De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584
(1956)–P.A.M. Geurts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 26]
| |
Dat paste precies in de plannen van de prins, die zich in dat opzicht bijzonder geslepen getoond had. Zulke uitgewerkte vonnissen maakten de tegenpartij wijzer en gaven aanleiding tot een uitgebreide polemiek, zoals de ondervinding reeds bewezen hadGa naar voetnoot2). Over de redactie van de indagingen tegen de verschillende edelen, ontstond aan spaanse zijde onenigheid. Deze had tot gevolg, dat het zwaartepunt van de beschuldigingen van de religie naar de politiek verlegd werd. Morillon maakte daartegen bezwaren: voor de politieke misdrijven waren niet zoveel bewijzen als voor de godsdienstige. Hij kreeg echter geen gelijk. Wel ging zijn herhaalde voorspelling in vervulling, dat er heel wat justificaties en weerleggingen geschreven zouden worden en dat Granvelle daarin de zondebok bij uitstek zou blijken. Maar daarvoor hoefde men niet over een profetische blik te beschikkenGa naar voetnoot3). De meest bekende justificatie is die van Oranje, op dat moment openlijk het hoofd van de Opstand: De verantwoordinge des Princen van Oraengien teghen de valsche logenen, daer mede sijn wedersprekers hem soecken t'onrechte te beschuldighenGa naar voetnoot4). Op 24 januari 1568 werd de indaging tegen de prins en verschillende anderen uitgevaardigd. Ze werd o.a. aan de Paus en aan verschillende vorsten gezonden. Ook Granvelle kreeg een exemplaarGa naar voetnoot5). Van 3 maart dateerden de Antwoorden, die Oranje aan de procureur generaal en aan Alva gaf en die later samen met de Verantwoordinge werden uitgegevenGa naar voetnoot6). Maar de prins bereidde toen ook reeds de publicatie van een grote justificatie voor. Hij had blijkbaar geïnformeerd, hoe deze stap in Duitsland opgenomen zou worden. Immers, in deze tijd schreef de landgraaf van Hessen aan Oranje, dat de keizer en de keurvorst van de Pfalz het verstandig oordeelden, als de prins zijn onschuld aantoonde tegenover de ernstige beschuldigingen van Alva. Daarom moest hij zijn Verantwoordinge onverwijld laten verschijnen. | |
[pagina 27]
| |
Hij diende echter bedachtzaam te werk te gaan. De koning, en zoveel mogelijk ook diens bestuursorganen, moesten ontzien wordenGa naar voetnoot7). Intussen had de prins ook omgezien naar geschikte raadslieden, om hem bij dat werk te helpen. Want al is later bewezenGa naar voetnoot8), wat Groen van Prinsterer reeds vermoeddeGa naar voetnoot9), dat nl. Oranje zijn justificatie zelf schreef; hij had daarbij zijn medewerkers. De calvinistische predikant Hubert Languet - vaker geïnteresseerd bij de nederlandse Opstand - ging op 13 maart 1568 naar Dillenburg, ingevolge een verzoek van Oranje. Hij verbleef daar ongeveer veertien dagen. Met nog enkele anderen werden de troebelen in de Nederlanden en de Verantwoordinge, die spoedig verzonden zou worden, besprokenGa naar voetnoot10). Ook Jacob van Wesenbeke, aan wie de Verantwoordinge dikwijls, maar ten onrechte, werd toegeschreven, was erbij betrokken. Zijn nauwe relatie met Oranje was algemeen bekendGa naar voetnoot11). Toen Oranje in 1566 naar Antwerpen kwam om daar de rust te herstellen, werd Jacob van Wesenbeke aangesteld als een soort verbindingsofficier tussen de magistraat, de verschillende partijen in de stad en de prinsGa naar voetnoot12). Het is echter zeer twijfelachtig, of er werkelijk een hartelijke vriendschap bestaan heeft tussen Oranje en de antwerpse pensionarisGa naar voetnoot13) en of het gerucht waar was, dat van Wesenbeke zelf verspreidde, dat hij nl. tot de eerste raadsman van Oranje was gekozenGa naar voetnoot14). Men krijgt sterk de indruk, dat het aandringen van de prins, om van Wesenbeke tijdig Antwerpen te doen verlaten, meer voortsproot uit bezorgdheid over de dingen die deze allemaal wist, dan uit bekommernis voor diens persoonlijk welzijnGa naar voetnoot15). In april 1567 liet Oranje van Wesenbeke naar Dillenburg gaan. Hij gaf hem een brief mee voor Jan van Nassau. Deze moest de gevluchte raadspensio- | |
