De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584
(1956)–P.A.M. Geurts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Hoofdstuk V
| |
[pagina 84]
| |
Staten Generaal deze kans aangrijpen: ‘mits anders den nood ons soude bedwingen vorder te varen’Ga naar voetnoot3). De Staten Generaal publiceren hun antwoord van 3 maart: Brief der Staten van Artois, ende der Ghedeputeerden van Henegauwe ende Douay: tot de Ghedeputeerde van de Nederlanden, vergadert in de stadt van Antwerpen. Met de Antwoorde op de selue ghegheuen door de voorseyde Ghedeputeerde van de generale StatenGa naar voetnoot4). Het is een laatst en hartstochtelijk beroep van de Staten Generaal, toch de eenheid te bewaren. Mocht dit mislukken dan hopen zij van het noodlottig besluit op de hoogte gebracht te worden, ‘opdat wy niet meer in twijffelinge en worden gehouden, en dat wy mogen hernemen in goeden ernst de stappen van de Pacificatie van Gendt, om ons selven niet ganschelijck te bederven met u lieden’. De waalse gewesten blijven pogingen doen om tot een algemene verzoening met Spanje te komen en verzoeken Parma voorstellen daartoe te doen aan de Staten Generaal. Deze geeft aan hun wensen gehoor en zendt een brief naar AntwerpenGa naar voetnoot5), die hem het verwijt op de hals haalt in listige praktijken niet onder te doen voor zijn voorgangerGa naar voetnoot6). Het antwoord van de Staten Generaal hierop wordt verspreid: Copie Van eenen Brief, by den Prince van Parme ghesonden aen de generale Staten vanden landen van herwaerts ouer tot Antwerpen vergadert zijnde: ende Antwoorde der voorschreuen generale Staten daerop gedaen, den XIIsten MartijGa naar voetnoot7). Het dispuut loopt dood - zoals zo vaak - op de interpretatie der Pacificatie. Het privilege dezer laatste publicatie - evenals van enkele andere - is op 29 maart 1579 gedateerd. Toen hadden er nog enkele gebeurtenissen meer plaats gehad, die de wenselijkheid van meer propaganda duidelijk maakten. Op 30 maart valt in de Staten van Lille, Douay en Orchies de beslissing, zich met de koning te verzoenenGa naar voetnoot8), waarvan de Staten Generaal op de hoogte worden gebrachtGa naar voetnoot9). Tegen de argumenten en documenten van de gewesten, die met Spanje onderhandelen, verweren de Staten zich met een publicatie van officiële stukken: Brief ende Resolutie der Staten | |
[pagina 85]
| |
van.... Rijssel, ende Casteleynien van voorseyt Rijssel, Douay ende Orchies: Aen.... de generale Staten versaemelt in de stadt van Antwerpen. Met de antwoorde van de voorseyde Staten op tselueGa naar voetnoot10). Op 17 mei wordt te Atrecht de verzoening der Staten van Henegouwen, Artois, Rijsel en Orchies met Spanje getekend. Als Oranje kennis heeft genomen van de bepalingen, richt hij zich tot de trouw gebleven gewesten: Sendtbrief Des.... Prince van Orangien.... Aende Prouincien ende Steden deser Nederlanden, die in de generale Unie ghebleuen zijn, aengaende het Verdrach tusschen den Prince van Parme ende de gedesvnieerde Prouincien ghepasseert. Metgaders de copye des voors. VerdrachsGa naar voetnoot11). Hij begrijpt blijkbaar uit de overeenkomst, dat de verzoende partij op hem alleen de schuld van de oorlog schuift, ofschoon hij nergens in de artikelen genoemd wordt. In elk geval geeft de prins een apologie van alles wat er gebeurde, sinds hij vanuit Holland naar het Zuiden trok en sinds de tijd, dat hij tot Luitenant Generaal gekozen werd. Daaruit kan de lezer-zich een oordeel vormen over het recht, waarmee de verzoende gewesten zich hebben afgescheiden en de oorlog tegen hun vroegere bondgenoten beginnen. Vervolgens maakt Oranje zijn persoonlijke mening over die verzoening en haar consequenties kenbaar. Naast de officiële stukken doen ook pamfletten van andere aard de ronde: Vriendelijcke waerschouwinghe aen de Staten van Artois, van Henegouwe, ende van Douay. Waer in men wel blyckelijck mag sien, wie die gene zyn, die met redene moghen beordeelt worden, ghebroken te hebben de Pacificatie van GhendtGa naar voetnoot12). Het pamflet heeft dezelfde strekking als de geschriften van hoger hand, maar de inhoud is in een meer populaire vorm gegoten. Ook krijgt Oranje weer eens gelegenheid propaganda te maken met onderschepte brieven. In april van het jaar 1579 valt Philips van Lalaing een pakket brieven in handen, die voor Parma bestemd waren. Er zijn aanwijzingen, dat er belangrijke kwesties in besproken worden. Hij stuurt alles op aan Oranje ter ontcijferingGa naar voetnoot13). Spoedig daarop ontvangt Lalaing een dankbriefje, met het enthousiaste bericht, dat die brieven prachtig gelegen komen. Het meest interessant is de brief van Alonso de Curiel, die in de | |
[pagina 86]
| |
Raad van State wordt voorgelezenGa naar voetnoot14). Deze stukken vinden weldra in pamfletvorm hun weg naar het grote publiek: Lettres interceptes dv Contador Alonso de Curiel, av Prince de Parme. Par lesquelles on peult manifestement descouurit les faulx et doubles traits, dont l'Espagnol tasche d'abuser ceux de pardeça pour les armer contre leur patrieGa naar voetnoot15). De bedoeling van de publicatie is, behalve uit de inhoud, ook duidelijk uit de onderhandse verspreiding der stukken, waarmee een officiële gezant belast was. Montigny, een van de kopstukken der Malcontenten, wordt op die manier bewerkt, om hem - en via hem de waalse gewesten - van een toenadering tot Spanje af te houdenGa naar voetnoot16). Bij Montigny heeft de brief een direct maar kortstondig succes. De gezant-propagandist werkt ook nog in wijder kring en volgens zijn zeggen met vrucht: ‘car elle convertit tous ceulx qui la lisent’Ga naar voetnoot17). Hij wordt naar Heze gestuurd met de brief van de CurielGa naar voetnoot18). Artois en Henegouwen krijgen het stuk toegezonden en ook de steden Lille, Douay en OrchiesGa naar voetnoot19). De gezanten van de Staten Generaal te Keulen ontvangen een copieGa naar voetnoot20).
Intussen zijn te Keulen reeds sinds enige tijd de vredesonderhandelingen begonnen, die voor beide partijen een aanleiding vormen om het publiek met pamfletten te overstromen. De redevoeringen door Mathias en Elbertus Leoninus, uitgesproken bij de opening van de Staten Generaal in 1579, kunnen doorgaan voor het begin: Vermaninghe gedaen door.... d'Artschhertoge van Oostenrijck.... aen de generale Staten der voorseyder Landen, den elfsten van April M.D. LXXIX. Item de Poincten ende Artijckelen den generalen Staten voorghehouden door zijne voorseyde Hoocheydt: Midtsgaders d'Wtsprake van Heer Elbert Leonin.... Raets-heere van StatenGa naar voetnoot21). Het is een aansporing om zich sterk te tonen met het oog op de vredesonderhandelingen te Keulen. Maastricht, de door Parma belegerde stad, die uitziet naar hulp, is de toetssteen voor het moreel der gewesten, en van | |
[pagina 87]
| |
beslissende betekenis voor de onderhandelingen. Wordt die stad in de steek gelaten, zodat zij in handen van de Spanjaarden valt, dan zullen dezen in Keulen de vrede willen dicteren. Geven de Nederlanders Maastricht de hulp, die zij kunnen en moeten verlenen, dan zal de vijand genoegen moeten nemen met de redelijke voorstellen der Nederlanders. Mei 1579 beginnen de eigenlijke besprekingen en na de inleidende schermutselingen - speciaal over de commissie der nederlandse delegatie - worden de eerste voorstellen uitgewisseld, die weinig instemming vinden. Van spaanse zijde verschijnt een pamflet, dat de goede wil van de koning aanprijst, een brief van Philips II over de vredesvoorstellen van de Staten Generaal op 1 juni: Des Coninclijcke Mai. van Spaengnien etc. alderghenadichste verclaringhe vanden goeden wille ende Vaderlijcke gheneghentheyt tot zijne Nederlantsche Vasallen ende Onderdanen, ouerghegheuen aende Commissarissen der Keyserlijcke Maist. op de propositien vanden Staten den eersten Junij vanden Jaere duysent vijfhondert neghentseuentich tot Ceulen dewelcke van eenen yeghelijcken ende die gheheele werelt seer hoochlijcken is te louen ende prijsenGa naar voetnoot22). De Staten Generaal blijven de Spanjaarden wantrouwen. Een brief van Parma aan het hoofd van de spaanse delegatie, de hertog van Terranova, die in hun handen valt, versterkt dit nog. Zij zien in die brief een bevestiging van hun vermoeden, dat de onderhandelingen getraineerd worden, met de bedoeling eerst Maastricht in te nemen. De brief wordt aan de gezanten te Keulen gezonden en misschien ook gepubliceerdGa naar voetnoot23). De grote strijd begint echter naar aanleiding van de vredesvoorstellen, die de keizerlijke commissarissen op 18 juli aan de nederlandse gezanten overhandigen. Dezen geven ze door aan de Staten Generaal met het verzoek, ze aan de afzonderlijke gewesten te doen toekomenGa naar voetnoot24). Van dit laatste hebben de Spanjaarden hoge verwachtingen. Terranova meent, dat minstens enkele steden Oranje zullen verlaten en dat aldus tweedracht de kracht der Staten zal verzwakkenGa naar voetnoot25). Als de Staten Generaal weinig spoed maken met de behandeling van de vredesvoorstellen, manen zowel de keizerlijke commissarissenGa naar voetnoot26) als TerranovaGa naar voetnoot27) hen op 5 augustus aan tot het accepteren van de artikelen. De keizerlijke commissarissen gaan ver- | |
[pagina 88]
| |
