook van dat goed gestelde stuk komt aan Marnix... de eer voornamelijk toe’. Een franse tekst - met kanttekeningen van zijn hand - en een gedeelte van een spaanse vertaling, beiden van Vulcanius' hand, zijn in manuscript bewaard geblevenGa naar voetnoot88). Daar de Staten Generaal een commissie aanwezen om het antwoord aan de keizer op te stellenGa naar voetnoot89), zal dit wel zo verstaan moeten worden, dat Marnix de eind-redactie op zich nam van het pamflet. Het lag dus voor de hand, dat Marnix ook een rol speelde in de voorbereidingen van de missie, die naar de Rijksdag van Worms zou gaan in mei 1578. Hij werd gevraagd, de instructie op te stellenGa naar voetnoot90). Marnix was daartoe bereid, mits hij hulp ontving van andere personen. Hij zou ook deel uitmaken van de deputatie, die naar Duitsland zou gaanGa naar voetnoot91). Hetgeen te Worms ter tafel zou worden gebracht, was het onderwerp van menige beraadslaging. Vooral de vraag, of men zich zou beroepen op het verdrag van Augsburg, dat de Nederlanden een eigen status gaf als Bourgondische Kreits, werd onder de ogen gezienGa naar voetnoot92). Toen Marnix de instructie gereed had, werd ze in het Latijn aan de vergadering voorgelezen en goedgekeurdGa naar voetnoot93). Marnix' redevoering te Worms zag als pamflet het licht: Oratio | |
[pagina 76]
| |
legatorvm Sermi.... Matthiae Archidvcis Austriae, etc. Belgij Gubernatoris, et generalium Belgico-Germaniae Ordinum: Habita in Conuentu Wormaciensi coram consiliariis à Principibus Electoribus, et reliquis S.R. Imperij Legatis: An. M.D. LXXVIII. die VII mensis MaijGa naar voetnoot94). Marnix zelf vertaalde de rede in het Frans, terwijl de bekende rederijker Houwaert een nederlandse vertaling op rijm maakteGa naar voetnoot95). Het stuk kreeg een zekere naam als exempel van welsprekendheidGa naar voetnoot96). Een tegenstander van Marnix erkende: ‘Splendida et blanda, at subdola et perniciosa Oratio’. Cornelis Loos, een gouds priester in Duitsland, schreef dit in een zeer radicaal boekje naar aanleiding van het keulse vredescongresGa naar voetnoot97). Hij voegde er aan toe, dat hij reeds eerder tegen die redevoering had geschreven. Hij verwees daarmee naar zijn pamflet: Apologia Cornelii Callidii Chrysopolitani, in Orationem Philippi de Marnix, Domini de S. Aldegonda, pro Sereniss. Archiduce Austriae Matthia, et Ordinibus Belgicis: Ad Delegatos Septemvirum caeterorumque Principum et Ordinum Sacri Imperii, Wormatiano Conuentu habitam Mense Maïo, M.D. LXXIIXGa naar voetnoot98).
De komst van Mathias had de situatie in de Nederlanden niet overzichtelijker gemaakt. Toen ook nog andere buitenlandse prinsen zich met hun soldaten in de binnenlandse wanorde mengden, werd de eenheid helemaal een illusie. Koningin Elisabeth's nooit sluimerende naijver op een franse inmenging was oorzaak, dat Johan Casimir van de Pfalz eind juni 1578 de Rijn overtrok naar de Nederlanden. Hij beroemde zich op bijzonder edele motieven in de proclamatie, die hij uitvaardigde: Schriftelick bewijs Des... Heeren Johan Casimiri, Palsgrauen opden Rhijn, Hertogen in Beyeren, etc. Daerin cortelick verhaelt ende wtgeleyt werden, die oorsaecken waer door zijne Vorstelicke Genaden beweeght zijn worden, tot bevrijdinge der be- | |
[pagina 77]
| |