[pagina 28]
| |
naris goed ontvangenGa naar voetnoot16). Te Dillenburg zal van Wesenbeke de prins terzijde hebben gestaan bij het redigeren van diens Verantwoordinge. Daar heeft hij rustig kennis kunnen nemen van de ideeën, neergelegd in dat stuk, die hij weldra in verschillende geschriften zou propageren. Van Wesenbeke nam ook de zorg op zich voor de uitgave van de Verantwoordinge. Er is een rekening bewaard, die hem een som geld toekende: ‘zu trucken des hernn printzen excusationsschrift’Ga naar voetnoot17). Men mag aannemen, dat van Wesenbeke betrokken is geweest bij het opstellen van de geschriften, die de prins in de zomer van 1568 liet verschijnen. In elk geval speelde hij weer een rol bij de uitgave. De graaf van Hoogstraten schreef uit Keulen, dat zekere Risoir aan van Wesenbeke moest melden, dat hij ‘das ausschreyben fürderlich woll trückhen lassen’Ga naar voetnoot18). Daarmee is waarschijnlijk bedoeld: Verklaringhe ende Uutschrift des Duerluchtighsten Hoochgeborenen Vorsten ende Heeren,.... Willem, Prince van Oranien etc. ende zijner Excellentien nootsakelicken Defensie teghen den Duca de Alba ende zijne grouwelicke tyrannieGa naar voetnoot19). Het stuk is gedateerd op 20 juli en werd in verschillende talen verspreid. Terwijl de prins onder veel tegenspoed de toebereidselen maakte voor zijn eerste veldtocht, achtte hij het ook raadzaam een aantal pamfletten te laten verschijnenGa naar voetnoot20). In dit kader past de genoemde Verklaringe. Dit vrij uitvoerig geschrift is echter, evenals de justificatie, berekend op lezers die daarvoor de tijd kunnen nemen en over enige ontwikkeling beschikken. Er verschenen bovendien eenvoudigere en kernachtigere aanmaningen, op een meer onmiddellijke werking berekend. Van 31 augustus 1568 is: Willem.... Prince toe Orangien, Grave toe Nassaw.... Allen ghetrouwen ondersaten des Con. Mai., in den Nederlanden, Saluyt, M.D. LXVIIIGa naar voetnoot21). Van de volgende dag dateert: Waerschouwinghe Des Princen van Oraengien Aende Ingheseten ende Onder- | |
[pagina 29]
| |
saten van den NederlandenGa naar voetnoot22). Veertien dagen daarna richtte Oranje een oproep tot alle soldaten van hoge en lagere rang: Allen Ende Elckerlicken Capiteynen, Volck van wapenen ende anderen goeden ende ghetrouwen Crijchsluyden van Nederlant, wenschet de Prince van Oraengien.... gheluck ende salicheitGa naar voetnoot23). Deze geschriften zetten de redenen uiteen, waarom Oranje meende, Alva en de Spanjaarden de oorlog te moeten aandoen. Het was echter niet slechts de bedoeling van de prins zijn zaak te rechtvaardigen, maar ook de steun der Nederlanders voor zich te winnen. Als hij met zijn leger in het land kwam, moest de bevolking Alva op de een of andere manier afbreuk doen of tot opstand overgaan. Zodoende zou de hertog zijn aandacht op meerdere punten tegelijk moeten richten en dus zijn macht moeten versnipperenGa naar voetnoot24). In het spaanse kamp werd de propaganda van Oranje prompt gesignaleerd. Morillon schreef Granvelle over enkele punten, die hem opvielen: Oranje's ketterij en de aanvallen op de kardinaalGa naar voetnoot25). Hij liet zich niet vleiend uit over Oranje's strategisch talent. Morillon zag in de prins meer een propagandist dan een veldheer: ‘Je le tiens plus propre à celà que à conduire une grande armée’Ga naar voetnoot26). Granvelle sloot zich later bij die opvatting aan: deze manier om geschriften te verspreiden is niet het werk van soldaten maar van mensen zonder moedGa naar voetnoot27). De correspondenten waren niet altijd fair. In aansluiting op een hele passage over de Verantwoordinge werd er geschreven: de prins vlucht en hoe zal zijn huisplaag - Anna van Saksen - hem welkom heten en zegenen! Al zijn bezit is weg en zijn prestige ging voorgoed verlorenGa naar voetnoot28). 's Prinsen pamfletten vormden ook een punt van correspondentie tussen Granvelle en de koning. Beiden waren blijkbaar op de hoogte van de inhoud dezer geschriften. Granvelle wilde niet antwoorden op de beschuldigingen aan zijn adres. Doodzwijgen zou Oranje het meest irriteren. Wel wenste hij zich voor de koning te verantwoorden. Op enkele punten van de beschuldigingen aan zijn adres ging hij ook inderdaad inGa naar voetnoot29). Maar Philips II stelde hem volkomen gerustGa naar voetnoot30). | |