volgens over tot de stap, die zo enorm veel stof zal doen opwaaien: zij en Terranova zenden de artikelen ook rechtstreeks aan de gewesten en steden met de aansporing, aan te dringen op een spoedige beslissing en wel ten gunste van de vredeGa naar voetnoot28). Aan spaanse zijde is men enthousiast over deze manoeuvre van Terranova. Als verschillende gewesten de artikelen op eigen gelegenheid accepteren, zal dat de gewenste verdeeldheid brengen tussen Oranje en zijn aanhangersGa naar voetnoot29). De artikelen worden zelfs in druk verspreidGa naar voetnoot30). Beide partijen bewerken nog op een andere manier het publiek. Van Oranje wordt verteld, dat hij naar steden en gewesten afgevaardigden zendt, die moeten verhinderen, dat de artikelen aangenomen wordenGa naar voetnoot31). Maar ook agenten van spaanse zijde werken met succes. In veel plaatsen groeit de onrust en het volk verwijt de overheid, dat zij niet de vrede maar de oorlog zoekt, uit eigenbaatGa naar voetnoot32). Op 28 juli verklaart de prins in de vergadering van de Staten Generaal, dat hij uit Duitsland, Frankrijk en verschillende nederlandse steden vernomen heeft, dat hij wordt beschouwd als de oorzaak van het voortduren van de oorlogGa naar voetnoot33). Te Utrecht schijnt de actie voor de vrede heel intensief te zijn. Daar worden de artikelen van 18 juli op grote schaal verspreid. In die stad gaat zelfs het gerucht, dat de vrede reeds gesloten is, maar dat het stadsbestuur hem niet wil aanvaarden uit eigenbelangGa naar voetnoot34). Dit praatje wordt ook elders gehoordGa naar voetnoot35). Daartegen verschijnt dan een officiële verklaring: Sommiere Verclaringhe vande zwaricheden die den Inghesetenen van dese Nederlanden te verwachten soude hebben, soo verre het concept vande Artikelen, ende conditien vande Pacificatie tot Coelen wtghegheuen, ende voorts al omme in dese Landen ghestroyt, ghevolcht ende aenghenomen wordde: | |
[pagina 89]
| |
Ende Verbodt byde Magistraet der Stadt Utrecht ghedaen vande selue Artikelen niet te moeghen.... wtdeylenGa naar voetnoot36). Ook in Antwerpen wordt blijkbaar propaganda gemaakt met de artikelen. Vóór ze arriveren, wordt daar hun komst al aangekondigdGa naar voetnoot37). Hier verschijnt dan: Een goede Waerschouwinghe voor den Borgheren, ende besonder dien.... van Antwerpen, Dat sy hen niet en souden laten verlocken met.... de bedriechlijcke Artijkelen van peyse, onlancx ghecomen van CuelenGa naar voetnoot38). In dezelfde stad wordt verteld, dat de Lutheranen, aanhangers van de Confessie van Augsburg, het eens zouden zijn met de artikelen van 18 juli en ze aangenomen hebben. Ze zouden zelfs een verzoek tot aanneming aan Oranje hebben doen toekomenGa naar voetnoot39). Daartegen verschijnt dan begin augustus een protest: Protest vande Christelijcke Ghemeynte binnen Antwerpen, toeghedaen der Confessien van Ausborch, op de Articulen vande Pacificatie van Nederlant, Ghemaect tot Cuelen den xviij. JulijGa naar voetnoot40). Een algemenere strekking heeft een noord-nederlands pamflet: Brief discovrs svr la negotiation de la paix, Qui se traicte présentement à Coloingne, entre le Roy d'Espaigne, et les Estats du Pays bas. Contenant aussi les articles de la paix, et sommaire annotation sur chascun d'iceulxGa naar voetnoot41). De vredesvoorstellen van 18 juli zijn de aanleiding tot een menigte pamfletten. Een verder voorbeeld is: Clare Vertoninge ende bericht der Articulen ende Conditien nv onlancx tot Cuelen inde Vrede-handel byden Churfursten, Fursten ende andere Keyserlycke Maiesteyts Ghesanten, gheproponeertGa naar voetnoot42). De instructies van de gezanten der Staten Generaal en de aanbiedingen van Spaanse zijde worden naast elkaar geplaatst, om aldus de verschillen te doen opvallen. Om voor iedereen duidelijk te zijn, wordt er ook nog commentaar geleverd. Speciaal op de verspreiding der spaanse artikelen toont ook dit pamflet zich gebeten. Wordt hier beweerd, dat de spanjaarden geenszins de vrede wensen, het tegendeel betoogt de repliek: Antwoorde op de clare verthooninghe der Artykelen, ende Conditien des vredens, byden Churfursten, Fursten, ende | |
[pagina 90]
| |
andere Keyserlycke Maiest. Gesanten gheproponeertGa naar voetnoot43). Holland en Zeeland wordt een voorkeur voor oorlog verweten: zij genieten rust door de onrust in andere gewesten. Zij profiteren van hun gunstige ligging. Verschillende punten uit de Clare Vertoninge en de artikelen van 18 juli worden onder de loupe genomen. Op 19 september, als de Staten Generaal bij de verschillende gewesten aandringen op een spoedig antwoord op de vredesartikelen, verzoeken zij tevens om een verbod aan de steden, een afzonderlijk antwoord naar Keulen te sturen. Stappen op eigen gelegenheid zouden immers aanleiding kunnen geven tot nieuwe onenigheidGa naar voetnoot44). Al waren het er niet veel, enkele steden stuurden inderdaad een schrijven naar KeulenGa naar voetnoot45). Op 28 september hebben de Staten Generaal een antwoord op de vredesvoorstellen gereed, dat echter meer lijkt op een vraag aan Oranje om adviesGa naar voetnoot46). Naar aanleiding daarvan publiceert de prins zijn mening over de artikelen: Aduijs ende Raedt van.... den Prince van Oraengien, op sekere Articulen aan zijne Excellentie ghesonden van weghen der ghedeputeerden van der Unie, aengaende den Vrede-handelGa naar voetnoot47). Zoals vrijwel alle pamfletten, die direct van Oranje uitgaan, bevat het geschrift een apologie van eigen activiteit, een weerlegging van hetgeen te zijnen ongunste verteld wordt. In het gegeven verband gaat het natuurlijk over 's prinsen standpunt met betrekking tot de vredesonderhandelingen, over de voorstelling, alsof hij alleen de vrede tegenhoudtGa naar voetnoot48). Op 22 september besluiten de Staten Generaal een gedeelte der correspondentie, hoofdzakelijk bestaande uit stukken die betrekking hebben op de artikelen van 18 juli, te publicerenGa naar voetnoot49). Twee dagen later wordt de titel vastgesteldGa naar voetnoot50): Brieuen der Keurvorsten, die te Cuelen versamelt zijn om den Peys van de Nederlanden te maken. By de welcke oock mede zijn ghevoeght de brieuen vanden Hertoghe de Terra-noua,.... Met de artijclen van Peyse, ouerghesonden op den naam ende tijtel van de voors. Keurvorsten. | |
[pagina 91]
| |
Mits-gaders d'Antwoorde vande Staten, tot de voorseyde Keurvorsten, ende tot den Hertoghe van Terra-noua: Daerenbouen oock d'Antwoorde der Staten ouergheschreuen der Keyserlicker Maiesteyt int iaer M.D. LXXVIII den XX. JulijGa naar voetnoot51). Intussen bestaan er ook reeds plannen voor een uitvoeriger verantwoording. Op 9 augustus komt in de Staten Generaal de wens naar voren, om alle stukken, die op de keulse vredesonderhandelingen betrekking hebben, bij elkaar te brengen. Als de besprekingen op niets uitlopen en de oorlog voortgezet moet worden, kan men zich daarvan bedienen als van een soort rechtvaardigingGa naar voetnoot52). Het duurt blijkbaar tot 29 november voor alle documenten verzameld zijn. Deze worden opgezonden naar de gedeputeerden te KeulenGa naar voetnoot53). Aggaeus Albada ziet zich belast met de redactieGa naar voetnoot54). Hij was door de nederlandse delegatie gekozen tot ‘Orateur ende Taelman’, toen er besloten werd, dat de onderhandelingen in het Latijn gevoerd zouden wordenGa naar voetnoot55). De Spanjaarden stellen hem verantwoordelijk voor de brutale toon in de stukken van nederlandse zijdeGa naar voetnoot56). Aggaeus Albada zelf spreekt herhaaldelijk over zijn werk, vooral in verband met de overgang van Rennenberg. Als er geruchten tot Albada doordringen over diens weifelende houding, verzucht hij: had de graaf maar eens mijn ‘protocollum’ gelezen, dat juist te Antwerpen bij Plantijn gedrukt wordtGa naar voetnoot57). Aan Rennenberg zelf verzoekt Albada het boek te lezen vóór hij van partij verandertGa naar voetnoot58). Verder vertelt Albada, hoe in zijn werk de motieven van de voortdurende strijd tegen de Spanjaarden en hun geestverwanten, de Malcontenten, te vinden zijn: het is de eer van God, Diens uitdrukkelijke wil en de rechtvaardigheid der zaakGa naar voetnoot59). Albada moet hier bijzonder op het oog hebben de glossen, die hij bij de stukken plaatste in een editie, naast de officiële. Want voor de rest bestaat het lijvige werk uit een vrij | |
[pagina 92]
| |
nuchter en objectief protocol, dat de menigte van acten aan elkaar rijgtGa naar voetnoot60). In de inleiding en handbemerkingen van de editie-met-commentaar, die bijna gelijktijdig met de officiële verschijnt, heeft hij echter gelegenheid in overvloed, om zijn genoemde bedoelingen tot uitdrukking te brengenGa naar voetnoot61). Het gebeurt op een manier, die sprekend getuigt van de enorme belezenheid van de auteur in de contemporaine literatuur over actuele kwesties. Men moet wel aannemen, dat de leidse editie, waarover het hier gaat, van Albada is. Hij bemoeit zich immers met de nederlandse vertaling, die een jaar later verschijntGa naar voetnoot62): Acten vanden Vredehandel gheschiet te Colen, inde teghenwoordicheyt vande Commissarisen der Keys. Maiesteyt. enz. Verciert met nootelijcke ende zeer vruchtbare annotatien ende verclaringhen.... Ghetrouwelyck beschreven wt den Protocol der ghesanten vande Staten, ende overgeset in de nederd. sprakeGa naar voetnoot63). De vertaler is in veel punten niet ad mentem auctoris te werk gegaan. Als de uitgever een nieuwe editie bezorgen wil - het zal hem geen geringe winst brengen - is Albada genegen moeite te doen, dat hij een correcte vertaling krijgt. Die zou zeker zijn nut hebben. Er is kennelijk veel vraag naar het werkGa naar voetnoot64). Het is weldra moeilijk er nog een exemplaar van te krijgen. Als Albada er een vriend een plezier mee wil doen, moet hij er een kopen. En een tweede exemplaar kan hij nergens bemachtigen. Hij verdenkt de Katholieken ervan ze op te kopenGa naar voetnoot65). Het verslag van de tegenpartij wordt in opdracht van Terranova opgesteld door X. Wimphelius en door Theodorus Graminaeus, die reeds zijn sporen verdiend had in de pamfletten-strijd rond Don Juan, in het Latijn vertaald: Relatio ad Sacram Caesaream Maiestatem, eorvm, qvae per svae Maiestatis commissarios in negotio Pacificationis Belgicae, Coloniae peracta sunt, Anno M.D. LXXIX. Ex Germanico in Latinum sermonem traductaGa naar voetnoot66). Terranova schreef de koning meermalen over het nut van een dergelijke publicatie. Propaganda in Duitsland is van het grootste belang. Dat voorkomt, dat de Staten zonder tegenspraak een verkeerde voorstelling van za- | |
[pagina 93]
| |
ken kunnen gevenGa naar voetnoot67). Op het laatste moment loopt de publicatie nog haast mis, doordat de graaf van Schwartzenberg er zich tegen verzet bij het stedelijk bestuur van Keulen. Fonck, een van Terranova's raadsheren te Keulen, redt dan de zaak, maar klaagt bij het inzien van het werk over de gebrekkige vertalingGa naar voetnoot68).