nauder Nederlanden, volck te maken, ende met heercracht herwaerts ouer te commenGa naar voetnoot99). In het voorjaar van 1578 haalden enkele zuid-nederlandse edelen Anjou naar de Nederlanden, omdat zij in hem een tegenwicht zagen tegen Oranje en ook tegen het roerig Protestantisme. Immers, in de komst van Johan Casimir en van Anjou speelde niet alleen de eeuwenoude en steeds nieuwe politieke tegenstelling tussen Engeland en Frankrijk een rol, maar ook de religieuse tegenstelling. De Calvinisten, vooral die van Gent, bouwden op hun geloofsgenoot uit de Pfalz. De Katholieken uit de Zuidelijke Nederlanden dachten in Anjou een steun te vindenGa naar voetnoot100). Om het gevaar van een scheiding niet acuut te maken, zien Oranje en de Staten Generaal zich gedwongen ook Anjou te aanvaarden onder de weidse titel: ‘défenseur de la liberté belgique contre la tyrannie espaignolle’: Accord ende verbondt ghemaeckt tusschen.... den Hertoghe van Aniou,.... ter eenre zijden: ende de Prelaten, Edelen ende ghedeputeerde vande Landen ende Steden representerende de generale Staten van de Nederlanden, ter andereGa naar voetnoot101). Als man van zijn tijd steunde Anjou zijn actie ook met propaganda. Een Engelsman in Nederland, die zich bezorgd maakte over de onderhandelingen met Anjou, stuurde ook een pamflet op naar zijn vaderland: ‘a boke mayde of Monsieur's doyngs yn France and his good menyng towarde the Low-Contrye’Ga naar voetnoot102). Hiermee kan niets anders bedoeld zijn dan: Lettre contenant l'éclaircissement des actions et deportemens de Monsieur filz et frere de Roy Duc d'Anjou, d'Alençon etc. Tant pour le regard des choses qui sont auenues es guerres ciuiles de la France, comme en ce qui concerne le faict et deffence des Pays bas contre les EspagnolsGa naar voetnoot103). Anjou liet daarbij ook niet na partij te trekken van de heersende godsdienstige tegenstellingen en zich aan te dienen als de behartiger van de belangen der Katholieken. Een van zijn agenten of ijverige aanhangers wenste Anjou zelfs in de plaats te stellen van Oranje, het hoofd der Protestanten, en van Philips II, de onderdrukker: Lettre d'un Gentilhomme de Haynault, | |
[pagina 78]
| |
à Monsieur de la Mothe, Gouuerneur de GrauelinesGa naar voetnoot104). Op la Motte, de grote voorstander van een verzoening met Spanje, zal dit echter weinig indruk hebben gemaakt. Interessant is in dit verband een ‘brief’ - zo werden de pamfletten wel vaker ingekleed - gericht tot Marnix vanuit Keulen 1 juni 1578, om hem raad te geven: Lettre contenant vn auis de l'estat auquel sont les affaires des Païs-bas, tant pour le regard des principales provinces et villes en particulier, comme de toutes ensemble en general, avecq la recherche du party, le plus prompt et plus asseuré, que les Estatz puissent prendre contre l'Espagnol, pour leur conseruation et salutGa naar voetnoot105). De ‘afzender’ geeft zich uit voor een duits edelman, die jarenlang in Frankrijk verbleef en daarom Marnix ook in het Frans durft toe te spreken. Hij beweert gedurende de laatste vijf jaren verschillende malen met Marnix over gewichtige aangelegenheden gesproken te hebben. Zeker is, dat hij zich uitstekend op de hoogte toont van aard en ideeën der verschillende groepen in de nederlandse bevolking: de vroegere vorsten, de edelen, de clerus, de gewone man. Ook de situatie in de afzonderlijke gewesten kent hij. De schrijver komt tot de conclusie, dat de Nederlanders onder een vorst uit het buitenland moeten staan. Hij geeft boven een Duitser - het pamflet werd te Reims uitgegeven - de voorkeur aan een Fransman, nl. Anjou. Diens candidatuur wordt zelfs verdedigd op rechtsgronden, die later wel meer worden gebruikt. Wat Vlaanderen en Artois betreft is dat al heel duidelijk. Maar ook voor de overige gewesten is het niet vreemd, dat de Spanjaard vervangen wordt door ‘celuy qui vient en droitte ligne de la maison de Bourgoigne, et touche à l'estoc et succession d'aussie prez que l'autre sinon que d'un seul degré’.