[pagina 30]
| |
Uit een antwerpse bron blijkt, hoe de pamfletten van de prins aan de man gebracht werden. Op een goede morgen stond er een man bij een der bruggen van Antwerpen en deelde ze uit aan voorbijgangers. Maar enkele dagen later vaardigde de stadsmagistraat een plakkaat uit, waarin de colporteur opgeroepen werd om zich te komen verantwoorden. Voor inlichtingen die tot zijn aanhouding zouden leiden werd een beloning uitgeloofd van vijf en twintig carolus-gulden. De pamfletten zelf moesten ingeleverd worden; ze achterhouden was strafbaarGa naar voetnoot31). Dat de pamfletten van de prins, met name zijn Verantwoordinge, meer indruk maakten in het spaanse kamp dan Granvelle en de koning wilden bekennen, blijkt wel uit het feit, dat er ernstige en veelvuldige pogingen werden gedaan om ze te weerleggen. Hopperus bracht in Spanje de koning de wenselijkheid van een antwoord onder ogenGa naar voetnoot32). Hij voerde er een drukke correspondentie over met Viglius, die ook voorstander van een weerlegging wasGa naar voetnoot33). Zij waren er beiden van overtuigd, dat Oranje's propaganda een grote invloed had op de massa, die het spaanse bewind heel weinig genegen was. Speciaal met het oog op de duitse vorsten achtten zij een reactie van groot belang. Na lange aarzeling, geheel in de lijn van het gewone spaanse optreden, ontving Hopperus namens de koning de Verantwoordinge en de Verklaringhe, met de opdracht een weerlegging van een van beide te schrijvenGa naar voetnoot34). Hij maakte er echter twee, die tot in details op de bewuste stukken ingingen. Maar er schijnt weinig van terecht gekomen te zijn. Hopperus verzocht, dat zijn werk nog gecontroleerd zou worden, zowel in de Nederlanden als in SpanjeGa naar voetnoot35). Hij meende, dat het aan Viglius opgestuurd wasGa naar voetnoot36). Deze ontving echter nietsGa naar voetnoot37). Een paar maanden later schreef Hopperus over de lotgevallen van zijn werk in Spanje. Het is een vrij cynisch verhaal, dat de efficiency van het spaans propaganda-apparaat in een vrij schamel dag- | |
[pagina 31]
| |
licht stelt. De koning had het werk aan zijn raadsman Velasco gegeven. Nu zou het er wel mee vergaan als met een ander geschrift van Hopperus. Van het Latijn zou het in het Spaans vertaald worden. Hier en daar zou een verandering aangebracht worden. Daarmee was het werk van auteur veranderd. Voor Hopperus persoonlijk was het voldoende genoegdoening iets voor de koning gedaan te hebben, waarover deze zich tevreden toonde. Mogelijk verdiende het nog de voorkeur, geen weerlegging uit te geven, nu het gunstig ogenblik daarvoor voorbij was. Anders zou men de tegenstanders opnieuw aanleiding geven te agerenGa naar voetnoot38). Daarmee waren de weerleggings-pogingen nog niet uitgeput. Onder de archiefstukken van de Bloedraad, bevindt zich een ontwerp voor een repliek, opgesteld nadat het vonnis over Oranje was uitgesproken en na de veldtocht van Lodewijk van Nassau in Friesland en de slag bij Heiligerlee, die ter sprake komenGa naar voetnoot39). Dat kan het werk zijn van del Rio en Vargas, leden van de Bloedraad, die een weerlegging schreven, waarvan vaststaat, dat ze persklaar was. Viglius schatte het geschrift niet hoogGa naar voetnoot40). Ook Hopperus opperde ernstige bezwaren. Hij had nog nooit iets gelezen, dat zo koud en nuchter was. Hij achtte het niet raadzaam, dat het werk uitgegeven werd, tenzij in verkorte vorm. Anders zou men een gelegenheid bederven door ze verkeerd te benutten. In een protest zag Hopperus geen heil: Alva vertrouwde de auteurs blindelingsGa naar voetnoot41). De bekende spaanse spion Fray Lorenzo de Villavincencio schreef ook een repliek. Maar Velasco, die ook de revisie van Hopperus' weerlegging in handen had, stond hem niet toe het geschrift uit te gevenGa naar voetnoot42). Zelfs Granvelle, die zich voorgenomen had niet te antwoorden en de zegen van de | |