Naar aanleiding van de keulse vredesonderhandelingen verschijnen ook geschriften van heel andere aard. Het merkwaardigste is wel dat van de staatse gezant der Staten, Caspar Schetz van Grobbendonck: Viri pietate, virtvte, moderatione, doctrinaque clarissimi; dialogvs de pace. Rationes: quibvs Belgici tumultus, inter Philippum.... Hispaniae Regem, et Subditos, hoc rerum statu, componi possint; explicansGa naar voetnoot69). Vanouds gaat Caspar Schetz van Grobbendonck door voor de auteur, ofschoon het geschrift anoniem verschijnt. Granvelle noemt hem ook als zodanig. De kardinaal voert een drukke correspondentie met Margaretha van Parma - van wie hij het geschrift ontvangt - over de auteur en zijn werk. Hij is het met de ontvouwde mening over de religiekwestie niet eens en ook niet met de propaganda, die de schrijver er voor maaktGa naar voetnoot70). Schetz neemt een soort | |
[pagina 94]
| |
middenpositie in. Als de Katholieken een paar vrijsteden in Holland en Zeeland ontvangen, wil hij de Protestanten zulke plaatsen voor de uitoefening van hun religie geven in de andere gewesten. Granvelle wenst Schetz op grond van dit verdacht standpunt, dat hij van duitse origine oordeelt, te weren uit de Raad van State. Schetz moet echter als waardevolle kracht behouden blijven voor de met Spanje verzoende partij, waartoe hij zich bekeerdeGa naar voetnoot71). Voor een nederlandse bewerking van de Dialogvs de pace door Schetz zelf, gaat doorGa naar voetnoot72): Grondelicke Onderrichtingh aen de gemeene Ingesetenen van Nederlandt. Van tgroot gemack off ongemack, dat te verwachten staet, in dien men den Peys na sulcker Artijkelen, als by de Cuervorsten, Vorsten.... geraempt syn, aenneempt off affslaetGa naar voetnoot73). Dit pamflet van 1 november is echter zeker geen bewerking van het voorgaande. Als Schetz, die te Keulen meer pamfletten schreef, schuilgaat onder de betiteling ‘liefhebber des Vredens en welvarens van 't gemeene Vaderlandt’, is hij grondig teruggekomen van het ruime standpunt in de religiekwestie, waarover Granvelle hem kapittelde. Deze aansporing tot vrede wil de Protestanten vrijheid van geweten toestaan, maar geen religievrede. Al zijn er punten van overeenkomst, de tegenstellingen zijn menigvuldiger. In verband met het congres van Keulen, of althans in deze periode, verschijnt ook een reeks pamfletten van - wat men zou kunnen noemen - clericale zijde. De Dialogvs van Schetz geeft de engelse balling te Douay, Richard Hall, de definitieve stoot zich te mengen in de pamfletten-strijd rond de religiekwestie met het geschrift: Contra coalitionem mvltarvm, diversarvm imo adversarvm religionvm in qvibvsdam Belgij partibvs nvper introdvctam, quam vvlgo liberam religionem vocant, LibellvsGa naar voetnoot74). De schrijver opent de bundel, waarin meerdere van zijn pamfletten zijn opgenomen, met zich te verdedigen tegen een paar opmerkingen, die zijn lezers zouden kunnen maken: waarom hij als theoloog zich bemoeit met civiele aangelegenheden en waarom hij als buitenlander zich mengt in zaken van een | |
[pagina 95]
| |
ander land. Welnu: als theoloog heeft hij de zorg voor het zielenheil, op welk gebied ook. De Nederlanden zijn Hall's vaderland geworden door het langdurig verblijf aldaar. Hij is er niet geboren maar verbleef er ongeveer twintig jaar. Hall genoot er een uitstekende opleiding en doceerde acht of negen jaar theologie, voordat hij in een stad van het bisdom Kamerijk een priesterlijke bediening kreeg. Redelijkerwijze kan niemand hem dus als vreemdeling een oordeel over de nederlandse aangelegenheden ontzeggen. Aan zijn persoonlijke verantwoording voegt Hall nog een verhaal over het ontstaan van zijn werk toe. In de strijd rond een eventuele vrede laat Hall zich ook niet onbetuigd. Zijn werk over dit onderwerp heet: Tractatvs sive libellvs exhortatorivs ad pacem qvibvsvis conditionibvs cvm Rege catholico faciendam, et haeretici Principis factionem deserendamGa naar voetnoot75). Ook hier gaat een wordingsgeschiedenis vooraf. Daarin deelt Hall o.a. mede, dat hij het tractaat aan verschillende vooraanstaande personen gaf, om het in de vergadering van de Staten bij de hand te hebben, als de kwestie ter sprake kwam. Tot tweemaal toe zegt hij, zich te richten tot de Katholieken, waaronder er nog heel wat zijn, die van geen vrede met de koning willen weten en tegen hem blijven vechten. Hij stelt de opstand voor als een strijd tegen het katholiek geloof. Zoals vanzelf spreekt, sparen de besproken geschriften Oranje niet. Maar Hall schrijft tegen hem ook nog een speciaal werk. Hij zegt dit te doen op verzoek: om het bedrog, waarmee de prins de gewone mensen misleidt, te onthullen. Aan de praktijken, die Oranje zo'n grote populariteit bezorgen bij het volk, wijdt hij een heel hoofdstuk. De tyrannie van de prins als oorzaak van de troebelen in de Nederlanden, meent Hall echter te moeten laten voorafgaan door twee andere oorzaken: de Voorzienigheid Gods, Die uit het kwade ook het goede weet te trekken en de Rechtvaardigheid Gods, Die de zonden der Nederlanders op deze manier straft. Zo krijgt men dus: De cavsis tribvs primariis tvmvltvvm belgicorvm, Providentia scilicet Dei, peccatis nostris, et Principe Avriaco, libelli seu tractatvs tresGa naar voetnoot76). Cunerus Petri, de bisschop van Leeuwarden in ballingschap te Keulen, mengt zich ook in de strijd der meningen: De Christiani Principis officio, et quae secundum conscientiam ex sacris literis ei debetur obedientia, Ad Reverendiss. et Illustriss. Praesules, ac sacri Imperii Principes, Caesareae Majestatis Commissarios in conficiendae pacis negotio nunc Coloniae prae- | |
[pagina 96]
| |
sentes: Tractatus huic tempori accommodus perutilis ac necessariusGa naar voetnoot77). De prelaat behandelt de houding van de katholieke vorst tegenover de ketterij. De uiteenzetting over de macht van de vorst en de aan hem verschuldigde gehoorzaamheid der onderdanen, dient om Philips II te rechtvaardigen en de Opstand in de Nederlanden te veroordelen. De schrijver is voorstander van de absolute macht van de koning, ook op het gebied van de religie. Omdat de ketterij nu eenmaal niet uitgeroeid kan worden, mag er een stad aangewezen worden, waarin zij vrijheid geniet. Zoals de titel zegt, schreef in dezelfde geest Johannes Lensaeus: De unica religione, studio catholicorum principum, in republica conservandaGa naar voetnoot78). Terwijl de geschriften voor de religievrede steeds de stelling verkondigen, dat er in een staat meerdere religies naast elkaar kunnen bestaan, wordt hier de oude thesis verdedigd: één staat, één religie en wel de katholieke. Omdat opstandelingen en ketters geïdentificeerd worden, komt de macht van de vorst ook ter sprake. Uit 1579 is er nog een ander pamflet van dezelfde auteur: Oratio: contra Pseudopatriotas, hoc est, Romanae ecclesiae desertores, qui se solos patriae veros amatores esse falso iactitantGa naar voetnoot79). Daarin wordt op verschillende manieren, maar vooral met bittere spot en scherpe verwijten, de stelling aangevallen, alsof alleen de hervormden, en dan nog liefst de Calvinisten, goede patriotten zouden kunnen zijn. Stel dat er tyrannie bestond toen de Spanjaarden in de Nederlanden aan het bestuur waren: laat die ‘patriotten’ de baas en er blijft tyrannie: ‘Mutata quidem tyrannis erit, sed tyrannis profecto non aberit’. Als de schrijver de laatste tyrannie als erger dan de eerste kwalificeert, denkt hij bijzonder aan de eed, die geëist wordt, een punt waarover Lensaeus nog meer zal schrijvenGa naar voetnoot80). Genoemde stelling: ‘nihil interesse inter bonum Patriotam et bonum Hugenottam’ vond Lensaeus in een gents pamflet ‘titulo boni Patriotae’, waarmede bedoeld is: Le vray patriot Aux Bons PatriotsGa naar voetnoot81). Beutterich, predikant van Johan Casimir, gaat algemeen door voor de auteur ervanGa naar voetnoot82). | |
[pagina 97]
| |
Het pamflet behandelt in verschillende passages bepaalde concrete beschuldigingen aan het adres van Gent. Maar in zijn geheel is het een apologie van de stad tegen de actie van de Malcontenten, die speciaal tegen dit centrum van het Calvinisme gericht is. Volgens de schrijver betekent voorstander te zijn van de handhaving van het Katholicisme als enige religie, tevens de spaanse tyrannie te verdedigen. De ware patriotten strijden voor de vrijheid: ‘nostre liberté, qui consiste en liberté de conscience, et liberté Politique, ou Civile’. Van Cunerus Petri en Joannes Lensaeus is kennelijk afhankelijk: Petrus a Sancto Audomaro of van St. Omer, in: Declaratio caussarum ob quas Belgium gravissimis premitur calamitatibus cum demonstratione remedii adversus easdem efficacissimiGa naar voetnoot83). Hoofdoorzaak van de rampen zijn de zonden der Nederlanders, die Gods straf afroepen; een theorie die ook Hall verdedigt. Maar veel interessanter zijn de beschouwingen over vermeende oorzaken, bijkomstige oorzaken en over de zonden zelf. Want deze bieden menig interessant gezichtspunt op de nederlandse samenleving, ook buiten de Opstand. Wetenschap, onderwijs, opvoeding, handel, industrie, magistratuur en geestelijkheid komen ter sprake. Dikwijls zijn de verkondigde stellingen aanvechtbaar; ze blijven niettemin zeer karakteristiek. Afkerig van al het gepraat over vrede toont zich een leerling van Cunerus Petri, nl. Cornelis Loos uit Gouda: De tvmvltvosa Belgarvm rebellione sedanda: ad Christiani orbis principes, et cunctos Publicae ac Christianae tranquillitatis amantes, brevis consvltatioGa naar voetnoot84). Alle vredespogingen en blijken van lankmoedigheid zijn vergeefs. Daarom moet nu resoluut de oorzaak van de beroerten weggenomen worden, nl. de ketterij, met name het Calvinisme. De auteur weet, dat hij een harde oplossing voorstelt maar het is de enig mogelijke en het gebeurt zonder haat. Heel katholiek Europa moet de ketterij in de Nederlanden met wortel en al uitroeien. De wreedheid, die hij in deze kruistocht durft verdedigen, is meer dan schrikbarend.
Oranje boet met het verloop der gebeurtenissen aan populariteit in. De | |
[pagina 98]
| |
val van Maastricht betekent in dit opzicht een kenteringGa naar voetnoot85). Velen geven hem de schuld ervan. Zij die de prins verdedigen doen dat vaak zeer onhandigGa naar voetnoot86). Verder krijgt hij de schuld van het mislukken der onderhandelingen te Keulen, waarop niet weinigen hun hoop hadden gesteld. Oranje ziet zich scherp aangevallen door pamfletten. Zijn tegenstanders constateren het met vreugde. Assonleville, die te Keulen als adviseur van Terranova optreedt, acht het van groot belang, dat er pamfletten tegen Oranje verschijnen, die zijn listen, misdrijven en meineden gedetailleerd beschrijven. Als men Assonleville mag geloven, is de prins er zelf erg van onder de indruk. Onder vrienden en als hij dronken is - wat hem nogal eens overkomt - zegt hij, dat hij met zijn eigen wapens bestreden wordt. Dat vreest hij meer dan alle spaans geweld. Uitvoerig wordt er hier op gewezen, dat de oorlog van nederlandse zijde er tot dan toe een was van handige propaganda. Nu wordt Oranje met gelijke munt betaaldGa naar voetnoot87). Onder die pamfletten moet zeker gerekend worden - de omschrijvingen van Oranje's tegenstanders passen er uitstekend op -: Lettre d'vn gentilhomme, vray patriot, à Messievrs les Estatz Generaulx assemblez en la Ville d'AnuersGa naar voetnoot88). De brief is gedateerd van 2 jui 1579. Op zeer merkwaardige wijze krijgt Oranje kennis van dit pamflet. Een koerier brengt het geschrift naar Antwerpen. De man, die waarschijnlijk wel onraad vermoedt, wacht niet op antwoord. De brief wordt in de vergadering van de Staten Generaal voorgelezen in tegenwoordigheid van Oranje, die aanwezig is omdat hij meent, dat er wel iets belangrijks voor hem in kan staan. De griffier of secretaris, die met de lezing begint, wil ophouden, als hij merkt wat er feitelijk aan de hand is en ook omdat er enkele leden om roepen. Oranje zelf is daar echter op tegen. Hij neemt de brief over en leest hem ten einde, alsof het helemaal niet over hem gaatGa naar voetnoot89). | |