Niet zozeer in de moeilijk te ontwarren veelheid van gezagsdragers als wel in de religieuse tegenstelling, die zich voortdurend toespitste, lag de diepste grond voor de scheiding tussen de gewesten, die komen zou. De Pacificatie stelde een definitieve regeling in het vooruitzicht, maar deze kwam niet. Katholieken en Calvinisten wezen elkander, onder de heftigste verwijten, voortdurend op de overeenkomst, die door de tegenpartij geschonden zou zijn. Een poging om de vrij illusoir geworden eenheid te herstellen kon dus slechts zijn: trachten in religiosis een compromis te | |
[pagina 79]
| |
vinden, waarmee de beide partijen accoord gingen. De religievrede moest daarvoor doorgaan. Een verzoekschrift van 22 juni 1578, namens de Synode die te Dordrecht vergaderd had, werd bij Mathias en de Raad van State ingediend: Supplicatie Aen sijn Hoocheyt, ende Heeren des Raets van State, Ouergegeuen door de inwoonders deser Nederlanden, welcke protesteren, dat sij begeren te leuen nae de Reformatie des Euangeliums. Den xxij. dach Junij, 1578Ga naar voetnoot106). Na veertien dagen vergeefs op antwoord gewacht te hebben volgt: Tweede supplicatie Aen sijne Hoocheyt ende Heeren des Raets van State, ouergegheuen den vij. dach Julij, byde Protestanten....Ga naar voetnoot107). Verschillende auteurs hebben deze twee stukken op hun naam gehad: du Plessis Mornay - vanwege de verwantschap met diens geschrift van 1576: Remonstranne aux Estats de Blois -; Marnix en ook Loyseleur de Villiers, een der belangrijkste pamflettisten uit een volgende periodeGa naar voetnoot108). Het is komen vast te staan, dat ze geschreven werden, in opdracht van de Dortse synode in 1578, door Gaspar van der Heyden, Taffin, Villiers en Dathenus. De laatste stond toen blijkbaar nog niet onder de invloed van Hembyze, die van hem een tegenstander van Oranje zou makenGa naar voetnoot109). Het staat immers wel vast, dat de prins het met die verzoekschriften eens was en dat ze zijn steun genotenGa naar voetnoot110). Bij die verzoekschriften sluit een pamflet aan, dat er uitdrukkelijk naar verwijst. Het propageert de eenheid van Protestanten en Katholieken - die vooral door het drijven van de Calvinisten in groot gevaar verkeert - tegen de gemeenschappelijke vijand, de Spanjaard: Vermaninghe ende Raet voor de Nederlanden, waar in doorsake bewesen wort vanden tegenwoordigen inlantschen twist, ende oock de Remedie daer teghen, maer principalijck wort hier bewesen oftmen de Conscientien behoort te bedwinghenGa naar voetnoot111). | |
[pagina 80]
| |
Dit is een nederlandse bewerking van een geschrift van CastellioGa naar voetnoot112). Een jaar later verscheen er weer een franse vertaling van: Exhortation amiable, et Conseil salutaire pour le Païs-Bas. Monstrant la cause de la presente dissension intestine, et le remede qui y pourroit estre mis. Et principalement est icy auise, si on doibt forcer les consciencesGa naar voetnoot113). Uitvoerig is betoogd, dat deze aanpassing van Castellio's geschrift aan de nederlandse toestanden van du Plessis Mornay zou zijnGa naar voetnoot114). Hij vormde met Villiers, Languet en Marnix in deze tijd een soort ‘Achterraad’ van Oranje. Maar het is ook weer ontkendGa naar voetnoot115). Van du Plessis Mornay is wel een geschrift, dat de genoemde Vermaninghe ende Raet aanhaalt ter nadere adstructie van de thesis, dat gewetensdwang uit den boze is: Discours sur la permission de liberte de religion, dicte Religions-vrede, au Païs-BasGa naar voetnoot116). Een beknopte en populaire samenvatting van dit laatste werkje is weer te vinden in: Een Vriendlijcke vermaninghe tot allen Liefhebbers der Vryheyt ende des Religions-vredenGa naar voetnoot117). Ook hier zijn er aanwijzingen, dat Oranje de hand had in de propaganda. Noch bij de Katholieken, noch bij alle Calvinisten vond het idee van een religievrede een gunstig onthaal. De laatsten toonden hun misnoegen speciaal te Gent. De Staten van Henegouwen brachten hun bezwaren onder woorden. Zij ontvingen van Mathias de Supplicatie en ook het ontwerp van de religievrede. Hun antwoord zonden zij aan de aartshertog, ‘maer