[pagina 32]
| |
koning ontving op dat besluit, liet een stuk na, dat een schema moet zijn van een antwoord op Oranje's justificatieGa naar voetnoot43). Intussen waren er nog meer justificaties verschenen. Hoogstraten, de vriend van Oranje, die in de eerste veldtocht sneuvelde, gaf er een uit. Ze vertoont een nauwe verwantschap met die van Oranje. Dat geldt ook van de verdedigingsgeschriften door Jacob van Wesenbeke geschreven. Ze ademen alle één geest doordat ze alle uit één milieu komen. Ze beogen alle één doel: de rechtvaardiging van de Opstand, direct of indirect. Dit maakt het zo moeilijk, zonder externe bewijzen, iemand met zekerheid als de auteur van een bepaald geschrift te identificeren. Er zijn echter verschillende interne gegevens, die erop wijzen, dat van Wesenbeke de schrijver is van de justificatie van Hoogstraten; een mening, die reeds verkondigd werd, zonder dat er echter enige bewijzen voor werden aangegevenGa naar voetnoot44). Er is een uiterst belangrijke brief bewaard gebleven van Van Wesenbeke, geschreven onder de schuilnaam Hans Baert. Daaruit blijkt, dat hij de auteur en uitgever is van verschillende verdedigingsgeschriften. Opnieuw komt naar voren, hoe nauw Oranje bij die propaganda betrokken wasGa naar voetnoot45). In het voorjaar van 1569, toen Oranje bij het leger der Hugenoten vertoefde, na het mislukken van zijn veldtocht in 1568, maar voor de definitieve liquidatie daarvan, stond van Wesenbeke met hem in contact over de uitgave van een verdediging van Anthonis van Stralen, burgemeester van Antwerpen. Hij had Oranje de tekst doen toekomen, met een verzoek om advies. In afwachting van het antwoord, ging hij door de uitgave voor te bereiden, na de raad van anderen ingewonnen te hebben. Hij somde verschillende argumenten op, om te demonstreren, dat er geen vertraging in de | |
[pagina 33]
| |
propaganda geduld kon worden. Vooral de duitse vorsten moesten bewerkt worden. Een franse editie der apologie van Van Stralen zou binnenkort verschijnen. Oranje zou er aanstonds een exemplaar van ontvangen. Van Wesenbeke had plannen om een latijnse, duitse en nederlandse vertaling te laten vervaardigen. De laatste verscheen onder de titel: Corte Vermaninghe aen alle christenen opt vonnisse oft advis, met grooter wreetheit te wercke ghestelt teghen Heer Anthonis van Stralen, Borgermeester van Antwerpen ende Commissaris generael vanden Staten der Nederlanden, inhoudende tselve Aduijs. Ende begrijpende een cleine vercleeringe op elck punct aldaer voorgestelt, metten gelegentheden vander Religien. Eensamelick de verantwoordinghe der gheenre die int selve Aduijs tonrechte worden geblameertGa naar voetnoot46). De twee andere vertalingen bleven blijkbaar achterwege. Geldgebrek, waarover van Wesenbeke klaagde, zal daarvan wel de oorzaak zijn geweest. Oranje legde de nauwelijks gecamoufleerde verzoeken, om hierin te voorzien, kennelijk naast zich neer. Bovendien achtte van Wesenbeke edities in vier talen overbodig, als het hieronder te noemen pamflet kon verschijnen. Van Wesenbeke was intussen klaar gekomen met het verdedigingsgeschrift van Hoorne: De Bewijsinghe vande onschult van mijn Heere Philips Baenreheere van Montmorency, Grave van Hoorne, Vrijheere van Weert, etc. Admirael ende Capitein Generael van der Zee, vanden Nederlanden, Riddere van der Oorden vande Gulden vliese, etc. Tegens de bedriegelicke vanginge, onbehoorlicke aenhoudinghe, onrechtueerdighe rechtuoorderinge valsche betichtinghe, ongoddelicke vonnissen, ende tyrannische executie te grooten ongelijcke dadelijcken aan zijnen persoon ghedaenGa naar voetnoot47). Van Wesenbeke wilde met de verspreiding wachten totdat de prins daarover zijn mening gegeven had. Nog een ander werk bracht van Wesenbeke ter sprake: De Beschriivinge Van den Gheschiedenissen in der Religien saken toeghedragen in den Nederlanden. Deerste boeck, begriipende Den Staet, voortganck ende gelegentheden der Religien soo die aldaer sedert.... 1500. gebeurt zijn, ende besondere sedert dat Coninc Philips de tweede daer geregeert heeftGa naar voetnoot48). Mogelijk kwam Oranje tegemoet in het geldgebrek, dat aanvankelijk de publicatie verhinderdeGa naar voetnoot49). Toen van Wesenbeke uit Antwerpen vertrok, | |