[pagina 99]
| |
Marnix veronderstelt, dat het pamflet uit de kring der Malcontenten komt. De auteur durft zijn naam niet te noemen uit angst, dat men hem zal weerleggen en zijn laag karakter voor heel de wereld bekend zal makenGa naar voetnoot90). Dat Marnix wel zo ongeveer in de goede richting gist, blijkt uit het feit, dat de abt van St. Geertrui, Jan van der Linden, een nederlandse vertaling met commentaar bezorgtGa naar voetnoot91). Deze geestelijke verandert te Keulen, waar hij als gezant van de Staten Generaal de vredesonderhandelingen meemaakt, van partij en gaat naar de spaanse zijde over. Vervolgens houdt hij zich intensief met de propaganda tegen Oranje bezig. Daarbij ontvangt van der Linden de steun van Terranova, die zich enthousiast achter deze actie steltGa naar voetnoot92). De koning wordt van meerdere zijden attent gemaakt op de Lettre d'vn gentilhommeGa naar voetnoot93). Het geschrift is als propaganda voor de vrede bedoeld, maar in feite is het één lange aanklacht tegen Oranje, waarbij ook Marnix niet vergeten wordt. Dat droeg er belangrijk toe bij om Marnix naar de pen te doen grijpen voor een weerlegging: Reponse a vn libelle famevx nagveres pvblié contre Monseigneur le Prince d'Orenges, et intitulé Lettres d'un gentilhomme vray patriot etc. Faicte par Philippe de Marnix, Seigneur du Mont Ste. Aldegonde Conseillier d'Estat, A Messieurs les Estats generaulx du pays-bas. Auec ledit libelle icy joint à la finGa naar voetnoot94). Ofschoon de schrijver zegt, dat Oranje geen verdediging behoeft en hij tot zijn spijt wel het een en ander over zichzelf moet zeggen, is heel het geschrift een apologie voor Oranje en voor Marnix zelf. En omdat de auteur zich ook aangetast voelt | |
[pagina 100]
| |
in zijn afkomst - een heel teer punt in die tijd - voegt hij nog een officieel stuk toe aan zijn pamflet: Extraite des informations autentiques prinses par le chapitre de Liège, sur l'anciennité et noblesse de la maison de MarnixGa naar voetnoot95). Naar aanleiding van de beoogde terugkeer van Margaretha van Parma als landvoogdes der Nederlanden, worden er ook enkele pamfletten gelanceerd, die tot de propaganda tegen Oranje gerekend moeten worden. In 1577 is er reeds sprake van, dat Margaretha van Parma Don Juan komt vervangen. Zij heeft zich al op reis begeven, als Philips II van gedachten verandert. In de hoop nog eens een rol te spelen in de Lage Landen, laat zij zich door haar vrienden nauwkeurig op de hoogte houden van de ontwikkeling daar. Zij neemt actief deel aan de pogingen de waalse gewesten weer met de koning te verzoenen en schrijft, in overleg met Granvelle, brieven aan nederlandse edelen. Eindelijk, in september 1579 is zij opnieuw landvoogdes - in naam althansGa naar voetnoot96). Het pamflet: Le Retovr de la Concorde avx Pays-Bas. Par le retour de MadameGa naar voetnoot97), houdt een pleidooi voor aansluiting van de opstandige gewesten bij de verzoende. Het richt zich speciaal tot de Katholieken onder de opstandelingen. Omdat zij zo timide waren, kregen Oranje en de zijnen zoveel macht. Alle rangen en standen worden met een speciaal woord opgeroepen, het juk van de prins af te schudden en zich in een katholieke ligue aaneen te sluiten. Margaretha wordt hier geplaatst tegenover Oranje, en de vrouw blijkt verre de voorkeur te verdienen. Zelfs in krijgsaangelegenheden wint Oranje het niet van haar: ‘car que le sexe empesche en Madame, le faut de coeur empesche en lui’, nl. om aan het hoofd van het leger op te trekken. Oranje's kracht bestaat in zijn politiek talent, maar ook daarin is Margaretha hem de baas. Bij dezelfde gelegenheid verschijnt een ander pamflet, dat Oranje rechtstreeks aanvalt: Le Renart decovvertGa naar voetnoot98). Het toont op verschillende punten onmiskenbare trekken van verwantschap met het voorgaande, zodat de conclusie gewettigd is, dat het uit hetzelfde milieu komt, zo het niet van dezelfde auteur is. | |
[pagina 101]
| |
De orangistische propaganda-methode vindt navolging bij de tegenpartij. Zij publiceert een zg. onderschepte brief van Oranje. Assonleville gaat door voor de auteur van het stuk, dat op 31 juli 1580 gedateerd is: Eenen Afgheworpen oft gheintercipieerden brief vanden Prince van Oraignen aen den Hertoghe van Alencon. Met sommighe waerschouwinghen daer toe dienende, om de ooghen der goeder ondersaten te openen, wt ten walsche inde nederlandtsche tale ouerghesetGa naar voetnoot99). Dat het een succesvol onderdeel van de propaganda tegen Oranje vormt, blijkt wel uit de verschillende herdrukken en uit de emotie, die het pamflet verwekt. In 1583, na de Franse Furie, wordt het verschillende malen in een pamflet herdrukt, als bezwarend materiaal tegen OranjeGa naar voetnoot100). Daar kan men ook lezen, dat het pamflet een zeer grote verspreiding genootGa naar voetnoot101). In november hoort Oranje over deze onderschepte brief. In de brief, die hij schrijft om het pamflet in handen te krijgen, geeft hij ook enkele argumenten, die duidelijk maken dat hij niet de auteur kan zijnGa naar voetnoot102). Ofschoon hij deze propaganda eigenlijk geen weerlegging waard vindtGa naar voetnoot103), maakt hij er toch een, die aan de Apologie wordt toegevoegd. De grote verspreiding van het onderhavige pamflet, zelfs tot aan de hoven van vreemde vorsten, komt ter sprake. Bovendien zegt de prins daar het een en ander over zijn houding ten aanzien van pamfletten in het algemeenGa naar voetnoot104). | |
[pagina 102]
| |
Hierop volgt weer een reactie: ‘Ende ten is niet t'achten 'tgene Villers achter d'Appologie daer op geantwoort heeft, die hy met zijn gesellen by een gescrapt heeft voor sijnen Prince’. Het argument uit de plompheid van stijl kan men op Oranje terugwentelen. Voor de echtheid wordt aangehaald, dat sommigen vertellen, dat er onder Anjou's papieren na de Franse Furie te Antwerpen, een duplicaat gevonden werd van het stukGa naar voetnoot105). Rennenberg liet de brief in 1581 door een trompetter binnen het belegerde Steenbergen brengen, om de bewoners tot overgave te bewegenGa naar voetnoot106). Hij kan op het idee gekomen zijn doordat een jaar vroeger een apocriefe brief van Rennenberg aan Parma, gedateerd 13 juli 1580, dus ongeveer even oud als de onechte brief van Oranje, onder de bewoners van Groningen verspreid werd, om hen tegen hun stadhouder te waarschuwenGa naar voetnoot107).
Al mag er geen al te nauwe band gelegd worden tussen het mislukken van de keulse vredesonderhandelingen en de ban tegen Oranje, het eerste was toch wel een welkome aanleiding tot het tweedeGa naar voetnoot108). Granvelle - zonder twijfel de auctor intellectualis van het hele plan - suggereerde het idee reeds lang tevoren. Gedurende de vredesonderhandelingen schreef hij nog, dat er niets goeds in de Nederlanden te verwachten viel zolang Oranje leefde en dat degene, die de wereld van zo'n grote pest zou bevrijden, God een dienst zou bewijzen. De koning neemt dat haast letterlijk overGa naar voetnoot109). Op 30 november 1579 geeft de koning Parma last de ban tegen Oranje te publiceren. Duidelijk blijkt, hoe Oranje's invloed op de massa een bijzondere grief van de koning is. Door de prins nu voor te stellen als de oorzaak van alle rampen, als de vijand tegen wie alleen de oorlog gevoerd wordt, hoopt Philips hem juist in zijn populariteit te treffen. De ban moet speciale aandacht besteden aan de kunstgrepen, waarmee de prins het volk misleidt. Materiaal is daarvoor gemakkelijk te vinden in de pamfletten, die sinds de verzoening der waalse gewesten tegen Oranje verschenen - waarvan de koning dus goed op de hoogte is. Door Oranje's volgelingen, die zijn | |
[pagina 103]
| |
zijde blijven houden, ook onder de ban te laten vallen, hoopt de koning de mensen, vooral de kooplui, van hem te vervreemdenGa naar voetnoot110). In de Raad, die Parma over de kwestie moet raadplegen, rijzen bezwaren tegen de ban. Er bestaat vooral twijfel, of dat het juiste middel is, om Oranje te beroven van de algemene sympathie. De tegenstanders van de ban blijken uitstekend bekend met de aloude waarheid, dat martelaren medelijden wekkenGa naar voetnoot111). De uitkomst zal hen in het gelijk stellenGa naar voetnoot112). De voorstanders verwachten vooral succes van een verspreiding van de ban in veel talenGa naar voetnoot113). Van spaanse zijde is het enthousiasme groot. Daar komt de dood van Oranje al ter sprakeGa naar voetnoot114). De koning, die zijn instemming betuigt met het ontwerp van de ban, dringt aan op wat meer haast in verband met het feit, dat de keulse onderhandelingen en de verzoening der waalse gewesten nog vers in het geheugen liggenGa naar voetnoot115). Kort daarop wil hij weer nieuwe politieke ontwikkelingen uitbuiten met de banGa naar voetnoot116). Eindelijk, op 15 juni 1580 stuurt Parma het bevel rond tot publicatie van de ban: Ban, ende edict by vorme Van proscriptie, vuytgegaen ende ghedecreteert by.... de Coninck, tegens Wilhelm van Nassau, Prince van Oraignyen, als hooft, beruerder ende bederuer van tgheheel Christenrijck, ende namentlijck van dese Nederlanden: Waer by een yeghelijck gheauctoriseert wordt van hem te beschadigen, offenderen ende vuyter weerelt helpen, mit loon ende prijs voor den ghenen die des doen, oft daer toe assisteren sullenGa naar voetnoot117). Assonleville is waarschijnlijk de auteurGa naar voetnoot118). Blijkt uit Parma's lange dralen reeds zijn antipathie tegen deze onderneming, ook in het publicatie-bevel schemert deze door. Het lijkt wel een soort excuus, als hij vermeldt door twee koninklijke bevelen aangemaand te zijnGa naar voetnoot119). Pas op | |
[pagina 104]
| |
2 juli schrijft hij de koning over de publicatie in het Duits en in het Frans, een antwoord op het koninklijk bevel van begin mei. Hij schijnt er niet veel van te verwachten: ‘Je prie Dieu qu'il en puist bien venir, et en suyvit quelque bon effect....’Ga naar voetnoot120). Granvelle is er heel wat beter over te spreken. Terwijl hij op resultaten wacht, ziet hij de toekomst optimistisch tegemoet. Een pacificatie acht hij in het verschietGa naar voetnoot121). De koning wacht met spanning op het succes. Hij wil de gedrukte ban zien. Hij oppert het plan voor de uitgave in meerdere talen van een korte samenvatting van de ban, speciaal met het oog op de kooplui in het buitenlandGa naar voetnoot122). Parma belooft daar voor te zorgenGa naar voetnoot123). Een resumé op een folioblad, dat verschijnt, zal het resultaat zijn van het initiatief van de koning: Sommaire et substance du ban et proscription contre Guillaume de Nassau, Prince d'OrangesGa naar voetnoot124). Volgens zijn eigen zeggen hoort Oranje voor het eerst van de proscriptie uit een onderschepte brief van GranvelleGa naar voetnoot125). De ban zelf krijgt hij pas eind augustus in handen. Op 5 september stuurt hij het stuk door aan de Staten Generaal. Hij heeft dan besloten te antwoorden, een apologie te schrijven. Hij wil echter ook de Staten Generaal in beweging brengen. Daarom wijst hij erop, hoe de ban zijn zaak scheidt van die der Generaliteit en hem alleen schuldig verklaart aan de Opstand. De kwestie gaat hem en | |