also hy de selve ophielt tot dat de andere advijsen mede gekomen zouden zijn, om die dan in de Generale Staten over te leveren, hebben sy deselve in druk uitgegeven’Ga naar voetnoot118): Advertissement Vande Staten van Henegouwe van hunlieder antwoorde op de Requeste versoeckende liberteyt van Religie ende exercitie van dienGa naar voetnoot119). Het geluid dat zij laten horen is dreigend genoeg. Zij willen van geen religievrede weten en zullen geen enkele inbreuk op het Katholicisme dulden. Tegen de religievrede werd vooral naar voren gebracht, dat hij in strijd was met de Pacificatie van Gent. Daarom hielden enkele pamfletten zich bezig met een interpretatie van de Gentse Bevrediging in de geest van de | |
[pagina 81]
| |
religievrede. Te Brussel ontstond, onder leiding van Champagney, een heftig verzet tegen de plannen voor deze regeling der godsdienstkwestie. Men besloot een verzoekschrift daartegen in te dienen bij de stedelijke regering. Het antwoord was, dat Granvelle's broer gevangen genomen werd en uitgeleverd aan GentGa naar voetnoot120). Ook met een pamflet mengden de Gentenaren zich in de brusselse aangelegenheden: Een Goede vermaninge aen de goede borghers van Bruessele, dat sy souden blyuen in goede eendracht, ende niet treden in partijschap teghen malcanderen om eenighe saecken. Gemaect by eenen goeden liefhebber des vreedtsGa naar voetnoot121). De ondertitel geeft nog duidelijker aan, dat het geschreven werd naar aanleiding van genoemde gebeurtenissen: ‘Daerinne ontdect werden alle slinke practijken, daer mede eenighe quade geesten, de voorschreven borghers over langhe gewoonlijck gheweest zijn te abuseren, ende besonder de selve als nu meynen te bringhen in tweedracht in tstuck vande Religie’. De inhoud bestaat uit een interpretatie van de Pacificatie, zodat deze in overeenstemming is met de Religievrede. Een volledig arsenaal van argumenten ter verdediging van de Religievrede, als een verdere uitwerking van de Pacificatie, is te vinden in: Discovrs contenant le vray entendement de la Pacification de Gand, et l'vnion des Estats, et aultres traictez y ensuyuiz, touchant le faict de la Religion. Par lequel est clairement monstré que le Religions-fridt ne repugne pas ny ne contrarie aucunement à ladicte PacificationGa naar voetnoot122). Het is een verdediging van Oranje's standpunt, dat de Pacificatie gesloten werd met het doel: de gezamenlijke strijd tegen Spanje. Aan dat essentiële punt moet dus alles ondergeschikt gemaakt worden; ook de religiekwestie, wanneer deze anders de strijd zou benadelen. Vanuit dat gezichtspunt is dan de religievrede de enige oplossing van de moeilijkhedenGa naar voetnoot123).
Don Juan stierf op 1 oktober 1578. Zijn tegenstanders vierden de dood | |
[pagina 82]
| |
van de landvoogd, die in zijn leven zoveel geplaagd werd door onderschepte brieven, met een pamflet in die vertrouwde stijl. Anjou stuurde een pakket brieven en memories aan de Staten Generaal op, die zijn officier St. Legier onderschept had. Hij gaf duidelijk te verstaan, dat er wel een pamflet van te maken zou zijnGa naar voetnoot124). De Staten Generaal zetten onmiddellijk iemand aan het werk om de brieven te ontcijferenGa naar voetnoot125). Gezien Marnix' bekwaamheid hierin mag men concluderen, dat hij ook aan dit pamflet wel niet vreemd zal zijn. De schilder en dichter Lucas d'Heere voegde er, blijkens de ondertekening met zijn kernspreuk: ‘dus Schade leer u’, een grafschrift aan toe: Twee brieuen van wylen don Jan van Oostenrijk, Gheintercipieert ende opghenomen deur den Heer van Sint Leger. Epitaphe of Grafschrift van Don JanGa naar voetnoot126). Het was een bekentenis van Don Juan's politieke dood reeds vóór zijn overlijdenGa naar voetnoot127). Nog niet lang was Don Juan dood, of onder zijn opvolger Parma bleek de eenheid der Nederlanden onhoudbaar. De partijen voelden het zelf. Immers, én in het Nooden én in het Zuiden zocht men naar een speciale nauwere band, een teken, dat het vertrouwen in de Generale Unie verdwenen was. Op 6 januari 1579 werd te Atrecht en op 23 januari te Utrecht een afzonderlijke Unie gesloten. |
|