[pagina 34]
| |
nam hij een grote hoeveelheid officiële bescheiden meeGa naar voetnoot50). Deze kwamen hem goed van pas bij het samenstellen van zijn geschriften, die vaak voorzien zijn van een overvloed aan documentatie-materiaal. Van Wesenbeke noteerde, dat hij van hogerhand werd aangezocht dit werk te schrijven. Mogelijk mag men uit zijn woorden concluderen, dat Oranje niet vreemd was aan dit boek: ‘plusieurs (ausquelz ne vouldrois refuser chose que seroit en ma puissance) m'en ont requis’Ga naar voetnoot51). Naast de nederlandse tekst van De Beschriivinge bestaat een franseGa naar voetnoot52). Maar de wens van de auteur, uitgedrukt in de inleiding: een vertaling in het Latijn en in het Duits, een uitgave van een tweede en een derde deel in vier talen, is niet in vervulling gaanGa naar voetnoot53). Wel deed Oranje nog pogingen om een editie van twee delen in het Duits, mogelijk te makenGa naar voetnoot54). Met De Beschriivinge van Van Wesenbeke is enigszins te vergelijken het werk: Vraye Narration et Apologie des choses passées au Pays-bas, touchant le Fait de la Religion en l'An M.D. LXVI, par cevx qui font profession de religion reformée audit PaysGa naar voetnoot55). Evenals bij De Beschriivinge doet de titel het voorkomen, alsof er alleen religie-kwesties ter sprake komen. In werkelijkheid passeren echter in beide werken alle belangrijke gebeurtenissen uit het Wonderjaar de revue; in het eerste geschrift in de vorm van een historisch verhaal, in het tweede als een apologie. De beide auteurs blijken echter een verwante bedoeling te hebben. Fruin heeft afdoende bewezen, dat Marnix de auteur is van de Vraye Narration, vooral op grond van de sterke overeenkomst met de ByencorfGa naar voetnoot56). De vergelijking van de apologie van het jaar 1566 met het tractaat van Marnix Van de beelden afgeworpen in de Nederlanden, die Fruin als de allerhoogste beslissing van het pleit aanwees, werd uitgevoerd door van ToorenenbergenGa naar voetnoot57). Deze wees er bovendien op, dat ook zonder deze argumenten gemakkelijk sporen te vinden zouden zijn, die leidden naar de Noordelijke Nederlanden en naar de omgeving van de prins, bv. het belang | |
[pagina 35]
| |
van Holland en Zeeland bij een eventuele oorlog tussen Spanje en de NederlandenGa naar voetnoot58). Hij meende zelfs te kunnen aanwijzen, dat Marnix inlichtingen ontving van OranjeGa naar voetnoot59). Intussen werd nog een ander soort pamfletten voor de propaganda gebruikt. De besprokene beoogden allereerst de rechtvaardiging van de Opstand en spoorden aan tot verzet. De bedoeling van de hieronder volgende pamfletten was op de eerste plaats: de haat tegen de Spanjaarden en hun instellingen aanwakkerenGa naar voetnoot60). Een modern werk over de tachtigjarige oorlog beschrijft de opzet aldus: ‘Duvelszwart moest de vijand worden afgeschilderd ter wille van de weifelaars en twijfelaars, dat is, altijd, de meerderheid der te winnen bevolking. Met dit ignobel, maar nodig bedrijf houden zich zoveel pamfletten bezig’Ga naar voetnoot61). Inhoud en vorm zijn bij dit soort pamfletten wel heel populair. Ook de geringe omvang wijst erop, dat ze voor een eenvoudig publiek bestemd waren. Daartoe behoort het fameuze geschrift: De Artijckelen ende besluyten der Inquisitie van Spaegnien, om die vande Nederlanden te overvallen ende verhinderenGa naar voetnoot62). Het pamflet bestaat uit drie delen: het oordeel van de spaanse Inquisitie over de Nederlanders op grond van allerlei inlichtingen, gedateerd op 18 februari 1568; vervolgens het vonnis van de koning daarop, van tien dagen later, en tenslotte de twaalf artikelen, bevattende een gedetailleerd plan om de gruwelijke veroordeling ten uitvoer te leggen; drie stukken waarvan de eerste twee ook afzonderlijk verspreid zijn geweest. Eeuwen lang hebben de beweringen van dit pamflet in de Nederlandse historie-boeken rondgespookt, waar ze dan aanleiding gaven tot het luchten van de traditionele gevoelens van afkeer van de spaanse Inquisitie, die in de Nederlanden nooit is ingevoerd. In 1829 werd de onechtheid grondig aangetoondGa naar voetnoot63). Maar nog in deze eeuw gaven ze aanleiding tot een kran- | |