[pagina 105]
| |
de Staten Generaal echter gelijkelijk aan. Daarom wil hij graag hun mening weten: zal hij persoonlijk antwoorden; zullen zij gezamenlijk de koning van repliek dienen; of zullen de Staten Generaal een eigen apologie in het licht gevenGa naar voetnoot126)? Op dit schrijven heeft hij echter nooit antwoord gekregenGa naar voetnoot127). Volgens scherpzinnige berekeningen moet het schrijven van de Apologie gesteld worden tussen half september en half oktoberGa naar voetnoot128). De auteur is de hofpredikant VilliersGa naar voetnoot129). Maar evenals bij zijn Verantwoordinge raadpleegt Oranje ook nu enkele andere vertrouwde raadslieden. Languet wordt er weer bij betrokken en ook du Plessis Mornay, die sinds enkele jaren onder de propagandisten van de Opstand geen onbekende meer isGa naar voetnoot130). Op 13 december biedt de prins de Apologie in nederlandse vertaling - misschien vervaardigd door Jacob van SomerenGa naar voetnoot131) - aan de Staten Generaal aan, met het verzoek ze te mogen laten drukkenGa naar voetnoot132). De volgende dag wordt er een commissie benoemd, wier toestemmend antwoord op 17 december de goedkeuring wegdraagtGa naar voetnoot133). Eindelijk begin februari 1581 is de Apologie gedrukt. Vlak te voren schrijft de prins nog een begeleidende briefGa naar voetnoot134): Apologie, ofte Verantwoordinghe des Doerluchtighen... Vorsts ende Heeren,.... Wilhelms.... Prince van Orangien, enz. Teghen den Ban ofte Edict by forme van Proscriptie ghepubliceert by den Coningh van Spaegnien teghen den voorsz. Heere: waer wt sal blijcken hoedanigh dat sijn de lasteringhen ende valsche beschuldinghen in den voorsz. Ban begrepen. Ghepresenteert aen Myne Heeren de Generaele Staeten van de NederlandenGa naar voetnoot135). Op 20 februari zendt Oranje enkele exemplaren aan zijn broer Jan. Ze | |
[pagina 106]
| |
kunnen als antwoord dienen op de schriftelijke propaganda, die in Duitsland tegen de prins gevoerd wordtGa naar voetnoot136). Jan van Nassau heeft dan al gehoord over de Apologie en van de grote plannen tot reclame. Maar ook van de scherpe toon, die in het stuk wordt gebezigdGa naar voetnoot137). Dat blijkt weldra de grote grief tegen de Apologie te zijn, zelfs van bevriende zijde geuit: de uiterst felle betoogtrant en de ruwe inhoud. Dit viel reeds zijn medewerkers aan het stuk op, zoals du Plessis Mornay opmerkt. Zij brachten nog verzachtingen aanGa naar voetnoot138). In Duitsland wensen zijn vrienden, dat de Apologie achterwege gebleven was of gematigder was geweestGa naar voetnoot139). Oranje schijnt dat bezwaar zelf ook wel aangevoeld te hebben, maar hij wentelt dat odium af op de tegenpartij: het is een uitgelokte aanvalGa naar voetnoot140). De Apologie versterkt Granvelle en Margaretha in hun overtuiging, dat Oranje uit de weg geruimd moet worden. Geen straf is streng genoeg voor hem en zijn naaste medewerkers. Met zachtheid valt hier niets te bereikenGa naar voetnoot141). De koning ontving een exemplaar van Parma. De landvoogd is buiten zichzelf van woede. Nu zegt hij openlijk - wat hij vroeger reeds liet merken -, dat hij een tegenstander was van de ban, omdat Oranje daardoor de gelegenheid zou krijgen tot zulke gemeenheden. Parma spreekt tegenover de koning alleen over de schending van diens eer en goede naam, maar het is waarschijnlijk, dat zijn toorn niet minder gewekt wordt door de minder vleiende passages, die de Apologie aan zijn eigen adres bevatGa naar voetnoot142). Het is in de pamfletten-strijd van de zestiende eeuw gewoonte om te zeggen, dat men ver boven lasterpraatjes staat. Granvelle en Margaretha van Parma verklaren zich, op grond van dat motief, tegen een weerlegging en zij troosten elkaarGa naar voetnoot143). De officiële spaanse instanties schijnen zich aan | |
[pagina 107]
| |
dat advies gehouden te hebben. Niet lang geleden zijn er twee antwoorden van particuliere zijde ontdekt, beide in het LatijnGa naar voetnoot144). Een nederlands pamflet, dat ex professo de Apologie weerlegt, is niet bekend. Wel komt de Apologie in meerdere pamfletten incidenteel ter sprakeGa naar voetnoot145). De onderschepte brieven, die Oranje op de hoogte brengen van de tegen hem uitgevaardigde ban, grijpt de prins dankbaar aan als propagandamateriaal. Hij laat ze in de vergadering van de Staten Generaal voorlezen en put er een argument uit voor zijn plannen ter versterking van het leger. Verzoening met de koning en terugkeer van de afgescheiden gewesten zijn uitgesloten. Philips II wil alleen oorlogGa naar voetnoot146). Ook in zijn brief, toegevoegd aan de Apologie, brengt Oranje deze onderschepte brieven ter sprake: ‘doer 't welcke haere jammerlicke ende schadelicke aenslaghen ende practijcken teghen dese landen sijn aen den dagh gekomen en ontdeckt worden’Ga naar voetnoot147). Het is dus wel zeer waarschijnlijk, dat de publicatie geschiedt op Oranje's initiatief of minstens met zijn volle instemming: Afgheworpene brieven vanden Cardinael van Granuelle ende vanden President Fonck, gheschreuen aen sommige personagien vande MalcontentenGa naar voetnoot148). Het voorwoord vertolkt ten overvloede precies de ideeën, die in deze tijd bij Oranje leven. Dat geldt vooral voor de herinnering aan zijn herhaalde vermaningen - mondeling en schriftelijk - tot de gewesten, om toch te voldoen aan hun financiële verplichtingen. Daarin tonen zij zich zeer nalatig, zodat het haast een wonder is, dat zij niet ten onder gingen. Dat is ook het hoofdthema van de in deze tijd gepubliceerde redevoeringen van Oranje. 9 januari 1580, als hij op het punt staat naar Holland te reizen, vermaant hij de leden van de Staten Generaal: ‘opdatse hare principalen en meesters de nood van 'slands saken te beter souden mogen onderrichten, om prompte remedie en ordre op alles te stellen’. Anders is het met de jonge staat gedaan: ‘terwylen wy also onseker en ongeresolveert blijven in onsen saken, is onmogelyck te kunnen ontgaen de bederffenisse en ruine’Ga naar voetnoot149). De redevoering wordt uitgegeven als: Vertooch ghedaen aen myne Heeren de ghe- | |
[pagina 108]
| |
deputeerde vande Staten generael, den ixen Januarij, 1580. By Mijn Heere den Prince van OrangienGa naar voetnoot150). Oranje verwijst in zijn rede weer naar veel voorafgaande waarschuwingen: ‘Gemerkt wy menigmael so mondelingh als andersins schriftelyk verklaert en vertoont hebben.... in wat nood en benautheid wy al te samen sijn geschapen te vallen, so verre by ulieden daer op promptelyk niet worde versien’Ga naar voetnoot151). Dat het zo blijft, bewijst een redevoering van twee jaar later: Remonstrance by den Prince van Orangien den Staten Generael gedaen den 1. Decembris 1581Ga naar voetnoot152). Als Oranje klaagt, triompheren zijn tegenstandersGa naar voetnoot153). Onder deze laatsten doet deze redevoering van de prins de ronde. Granvelle ontvangt de Remonstrance van drie zijden. Dit bewijs van de weinig rooskleurige toestand, waarin Oranje zich bevindt, doet de Spanjaarden uitzien naar gelegenheden om er partij van te trekkenGa naar voetnoot154). Het feit, dat de prins in deze redevoering de Staten Generaal geducht de les leest, is waarschijnlijk de reden, dat er zich een conflict schijnt afgespeeld te hebben tussen Oranje en de Staten Generaal naar aanleiding van dit pamflet. Er bestaat een bericht, dat er geen exemplaar van het pamflet meer te vinden is, daar de Staten Generaal het introkken. Het is waarschijnlijk zonder hun voorkennis in omloop gebracht en daarom later opgekocht. De inhoud is er naar: Doornik kan niet ontzet worden; het leger van de Staten kan de vijand nergens onder ogen komen; ‘en of gy vraegde, wie datmen daerom sal beschuldigen: so antwoorde ik (Oranje) 't is aen u mijn Heeren, en voorts aen alle de gene die mynen raed veracht hebben U selven daer en tusschen ontschuldigende, en d'een het op den andren schuivende’Ga naar voetnoot155).
De ‘verlatinge’ van Philips II schijnt slechts weinig beroering verwekt te hebben. Toch is het niet helemaal juist te zeggen, dat er zelfs ‘geen bewijs van instemming’ te vinden isGa naar voetnoot156). Een later pamflet verklaart: ‘dat noyt hier te lande eenige zake ter werelt met meerder voldoeninge ende | |
[pagina 109]
| |
solemniteyt ghebeurt is dan dese’Ga naar voetnoot157). Een enkel pamflet stelt zich ten doel het geoorloofde van deze daad aan te tonen: Een trouwe Waerschouwinghe aen de goede mannen van AntwerpenGa naar voetnoot158). De definitieve breuk met de koning hangt nauw samen met een andere gebeurtenis: de aanvaarding van Anjou als Heer der Nederlanden bij het verdrag van Plessis les Tours. Na de mislukking van de vredesonderhandelingen te Keulen wordt het contact met de Fransen - dat nooit helemaal verbroken was - weer intensiever. En de onderhandelingen gaan vergezeld van propaganda. Reeds in zijn mening over de keulse vredes-artikelen van 18 juli 1579 verklaarde Oranje, dat men zich bij mislukking het best kon wenden: of tot Engeland of tot AnjouGa naar voetnoot159). In een redevoering uit het begin van 1580 stelt de prins het dilemma: of vrede met de koning of oorlog met hulp van Anjou. Hij toont dan uitvoerig de wenselijkheid van het laatste aan. Uit de woorden van de prins blijkt ook, dat er tegenstanders zijn van dat plan en waarop het verzet zich baseert. Deze redevoering ziet het licht onder de titel: Corte vermaeninghe aende naerdere ghevnieerde Prouincien ende Steden der Nederlanden, daer by den jeghenwoordighen staet der seluer ende die remedien apparentelic daer toe dienende, met vele ghewichtighe argumenten ende bewijsredenen ooghenschijnlijc werden wtghedrucktGa naar voetnoot160). In dezelfde tijd circuleert te Antwerpen een pamflet, dat dezelfde ideeën verkondigtGa naar voetnoot161): Aduis d'un affectionne au bien publique à la Bourgeoise d'AnversGa naar voetnoot162). Marnix, die in deze tijd te Antwerpen vertoeft, geldt als de auteur. Deze mening wordt gebaseerd op argumenten van stijl, taal en inhoudGa naar voetnoot163) en op de lof, die Marnix Anjou toezwaaitGa naar voetnoot164). Oranje en zijn trouwe assistent werken dus weer hand in hand. Enkele pamfletten voeren propaganda voor Anjou door hem werkelijke rechten op de Nederlanden toe te kennen. Dat gebeurt in: Aduijs van eenen | |
[pagina 110]
| |