[pagina 36]
| |
tenpolemiekGa naar voetnoot64). De ontmaskering geschiedde op grond van inwendige critiek, die de al te dwaze plannen niet au sérieux kon nemen en de gebeurtenissen tussen de jaren 1550-1568 niet mocht beschouwen als tevoren precies zo beraamd. De Artijckelen stellen het immers voor, alsof de Opstand door de Inquisitie geënsceneerd werd. Karel V zou overgehaald worden afstand te doen van de regering en zich terug te trekken naar Spanje, waar hij vermoord zou worden. Ook Philips II moest naar Spanje gelokt worden, zonder nog een kans te krijgen in de Nederlanden terug te keren. De maatregelen, die de Inquisitie de koning zou laten nemen, moesten onvermijdelijk opstand tengevolge hebben. Dan konden de edelen en hun aanhangers omgebracht worden. Vervolgens zou de Inquisitie de Beeldenstorm organiseren, maar zó, dat de opstandelingen de schuld zouden krijgen. Handel en nijverheid moesten vernietigd worden. Alle Nederlanders werden vervolgens ter dood veroordeeld. Alva was voorbestemd, dit vonnis ten uitvoer te leggen, met schending van rechten en privileges. Royaards, die het document als een falsificatie ontmaskerde, kon niet nalaten te verzuchten: ‘Belangrijk voorzeker ware het voor de Geschiedenis, indien wij hier historische daadzaken voor ons hadden, en wij aan de echtheid van deze artikelen geloof konden hechten. Dan zou hier een nieuw licht voor de Geschiedenis opgaan; vele betwiste punten zouden opgehelderd en tot zekerheid gebracht worden. Welk een eenheid zou er dan heerschen in onze Geschiedenis! Wat een invloed der Inquisitie zou er dan in al de lotgevallen van den staat kenbaar zijn’Ga naar voetnoot65). | |
[pagina 37]
| |
Een ander pamflet van dit genre is: Copie van den Puncten ende Articulen, ghesloten by den Hertoge van Alba, ende zijnen nieuwen Raet van twelvenGa naar voetnoot66). De titelpagina geeft nog een aantal specificaties, misschien bedoeld om het publiek van de echtheid van het stuk te overtuigen: ‘Inhoudende de Persoonen int generael, so Catholique als andere, by hen alreede ghecondemneert om lijf ende goet ghebrocht te worden: Ghetranslateert wt den orginale Spaensche Articulen, gecregen binnen Antwerpen, inde Camere van Vergas, President vanden voors. Raet, ten huyse van Marcus Nonius, inde Meyre aldaer, etc.’. Dan volgt de bedoeling: ‘Waer wt yegelick de moordadighe tyrannije des Hertoghen van Alba ende synen bloetdorstigen Raet verstaen mach’Ga naar voetnoot67). Als Bor opmerkt, dat indien dit stuk echt is, practisch niemand in de Nederlanden onschuldig is, drukt hij daarmee zijn twijfel aan de echtheid uitGa naar voetnoot68). Morillon verwierp de authenticiteit op grond van het aantal artikelen, dat in de verschillende edities varieerde tussen twaalf en zestig. Minder practisch was het middel, dat hij voorstelde vervaardigers van het pamflet te achterhalen. Morillon wilde degene, die een pamflet bezat, vragen, hoe hij eraan kwam. Door aldus systematisch terug te gaan, moest men tenslotte terecht komen bij de auteur en de drukkerGa naar voetnoot69). Alva werd gewaarschuwd en weldra verscheen er een plakkaat tegen de pamfletten, dat kennelijk onder invloed van het genoemde geschrift gemaakt was. De hertog legde verband tussen de veldtocht van Oranje en de propaganda door middel van pamfletten. Daardoor trachtte de prins de medestanders, die zich tot dan toe verborgen gehouden hadden, in beweging te brengen en ook de loyale onderdanen te doen wankelen. Tot de pamfletten, waarin dat gebeurde, behoorde met name: ‘Sekere articulen die sy zeggen gevonden te hebben in de kamer van een van onse Raden, geordinneert op 't stuk van de voorsz. troubelen en seditien, vermeldende van alderley spetien van volke die wy metten poene van der dood souden willen straffen, 't welk al valschelijk tegen de waerheyd versiert, en geensins by | |