liefhebber des Neder-landts. Aen Mijn-heeren de dry Staten des voorseyden landts: de selue vermanende dat sy hen vlytichlick versien aengaende haere saecken, om te schouwen den gheweldighen aenstoot die teghen hen-lieden wordt aengherichtGa naar voetnoot165). Het pamflet zingt de lof van Anjou. Het haalt bijzonder zijn verwantschap met het huis Bourgondië naar voren. Er wordt ook een vergelijking gemaakt tussen Anjou en de spaanse koning, die natuurlijk in het voordeel van de eerste uitvalt. Maar Anjou verdient niet alleen de voorkeur boven Philips II wat karaktereigenschappen betreft. Hij heeft ook oudere rechten: ‘gesproten wt den rechten stamme van Uwe oude lantsheeren’. De spaanse koning ‘en is maar gesproten wt een dochter’. Wanneer dan ook nog de mogelijkheid van een huwelijk van de hertog met de koningin van Engeland bestaat, is het maar een stap meer naar een coalitie van de drie landen. De rechten van Anjou op de Nederlanden komen nog sterker naar voren in: Discovrs fait par un gentilhomme Tovrnesien a vn Seigneur de Henault, sur le droit que Monseigneur d'Anjou fils de France, à de faire guerre au Roy d'EspaigneGa naar voetnoot166). De Habsburger Philips II is, voor wat een groot deel der Nederlanden betreft, een leenman van de franse koning. De Rijn is hier ‘la frontière naturelle’. Het pamflet beschouwt zelfs de duitse vorstendommen als afscheidingen van het franse rijk, veroorzaakt door de slappe regering van de opvolgers van Karel de Grote. Het keizerschap behoort ook aan Frankrijk. Het duitse rijk heeft zich daarvan onrechtmatig meester gemaakt, evenals van verschillende gebieden, die aan Frankrijk behoren. Frankrijk kan daarop nog steeds rechten doen gelden, door de franse koning maar ook door diens broer, i.c. Anjou. Een lawine van historisch materiaal illustreert de franse aanspraken op gebieden als Brabant, Henegouwen en Artois. Vlaanderen wordt tot het laatst bewaard - ‘nous gardons Flandres pour la bonne bouche’. Voor deze parel van de franse kroon doet de schrijver heel extra zijn best. Aan een pamflet, waarmee Anjou in Frankrijk zijn optreden verdedigt, kan een rechtgeaard Nederlander gemakkelijk aanstoot nemen: Copie des lettres de remonstrance, Du Treshaut et Tresillustre Seigneur,.... le Duc d'Aniou, etc. Enuoyees à tous les Parlements de France: concernans la ferme, et louable resolution prinse par ledict Seigneur, endroit le defence et deliurance de ces Païs basGa naar voetnoot167). Het eerste argument om de Nederlanders te | |
[pagina 111]
| |
helpen is: een emplooi geven aan de overvloed van franse soldaten, die nu eenmaal niet kunnen buiten een binnen- of buitenlandse oorlog. Spanje is een vijand van Frankrijk en moet dus ook in de Nederlanden bestreden worden. De koning en het land zullen daarmee roem en grootheid oogsten. De schrijver wekt de indruk, dat hij spreekt over de verovering der Nederlanden. Een heel merkwaardig pamflet, dat pleit voor Anjou als landsheer, is: Emanvel - Erneste. Dialogve de deux personnages, Svr l'Estat du Païs BasGa naar voetnoot168). Het auteurschap is een onderwerp van studie geweest. Het pamflet moet toegeschreven worden aan Gerard van Prouninck, alias van Deventer, oud-secretaris van 's-HertogenboschGa naar voetnoot169). Terwijl de schrijver zich bezig houdt met de studie van de geschiedenis, worden zijn gedachten onweerstaanbaar getrokken naar de toestand van het ogenblik. Dat dwingt hem de onderhavige Dialogve te schrijven. Hij is ervan overtuigd, dat de twee samensprekers de volksmening zuiver vertolken. De schrijver onderwerpt zijn werk aan het oordeel van de Staten van Brabant. De commissie van onderzoek schijnt enkele wijzigingen te hebben voorgesteld, waarmee de schrijver zich accoord verklaart. Een herziening neemt nog tijd in beslag. Het geschrift is zeker niet vóór maart 1581 verschenen, zodat het jaartal 1580 - met opzet of per vergissing - verkeerd is. Opzet is niet uitgesloten, omdat de auteur misschien de indruk wil vestigen, dat het pamflet verscheen vóór het verdrag met Anjou van januari 1581. Het advies van Oranje wordt, via zijn medewerkers, meermalen ingewonnen. Deze zou de wens tot publicatie geuit hebben. De voornaamste reden, dat Anjou als landsheer aangenomen moet worden, is, dat Oranje die functie zou weigeren en de Fransman aanbeveelt. Het pamflet weerlegt uitvoerig de bezwaren, die er tegen Anjou worden ingebracht. Ook hier wordt er op gewezen, dat de Nederlanden zo lang gestaan hebben onder franse vorsten: ‘Qui ont esté doncques ceux qui vous ont gouverné depuis deux cens ans ença iusques à ce que l'hoir maslé defaillit au dernier Duc de Bourgoigne.... Quelle race vous a mieux et plus long temps regi, celle de Valois ou d'Autriche? Sans contredit de Valois’Ga naar voetnoot170). | |
[pagina 112]
| |
Van Prouninck heeft nog meer geschreven. Zo komt er in zijn correspondentie, - in dezelfde tijd als onderhandeld wordt over de uitgave van de Dialogve - ter sprake een Justification des Estatz du Pais contre le Roy d'Espagne et pour le Duc d'Anjou. Ook dit geschrift ontvangen de prins en de Staten van Brabant. Ofschoon van Prouninck bij de samenstelling allerlei moeilijkheden ondervindt, bv. de handicap van het gemis aan documenten, acht hij de uitgave van deze Justification nog wenselijker dan die van de Dialogve. Het geval blijft lang traineren. De mogelijkheid is geopperd, dat hier bedoeld is het pamflet: Premiere Apologie povr Monseignevr et les Estats des Pays BasGa naar voetnoot171). Er zijn inderdaad wel enkele punten, die in die richting wijzen. De titels lijken ook wel enigszins op elkaar. Er is echter nog meer, dat er tegen pleit. Van Prouninck behandelt in de Justification speciaal de religie-kwestie, omdat deze zo brandend is. Daarover komt in de Premiere Apologie echter niets voor. Deze is eerder een voortdurende kritiek op Parma, vooral naar aanleiding van diens propaganda. Het geschrift komt ook pas meer dan anderhalf jaar na de correspondentie van Van Prouninck uit, zoals blijkt uit allerlei gebeurtenissen uit het jaar 1582, die erin vermeld staan. Op 15 maart van het jaar 1582 wordt er te Antwerpen bekend gemaakt, dat voortaan een afzwering van Philips II geëist wordt en een eed van trouw aan Anjou en de stad, van de Katholieken, die de H. Mis willen bijwonen, als deze voor Anjou en zijn gevolg wordt opgedragen. Kort tevoren was een dergelijke eed verdedigd: Politicq Onderwijs. Inhoudende diuersche ende seer ghewichtighe Argumenten ende bewijs-rededenen,.... daer by crachtelijck bewesen wordt, dat niet sonder oorsaecke ende treffelijcke motyuen, Sijne Excellencie, ende de Generaele Staten vande ghe-vnieerde Nederlanden, versuecken datmen met nieuwen Eede, den Coninck van Spaignien ende sijne adherenten soude versaecken, ende der teghenwoordigher Ouericheyt, d'Lant ende malcanderen teghen de selue Hulde ende Trouwe belouen, waer omme oock den seluen Eedt by eenen yeghelijcken.... behoort ghesolemnizeert ende ghedaen te worddenGa naar voetnoot172). Een geschrift zonder betekenis van iemand, die zijn vrije tijd nog nuttig wil besteden. De auteur is al tevreden als de lezer ziet, dat hij blaakt van ijver voor de goede zaak en hem daarom alles vergeeft! Bij deze principiële kwestie brengen de katholieken een paar leuvense theologen, die reeds eerder in het strijdperk traden, in het geweer. Van | |
[pagina 113]
| |
Baius verschijnt: Michaelis Baii in sacra Theologia Regii Professoris,.... de Juramento Antwerpiae in domo ciuica concepto et comprobato 12. Aprils Anni 1582. quod iussu Ducis Alenzonij à ciuibus exigitur, Epistola ad dominum Doctorem Petrum CastilloGa naar voetnoot173). Ook een nederlandse tekst ziet het licht, maar zonder naam van auteur of adressant en zonder kerkelijke goedkeuring. Die voorzorgsmaatregelen worden natuurlijk genomen om het werkje niet bij voorbaat in discrediet te brengen bij andersdenkende landgenoten: Cort ende claer bewijs. Van geen der weerden te syne. Den Eet binnen Andtwerpen op het Stadthuys, gheconcipieert ende gheapprobeert. Welcken gheeyscht wort doer beuel des Hertoge van Alenzon, van die Borgers van AntwerpenGa naar voetnoot174). Het pamflet wraakt het afleggen van de gevraagde eed en ziet daarin openlijke rebellie en meineed. Joannes Lensaeus - Baius' partner bij een vroegere gelegenheid van gelijke aard - sluit zich bij die mening aan: Brevis per conclvsiones aliqvot dedvctio, qva demonstratvr eorum crimen, qui nouo et fictitio Brabantiae duci juramentum praestant obedientiae et auxilij, aduersus Hispaniarum Regem et ei adherentesGa naar voetnoot175).
In maart 1582 heeft de eerste opzienbarende aanslag op Oranje plaats, nl. die van Jaureguy. Over de aanslag zelf en de schuldvraag bestaat een vrij recente polemiek in de omvang van een paar boekenGa naar voetnoot176). De Fransen en ook Anjou zelf worden beschuldigd de hand in die aanslag te hebben gehad. Daaruit is de propaganda ten gunste van de Fransen en van Anjou, naar aanleiding van die gebeurtenis, te verklaren. Er is een hele bundel samen te stellen van jubelklanken aan spaanse zijde geuit, als daar de mening postvat, dat Oranje tengevolge van de aanslag gestorven is. Vooral Granvelle steekt zijn vreugde niet onder stoelen of banken. In de Nederlanden raakt die geluksstemming bekend door onderschepte brieven. Traditiegetrouw volgt publicatie: Afgheworpen brieuen Van den Cardinael van Granuelle ende andere. Ouergheset inde Nederduyt- | |
[pagina 114]
| |
sche spraecke wt de originale copijenGa naar voetnoot177). Van spaanse zijde vraagt men zich in - echte of gefingeerde - onschuld af, wat toch de reden van die uitgave kan zijn. Misschien een brief van een portugees, die het recht van Don Antonio op Portugal verdedigt tegen Philips II? Of de anti-franse toon?Ga naar voetnoot178). Granvelle zegt zelfs heel nonchalant, dat deze publicatie hem ontslaat van de last duplicaten van zijn brieven te sturenGa naar voetnoot179)! De bedoeling der gepubliceerde brieven staat duidelijk te lezen in: Verhael op de Quetsure van Mijn heer den Prince van OragnienGa naar voetnoot180). Uitgaande van de woorden van Granvelle: ‘Waer de vertwijfelde rampsalige van Oragnien met den slagh doodt gebleven, soo hadder beter hoope geweest....’ is het een voortdurend commentaar op de onderschepte brieven. Dat wordt trouwens ook gezegd: ‘Dese veurseyde woorden van den Cardinael hebben my oorsaecke gegeven, een verhael te doen aengaende des Princen van Orangien quetsure’. Aan spaanse zijde is men over dat pamflet niet erg gesticht: ‘quelque blittre at glossé nous dernieres lettres interceptées’Ga naar voetnoot181). De weinig vleiend betitelde auteur moet Villiers zijn, die daarbij voortdurend overleg pleegde met MarnixGa naar voetnoot182). Nauwelijks is Oranje hersteld van de verwondingen, of het land wordt opgeschrikt door het bericht van een nieuwe samenzwering, die echter nog op tijd ontdekt wordt. Op 17 juli 1582 houden Oranje en Anjou hun feestelijke intocht binnen Brugge: De Heerlicke Incomste van.... Francoys van Franckrijck.... Hertoch van Brabant, Gelder, Anjou enz..... in sijn vermaerde stadt van Brugge, den 27 dach Julij, Anno 1582Ga naar voetnoot183). Vier dagen later worden daar gevangen genomen Nicolaas Salcedo en Franciscus Baza, onder verdenking de hertog en de prins te hebben willen doden. Weldra verschijnen er een reeks pamfletten, zoals: Copye. van eenen brief, geschreuen wt Brugghe aen eenen goeden Patriot tot Antwerpen, waer in verhaelt wordt den veraderlicken aenslach. deur den welcken sommige verraders zijn | |
[pagina 115]
| |
hoochz ende sijn Exe. hebben willen ombringhenGa naar voetnoot184). Een ander is - ze ontlopen elkaar niet veel: Warachtich verhael van tghene dat binnen.... Brugge gheschiet is inde maent van Julius 1582. Inhoudende De middelen die de Coninck van Spanien wederomme heeft willen te wercke stellen om den Hertoghe van Brabant, Ghelderlandt, Anjou, Alenchon etc..... ende den Prince van Orangie het leven te benemenGa naar voetnoot185). Het is gebleken, dat het hier gaat om een geval van spionnage en landverraad en niet om een samenzwering tegen het leven van Anjou en Oranje. De propaganda heeft er een ver strekkende politieke betekenis aan gegeven. Salcedo wordt uiteindelijk te Parijs onthoofd. De Guises zouden betrokken geweest zijn in het complot, zodat er in de franse hoofdstad een onderzoek plaats heeftGa naar voetnoot186). Granvelle ziet de bedoeling van de pamfletten aldus: men wil de franse koning overhalen hulp te verlenen aan Anjou en de oorlog te verklaren aan Spanje. De kardinaal blijkt aanvankelijk waarde te hechten aan het pamflet Warachtich verhael, want hij heeft nog een moment de gedachte het te laten vertalen voor de koningGa naar voetnoot187). Hij zoekt Oranje en Marnix achter deze propagandaGa naar voetnoot188). Het raffinement van de laatste valt hem tegenGa naar voetnoot189). Hij staat te veel onder invloed van AnjouGa naar voetnoot190). Parma is volgens de pamfletten natuurlijk betrokken bij deze aanslagenGa naar voetnoot191). Het vonnis ten laste van Baza maakt hem zelfs tot auctor intellectualis van dit ‘moordplan’, dat er geen bleek te zijn. Hij stond ook buiten | |
[pagina 116]
| |
de aanslag van Jaureguy maar toont er zich verheugd over en dankbaar als hij hoort, dat Oranje dood is. Zoals bij iedere gelegenheid die zich voordoet, profiteert hij ervan om een serie brieven rond te sturen met de bedoeling opstandige steden over te halen tot verzoening met de koning. Deze handelwijze is geheel in overeenstemming met de spaanse politiek van het ogenblik. Er moet propaganda gemaakt worden voor de stelling, dat de koning in het verleden steeds zijn uiterste best deed om tot een vreedzame oplossing te komen. Speciaal de keulse onderhandelingen moeten daarbij nog eens gereleveerd wordenGa naar voetnoot192). Geen wonder, dat Parma's actie de goedkeuring uit Spanje wegdraagtGa naar voetnoot193). Maar noch daar noch bij de gouverneur verwekt het grote teleurstelling, als de propaganda weinig vrucht afwerpt. De verwachtingen mochten nu eenmaal niet groot zijnGa naar voetnoot194). Na de Franse Furie wordt dezelfde taktiek echter hervat. De gebeurtenis roept jubeltonen op in het spaanse kamp: ‘Voicy la première preuve de ce valeureux duc de Brabant, voicy la foi et sincérité françoyse, voicy les fruictz des très sages advises de ces deux traistres d'Oranges et Aldegonde!’Ga naar voetnoot195). Het is een van God gegeven kans! Parma zal zonder twijfel daarvan partij trekken om verschillende steden tot andere gedachten te brengen door hen in te lichten over de aard van Anjou en anderen, die de ware oorzaak zijn van alle ellendeGa naar voetnoot196). Parma voldoet inderdaad aan de van verschillende zijden uitgesproken hoopGa naar voetnoot197) en schrijft een brief aan de Staten Generaal met de bedoeling hen over te halen tot een verzoening met SpanjeGa naar voetnoot198). Maar weer loopt alles op niets uitGa naar voetnoot199). | |
[pagina 117]
| |
Niet minder beroering dan indertijd de Spaanse Furie, verwekt haar Franse tegenhanger van 17 januari 1583. Er verschijnt een officieel verslag van het gebeurde namens de stedelijke regering van Antwerpen: Corte verclaringe, ghedaen by Borgemeesteren, Schepenen ende Raedt der stadt van Antwerpen, nopende den aenslach teghen de selue stadt aengericht den XVII. deser maent Januarij. M.D. LXXXIII. stylo nouo. Midtsgaders de brieuen van Credentie ende Instructie by sijne Hoocheyt gesonden aende voorsz. stadt ende sekere Missive aen mijnen Heeren vanden TempelGa naar voetnoot200). Naast dit stuk, dat de grondslag schijnt te zijn van het verhaal der oude historici, circuleren nog de nodige niet-officiële. Om er een te noemen: Verhael van de warachtighe ghelegentheyt des grouwelijcken aenslachs, by den Francoysen gedaen op de stadt van Antwerpen, den xvijsten Januarij stylo nouo, In den Jare M.D. LxxxiijGa naar voetnoot201). Oranje komt door het gebeurde in een onder politiek opzicht zeer hachelijke situatie. Een balling te Keulen geeft een pamflet uit - voorgesteld als het antwoord op een brief - dat de prins aanklaagt als de medeplichtige aan de Franse Furie: Claer Bewijs, dat den Prince van Orangien de oorsake ende iersten oorspronck is gheweest van dese langduerighe allende ende tweedrachticheyt: Oock mede culpabel ende deelachtich gheweest te zijn van den grouwlijcken aenslach by den Francoysen opde stadt van Antwerpen voorts-ghekeert den xvij. Januarij, int Jaer M.D. LXXXIIIGa naar voetnoot202). Heel de geschiedenis van Oranje's optreden sinds 1566 is het bewijs voor de in de titel aangegeven stelling, nog versterkt door een paar documenten, waarvan de gefingeerde brief van Oranje aan Anjou uit 1580 wel het voornaamste isGa naar voetnoot203). Aan spaanse zijde blijft de vrees bestaan, dat Oranje niet zal wankelen maar weer zal beginnen met zijn plannen van voren af aan op te bouwen: ‘Estant à craindre que ce vénimeulx serpent d'Oranges ne fauldra à l'accoustumé y semer son venin’Ga naar voetnoot204). Op dezelfde dag dat die vrees wordt uitgedrukt, overhandigt de prins aan de Staten Generaal een schriftelijk advies over de te volgen gedragslijn met het verzoek, dat zij er hun oordeel | |
[pagina 118]
| |
over zeggenGa naar voetnoot205). Het wordt later in pamfletvorm verspreid: Advis du Prince d'Orange sur la partie à prendre dans la situation critique où se trouvent les Pays-BasGa naar voetnoot206). De inhoud is van Oranje. Het is echter zeer goed mogelijk, dat hij zich bij de redactie of zeker bij de uitgave liet helpen. Granvelle ziet hierin weer eens de hand van MarnixGa naar voetnoot207). Een pamflet, dat tegen het Advis verschijnt, noemt Villiers als de maker, een andere pamflettist dus uit hetzelfde milieuGa naar voetnoot208). Het Advis bevat natuurlijk een soort apologie voor Oranje's optreden in verband met Anjou. De prins weet heel goed, dat er veel ontevredenheid over hem bestaat; hij constateert het met een soort berustingGa naar voetnoot209). Ofschoon hij Anjou helemaal niet vrijpleit, ziet hij toch geen andere uitweg dan de terugkeer van de FransmanGa naar voetnoot210). Hij waarschuwt voor de propaganda van Parma, wiens brieven hij blijkbaar gelezen heeftGa naar voetnoot211). | |
[pagina 119]
| |
Een soort commentaar op het Advis levert: Waerschouwinghe aen alle goede Inghesetenen vanden Nederlanden, die tot beschermenisse vande vrijheydt van hunne Religie, persoonen, Preuilegien ende oude hercomen, teghens die tyrannie vande Spaingniaerden ende heuren aenhanck, t'samen verbonden ende vereenicht sijnGa naar voetnoot212). Het pamflet reageert op de propaganda van Parma naar aanleiding van de Franse Furie en geeft wel te verstaan, dat die haar invloed niet mist. Het is blijkbaar van meerdere auteurs: ‘eenighen lief-hebbers vande oprechte Christelijcke, diemen heet Gereformeerde religie midtsgaders vande vryheyt, bewaernisse ende versekertheyt vanden lande ende alle inwoonders der selver’Ga naar voetnoot213). Een pamflet uit dezelfde periode zoekt deze mensen onder de kopstukken van de Opstand, in de omgeving van OranjeGa naar voetnoot214). Het is intussen heel gewoon, dat de propaganda van Oranje reacties oproept in het vijandelijke kamp. Zo wordt ook zijn Advis van commentaar voorzien. Het is geen gevraagd advies, maar een mening, die de prins wil opdringen; een poging tot bedrog, om zelf te regeren over een ondergeschikte AnjouGa naar voetnoot215). Over de Waerschouwinghe zegt Parma zijn meningGa naar voetnoot216). Het is nu echter zover gekomen, dat ook onder de opstandelingen zelf kritiek op het beleid van Oranje naar voren komt, openlijk en fel. Een voorbeeld daarvan is: Een Christelijke waerachtighe Waerschouwinghe ende wederlegghinghe: Aller, die segghen, dat de Christenen moghen Verbondt maken metten ongheloouighen in Krijghshandel om deur hun macht beschermt te worden. Ende voornamelijc teghen een Boecxken gheintituleert Waerschouwinghe aen alle goede InghesetenenGa naar voetnoot217). De | |
[pagina 120]
| |
auteur noemt zich iemand, die heel zijn leven in dienst stelde van de religie en het algemeen welzijn, ondanks grote gevaren en met verlies van al zijn bezit. Als de anonieme schrijvers van de Waerschouwinghe zich bekend willen maken, zal hij het ook doen. Meermalen zegt hij - zoals trouwens in de titel - zich tegen dat pamflet te richten. Daarmee valt hij ook Oranje's Advis aan. Een ander pamflet, dat zich bijzonder scherp tegen Oranje keert, is: Advis ende goetduncken vanden Prince van Orangien op t' faict gheschiet T'Antwerpen, ende in eenighe Steden van Vlanderen, den 17 Jan. int jaer 1582Ga naar voetnoot218). De toelichting op het Advis is één doorlopende aanklacht tegen Oranje. Verschillende reacties op de Apologie klinken erin doorGa naar voetnoot219). Oranje's schuld aan de franse aanslag wordt bijzonder gereleveerd, zoals overigens de hele geschiedenis van het contact tussen Oranje en Anjou vanuit een bepaalde gezichtshoek beschreven wordtGa naar voetnoot220). Merkwaardig is de karakterisering van Oranje's standpunt in godsdienstig opzicht: hij gebruikt de godsdienst slechts om te bereiken wat hij wil. Een bijzonder verwijt vormt de houding van de prins ten opzichte van Hembyze, aan wie hij zoveel te danken heeft en die voor hem in ballingschap moest gaan, en ten opzichte van DathenusGa naar voetnoot221). Er zijn sterke indicies, dat de auteur in deze kring gezocht moet wordenGa naar voetnoot222). De oorsprong van dit pamflet moet men wel zoeken in de stad, die zich steeds verzet heeft tegen de francophiele politiek van Oranje en het verdrag met Anjou: Gent. Als de gentse Calvinisten in de zomer van 1579 de stad voortdurend in onrust houden en hun leiders Hembyze en Dathenus tenslotte geheel aan de macht brengen, doen de aanhangers van Oranje een beroep op de prins om de rust in de stad te herstellen. De prins maakt daar inderdaad aanstalten toe. Dan waagt Hembyze een poging om dat te beletten en wel door middel van pamfletten. Eén daarvan wijst er speciaal op, dat Oranje's optreden de stad onder Anjou zal brengen en aldus, in plaats van de spaanse tyrannie, een franse zal invoeren, die nog veel onverdragelijker is: Een corte openinghe der causen waerom het niet raedsaem sy dat de prince van Orangien nu ter tijt comen soude binnen de stad van Gent. Hembyze gaat door voor de auteur. Dusseldorp haalt er enkele stukken | |
[pagina 121]
| |
letterlijk uit aan, om te doen blijken, dat de leugen hier nog getuigenis aflegt van de waarheidGa naar voetnoot223). Al vroeger had de andere calvinistische voorman te Gent, Dathenus, een pamflet vertaald, waarin verschillende onprettige opmerkingen stonden aan het adres van Oranje: Wachtgheschrey; Allen liefhebbers der eeren Gods, des Vaderlandts ende der Priuilegien ende Vryheden des seluen tot waerschouwinghe ghesteltGa naar voetnoot224). Als Hembyze de stad moet verlaten en een toevlucht vindt bij de Pfalzgraaf, zingt men hem een lied na, waarin reminiscenties doorklinken aan zijn oproerige geschriftenGa naar voetnoot225). Daarmee is voorlopig de rust in Gent hersteld. Oranje krijgt echter op het einde van zijn leven nog heel wat last met de stad. In de tweede helft van 1583 keert Hembyze te Gent terug. Zoals hij uitgeleide werd gedaan met een spotzang, zo wordt hij ingehaald met een feestzang: Den Willecomme van Jonc-Heer Jan van Hembyze, ieghenwoordich Voorschepene, vander stede van Ghendt, die wter voornoemde stadt (als Voorschepene verlaten zijnde, gheleden bet dan vier Jaer onbegrepen) is moeten vertrecken, deur groote partialiteyt.... Ende hem vier Jaren in Duytslandt ghehauden hebbende, deur Gods ghenade beroepen wesende, totten voorseyden Staet, verlatende tot Franckendale in Duytslandt zijn paeyselicke ruste, ende beminnende met gloedich liefhebben, de gemeene welvaert ende Borgherye, is binnen der zeluer Stadt ghecommen den xxiijsten. Octobris 1583. Welcken Willecomme oock behelst vele goede vermaninghenGa naar voetnoot226). De auteur maakt zich op het einde bekend door een naamdicht als Jan vander Haghen. Hij bedoelt zijn vrij onbelangrijk geschrift als een tegenhanger van het stuk, waarmee indertijd Hembyze's vertrek gevierd werd. Na zijn terugkeer te Gent raakt Hembyze betrokken in de vredesactie, | |
[pagina 122]
| |