[pagina 38]
| |
yemanden van onzen Raden noit gedacht is geweest, welke articulen na dat de selve, eerst in 't heymelijk van hand te hand gegeven hadden geweest, iemand hem vervoordert heeft te drucken of printen, om die des te meer gedivulgeert en int openbaar gebracht te worden, meinende ook daer door den voorsz. logenen des te beter schijn en verve te geven, en meer simpele luiden te bedriegen’Ga naar voetnoot70). Alva nam nog meer maatregelen om verdachte literatuur te weren. Er werd een inval gedaan bij drukkers en uitgevers. De hertog vormde een keuringsapparaat en liet een index opstellenGa naar voetnoot71). Er werd beraadslaagd over maatregelen voor een scherpere controle op de drukkers. Hun godsdienstige overtuiging en hun vakkennis zou getest worden. Merkwaardig is, dat Alva voor deze laatste taak Plantijn op het oog hadGa naar voetnoot72), tegen wie toch ook wel verdenkingen bestonden. Nog een andere reeks artikelen deed de ronde: Derthien Artijckelen: Gheintituleert Het Aduijs der Spaengiaerden. Op den teghenwoordigen staet vanden Nederlande. Gecomposeert ofte gefingeert, door den Cardinael Granuelle.... Daerna hebdy de Refutacien ofte Tegenstrijdinghen der voorseyder ArtijckelenGa naar voetnoot73). Het feit in aanmerking genomen, dat dit geschrift tot een genre behoort, waarvan de authenticiteit zeer verdacht is, mag ook hier de echtheid a priori betwijfeld worden. Dat gebeurde reeds door tijdgenoten. Hubert Languet oordeelde: ‘Quia scriptum mihi videtur satis ineptum’Ga naar voetnoot74). Bor tekende erbij aan: ‘En hoe wel vele meinden dat dit meest al versierde dingen waren, so het ook eensdeels was: zo dienden deselve nochtans om de herten van den gemenen volke te meer te verbitteren tegens de Spangiaerden’Ga naar voetnoot75). Groen van Prinsterer verdedigde de authenticiteit van dit plan om alle autonomie uit te roeien in de Nederlanden, die tot een bastion van de spaanse macht in Noord-Europa gemaakt moesten wordenGa naar voetnoot76). Fruin noemde verschillende edities van het pamflet maar liet de echtheid in het middenGa naar voetnoot77). | |
[pagina 39]
| |
Ook tijdens de veldtocht van Oranje in 1568 verschenen er pamfletten ter versterking van het moreel. Saravia, de veldpredikant van de prins, schreef: Een hertgrondighe Begheerte, vanden.... Prince van Oraengien, mitsgaders alle syne Christelijcke.... Bontgenooten, op alle menschen begheert, van wat condicie oft qualiteyt sy zijn, die den Heere liefhebben ende vreesen, ende ooc beminnende zijn de weluaert van onsen.... Coninck Philips van Spaengien Nederlanden, mitsgaders oock dat Keyserlijcke Rijcke: Welcke landen nv soeckt te bederuen ende heel te ruineeren, onder tschijn van bescherminghe, eenen ghenaemt Duca de AlbaGa naar voetnoot78). De schrijver kende natuurlijk de geschriften van Oranje en ook andere propaganda-literatuurGa naar voetnoot79). Het geschrift behelst verschillende themata, die karakteristiek zijn voor de orangistische propaganda. Maar er is nog een duidelijker aanwijzing, dat de prins ook aan dit stuk niet vreemd was. De schrijver vatte de bedoeling en inhoud aldus samen: ‘Soo hevet hem (Oranje) ende allen zijnen vromen Christen Bontghenoten goet ghedocht met een cleyn boexcken alle menschen te vermanen om te bidden den levendighen God dach ende nacht sonder ophouden voor hem, op dat hij victorie mach verwerven ende sonder vele bloetstortinghe zynen vyant ter neder legghen’Ga naar voetnoot80). Het pamflet is gedateerd op 21 september 1568, dus vlak voor de overtocht van de prins over de Maas, die in de nacht van 5 op 6 oktober plaats had. De inhoud geeft hier en daar aan, dat men op een critiek punt gekomen wasGa naar voetnoot81). Vervolgens verscheen uit het prinselijke kamp: Clachte des verdruckten Nederlants over zijn slappe ongetrouwe ingheboerne, die tot hen eygen verlossinghe niet en helpenGa naar voetnoot82). Uit de inhoud blijkt, dat het pamflet geplaatst moet worden na de tocht van Oranje over de Maas en nadat de prins ondervonden had, dat hij te optimistisch was in zijn verwachtingen op de hulp, die de Nederlanden zelf hem zouden verlenen. Maar nog was de hoop niet verloren. Nogmaals werden de inwoners opgeroepen om uit | |