waarvan de daar nog steeds gevangen zittende Champagney de ziel is. Deze schijnt betrekkelijk veel vrijheid genoten te hebben. Oranje beschuldigt hem ervan het volk tot oproer te verwekken met zijn praatjes. Daarom wil de prins hem graag ergens anders in de gevangenis zien. Als dat mislukt, zoekt hij naar andere middelen om Champagney binnen Gent onschadelijk te maken en wel door hem toe te vertrouwen aan Ryhove of een ander van zijn aanhangers in de stadGa naar voetnoot227). Veel schijnt het echter niet geholpen te hebben, want in de nazomer van 1583 verschijnt van Champagney te Gent: Advis d'vng bon bovrgeois de la ville de Gand, qvi se resent amerement des calamites de sa ville, dv comté de Flandres, et en fin de tous les Païs bas, translaté de Flamen en Francois. Auec vn Aduertissement d'n Gentil-homme Francois à ses amis qui sont en Flandres, pour se donner garde des desseings de Mons. le Duc d'AlenconGa naar voetnoot228). De anonieme schrijver is aanstonds algemeen bekend. Dat Dusseldorp Hembyze voor de auteur aanziet, is misschien tekenend voor de samenwerking van Champagney met de calvinistische voorman in de actie voor vredeGa naar voetnoot229), Als auteur wordt Granvelle's broer met name genoemd in de weerlegging, die Marnix maakt: Responce d'vn bon patriot et bovrgeois de la ville de Gand, au libelle fameux, intitulé: Avis d'vn Bourgeois de la ville de Gand qui se ressent amerement des calamitez de sa ville. Marnix verraadt zich hier als de schrijver, o.a. door zich te identificeren met de man aan wie Oranje, na de aanslag van Jaureguy, zijn afscheid van de Staten Generaal en zijn testament bekend maakteGa naar voetnoot230). Op 30 januari 1584 besluit Gent noch met de Spanjaarden noch met de Fransen te onderhandelen. Het stadsbestuur wil er voor ijveren, dat in naam der geünieerde provincien gezanten gaan naar de protestantse duitse vorsten en rijkssteden - deze komen in deze tijd weer in de belangstelling te staan - | |
[pagina 123]
| |
om hulp te vragen. Verder zal men proberen zich op eigen kracht tegen de vijand te verzetten. Dit alles is geheel volgens de theorie, verkondigd in een officieel gents pamflet: Vertoog gedaen der ingesetenen van Gent, verclarende waerom de reconciliatie, so wel metten Spangiaerden als Francoisen, niet raedsaem en zijGa naar voetnoot231). Maar er bestaat twijfel aan de ernst van die plannen. Het gezantschap, dat Gent inderdaad naar Duitsland stuurt, heeft geen serieuze instructies. De hele opzet is waarschijnlijk slechts: het volk langzaam te wennen aan de gedachte, dat de toestand wanhopig is. Zo moet de massa ontvankelijk gemaakt worden voor een vrede met de Malcontenten en dus met ParmaGa naar voetnoot232). Dat plan zou uitgegaan zijn van Hembyze cum suis. Hem wordt ook toegeschreven de volgende stap, nl. een pamflet, dat de vrede met Spanje propageert, indien men bepaalde voorwaarden kan bedingenGa naar voetnoot233): Middelen Ende conditien, door de welcke d'Inghesetenen der gheunieerde Prouincien, met de Majestyt vanden Coninck van Spaignen, haren natuerlicken Heere, met goeder Conscientie, mits behoorlicke versekertheyt, souden moghen accorderenGa naar voetnoot234). Natuurlijk verwekt dit streven heel wat opschudding. Genoemd pamflet wordt fel gecritiseerd in een herdruk, met een weerlegging en scherpe opmerkingen in de margo: Ondersoeckingh ende examinatie vande middelen. Ende conditien, door de welcke de Inghesetene der ghevnieerde Prouincien, met.... den Coninck van Spaignen,.... zouden moghen accorderen. Van sommighe ghepretendeerde Vredemakers inde stadt van Ghendt voorghedraghenGa naar voetnoot235). Van alle kanten wordt Gent gewaarschuwd toch geen vredesonderhandelingen aan te knopen. Verschillende instanties richten een schrijven tot de stad. Hun vermaningen - eerst afzonderlijk uitgegevenGa naar voetnoot236) - worden naderhand gebundeld: Sentbrieuen van die van Gendt, aende Staten van Brabant, ende den steden Bruessele ende Antwerpen: Nopende de onderhandelinghe by henlieden beghonst metten vyant: Mitsgaders Ant- | |
[pagina 124]
| |
woorde op de selue, soo vanden Staten generale, als vanden Staten van Brabant, ende de steden van Bruessel ende AntwerpenGa naar voetnoot237). Dat de verzoening voorlopig niet doorgaat, is echter aan iets anders te wijten. Hembyze en Champagney hebben een complot op touw gezet om Dendermonde aan de Malcontenten uit te leveren. De ontdekking betekent Hembyze's val en zijn dood. De Oranje-partij neemt te Gent de leiding in handen. De publicatie van het schrijven der stad aan de Gouverneur van Dendermonde tekent de verandering in de stad: Den Brief By Schepenen ende Raet der stede van Ghendt, aan den Heere van Ryhoue gheschreuen. Belanghende t'verraedt der stede van Dendermonde by Jan van Hembyze ende complicen aengherechtGa naar voetnoot238).
Als Anjou als landsheer is aangenomen en Philips II ‘verlaten’, ontwikkelt zich in de pamfletten een dispuut aangaande de beste regeringsvorm voor de Nederlanden. Een voorbeeld daarvan is de reeds besproken dialoog Emanvel - Erneste. Dat pamflet verkondigt de mening, dat een vorst aan het hoofd, de voorkeur verdient. De Nederlanden moeten dus een monarchie vormen en wel onder Anjou. Dat is de kortste samenvatting van het lange gesprek, dat begint met de kwestie: moeten de Nederlanden een aristocratisch geregeerde republiek vormen of een vorst kiezen en wie moet dat - in het laatste geval - zijn? Deze opvatting ontmoet tegenspraak. Op de weinig vleiende beschouwingen, die genoemd pamflet over het volk der Nederlanden ten beste geeft, reageert bijzonder fel: Discovrs. Verclaerende wat forme ende maniere van regieringhe, dat die Nederlanden, voor de alderbeste ende zekerste, tot desen tyden aenstellen mochtenGa naar voetnoot239). Dit pamflet geeft definities van de drie klassieke regeringsvormen: monarchie, aristocratie en democratie, die allen in zich goed zijn. De monarchie kan echter gemakkelijk in tyrannie verkeren. De aristocratische regeringsvorm is in Nederland in feite onmogelijk. Bovendien onderdrukt zo'n regiem steeds de gewone man. Daarom is de schrijver voor een vermenging van aristocratie en democratie. Zwitserland bezit deze ideale regeringsvorm. In het laatste pamflet is duidelijk te lezen, dat de Franse Furie de disputen rond de regeringsvorm beïnvloedt. Deze gebeurtenis maakt de kwestie actueler dan ooit. Het pamflet: Van den Staet der tegenwoerdiger Nederlandt- | |
[pagina 125]
| |
sche Regierung.... Concordia res paruae crescunt. Discordia maximae dilabunturGa naar voetnoot240), stelt het kardinale probleem van het ogenblik aldus: ‘Die ierste swaricheit staet voernemlick in die hoeffden onser regierong. Want sommighe raeden ons, dat wy ons wederom met den Hertoge van Aniou solden vereenigen. Andere hadden lieuer dat wy den Princen van Orangien tot eenen Heere aennamen. Andere vinden raedtsamer dat wy een verbundtniss aengingen met den Chur und Fursten und Steden des Rycxs’. Deze drie voorstellen worden echter verworpen en de auteur zoekt de oplossing in een straffere en meer efficiente organisatie van de bestaande regeringsvorm. Het commentaar op Oranje's Advis: Waerschouwinghe aen alle goede Inghesetenen vanden NederlandenGa naar voetnoot241), mengt zich ook in de strijd der meningen. Als verdere mogelijkheid komt hier nog ter sprake: een verbond met de Malcontenten en verzoening met Spanje. De auteur van het pamflet blijkt heel goed op de hoogte te zijn van de verschillende opvattingen, die hij weergeeft en bestrijdt. Overeenkomstig de overtuiging van Oranje, is tenslotte de terugkeer van Anjou de enige mogelijke oplossing. Het antwoord hierop: Een Christelijcke waerachtiche Waerschouwinghe ende wederlegghingheGa naar voetnoot242), verwerpt die opvatting, vooral omdat zij in strijd is met Gods Woord. Het geschrift stelt een verbond voor ‘metten Godtsalighen Princen’, d.w.z. niet alleen de protestantse vorsten van Duitsland, maar ook die van Engeland, Schotland en Denemarken. De protestantse Nederlanders moeten een republiek vormen, die door een gekozen veldheer in de strijd tegen Spanje wordt aangevoerd. Hiermee is deze keten der pamfletten nog niet ten einde. Immers, op het voorgaande reageert weer: Een ootmoedich vertooch ende eenvoudighe verclaringhe vanden eenighe middel, waer deur men voordaen, dese arme bedructe Nederlanden sal behoeden van voorder verwoestinghe: ende deser elendigher krych haest een eynde maken. Deur eenen Liefhebber van Godes heylich Woort, ende des Lants-weluaren. Anno 1583. in AugustGa naar voetnoot243). Een accoord met Artois en Henegouwen is onaanvaardvaar. Voortzetting van de oorlog vormt de enige uitweg. Anjou kan weer aangenomen worden - een klein kansje wil men hem nog gunnen - maar dan op voorwaarden, die verder gaan dan het vroegere verdrag. De auteur wenst grote publiciteit te | |
[pagina 126]
| |
geven aan een eventuele overeenkomst: om de morele druk op Anjou te verzwaren. Wil de Fransman dit niet aanvaarden, dan moet er een ander souverein komen. Wie is daarvoor beter geschikt dan Oranje! Belangrijker nog dan de verdediging van deze keuze is de kritiek op de vele misstanden, die een goede functionering van het bestuursapparaat in de weg staan, en de bespreking van verschillende remedies. Dat gebeurt helemaal in Oranje's geest, zoals die tot uiting komt in zijn redevoeringen tot de Staten Generaal. De veronderstelling, dat deze propaganda onder zijn invloed staat, is niet gewaagd. Maar niet slechts met de concrete, practische problemen van de regeringsvorm houden de pamfletten zich bezig. Ook de eigenschappen, die in het ideale volk en zijn regering aanwezig moeten zijn, komen ter sprake. Zo is er een: Broederlijcke waerschouwinghe: aen allen Christen Broeders, die van Godt veroordent sijn, tot de verkiesinghe der Ouericheyt ende Magistraten, inde Steden der ghevnieerde Prouincien, daer het Heylich Euangelium vercondicht, ende de ghereformeerde Religie gheexerceert wortGa naar voetnoot244). Er schijnen zich toen reeds verschijnselen voorgedaan te hebben van het latere euvel der regerings-kliekjes. Daar tegenover stelt de schrijver zijn advies: de bekwame mensen in de bestuursfuncties, uit welke rang of stand zij ook mogen komen. Als conditio sine qua non wordt gesteld, dat zij van de gereformeerde religie zijn. Een ander pamflet redeneert vanuit het axioma, dat in de samenleving de mens het voornaamste is: Advis svr le fait de la mvtvelle vnion, reciproqve devoir, et entretenement des estas politicsGa naar voetnoot245). De eenheid der onderdanen, de deugden en plichten der overheid, de verhouding tussen onderdanen en magistraten, worden behandeld. Het is een soort handleiding voor een modelstaat.
De lange onderhandelingen over de opdracht der grafelijkheid aan Oranje stonden op het punt hun bekroning te vinden: de prins zou graaf van Holland en Zeeland worden. Een verandering van principiële aard, zonder dat de praktijk anders werd: de Staten van Holland zorgden wel, dat de macht van de graaf beperkt bleef. Toen viel Oranje op 19 juli door de hand van Balthasar Gerards. Aan spaanse zijde is het een ogenblik stil: duidelijk een gevolg van de blunders, gemaakt na de aanslag van Jaureguy, toen de | |
[pagina 127]
| |
doodsberichten vals blekenGa naar voetnoot246). Vervolgens constateert men, dat de opstandelingen gewoon doorgaan met hun verzetGa naar voetnoot247). Dat geldt ook voor wat de pamfletten-oorlog betreft. Van Oranje kon men leren, hoe belangrijk dit onderdeel van de strijd was. Hij had ook gezorgd, dat er competente mensen waren, die de propaganda konden leidenGa naar voetnoot248). |
|