[pagina 40]
| |
hun passiviteit op te staan en eindelijk hun bijdrage te leveren voor hun eigen bevrijdingGa naar voetnoot83). Een maand later zag het licht: Getrouwe vermaninge aenden Inwoonderen der Nederlanden, tegen de ydele ende valsche hope, daermede sy vanden verdruckere worden verleitGa naar voetnoot84). De datum post quem is 11 november, daar het corpus van het geschrift een bestrijding is van Alva's plakkaat tegen de pamfletten van die datum: ‘het placcaet deser dagen my toegecomen ende by u verdruckers tuwer verleydinge den 11 deser maent Novembris, 1568 wtgegeven’Ga naar voetnoot85). Voor het overige is de strekking dezelfde als van het voorgaande pamflet. De weerlegging van het bevelschrift van de spaanse veldheer is daaraan ook ondergeschikt, omdat ook dit de afkeer van het spaanse regiem moest aanwakkerenGa naar voetnoot86). Het lijkt er zelfs op, dat de twee pamfletten van dezelfde auteur zijn.
Toen Oranje eindelijk weer enige klaarheid had gebracht in de financiële chaos, die het gevolg was van zijn eerste veldtocht, kwam van Wesenbeke bij hem in vaste dienst. Hij werd aangesteld tot raadsheer van de prinsGa naar voetnoot87). Onvermoeid begon hij zijn omzwervingen, om weer nieuwe aanvallen op Alva te organiseren. De ene samenzwering na de andere zette hij op touw. Overal verzamelde hij geld voor de Opstand. Daarmee gaf van Wesenbeke echter niet zijn publicistische werkzaamheid op. Ook met de pen bleef hij de zaak van het verzet dienen. Zijn literaire activiteit correspondeerde geheel met het stadium, waarin de Opstand verkeerde. In april 1570 stelde hij namens Oranje een proclamatie op, die echter niet in druk verspreid werd, maar aan geestverwanten te lezen gegeven moest worden. De prins verklaarde zich daarin nog steeds bereid om alles op het spel te zetten voor de bevrijding der Nederlanden uit de tyrannie, mits hij verzekerd kon zijn van de ernstige medewerking der verdruktenGa naar voetnoot88). | |
[pagina 41]
| |
In Augustus van hetzelfde jaar volgde er een proclamatie tot alle Nederlanders, die verspreid zou worden als men metterdaad tot de intussen gevormde plannen kon overgaan, en die zeer nauw verwant was aan de voorgaandeGa naar voetnoot89). De nieuwe proclamatie paste geheel in de politieke constellatie van het ogenblik. De naderende binnenlandse vrede in Frankrijk, die op 8 augustus 1570 te St. Germain gesloten werd, verwekte hoopvolle verwachtingen bij de opstandelingen en vrees bij de Spanjaarden. Daarom verbood Alva de verkoop en het bezit van het pamflet, dat deze vrede bekend maakte. De prins van zijn kant ging tot grotere activiteit over. Hij gaf van Wesenbeke een instructie tot verdere organisatie van de aanval en deze vervaardigde weer een proclamatie, die daarbij geheel aanslootGa naar voetnoot90). Uit de correspondentie tussen Oranje en van Wesenbeke blijkt steeds opnieuw de grote belangstelling van de prins voor de propaganda door middel van pamfletten. Toen hij van Wesenbeke weer eens wees op een geschikte gelegenheid voor de vervaardiging van ‘quelque sommier discours’, verwachtte hij er veel succes van. Hij noemde de plaatsen op, waar het verspreid moest wordenGa naar voetnoot91). Hij gaf tot in details richtlijnen voor de inhoud. Het pamflet moest kort zijn: ‘avecq telles et samblables persuasions et inductions que je me confie vous sçaurez bien dextrément mectre en avant le plus briefvement toutesfois qu'il sera possible, pour attirer tant plus ung chacun à la lecture asscavoir de quelçue page ou desmy si faire se peult’Ga naar voetnoot92). Mogelijk openbaarde zich hier reeds een zekere afkeer van de woordenrijkdom van Van Wesenbeke, die weldra in de correspondentie duidelijk naar voren zou treden. Naar aanleiding van een proclamatie van 14 april 1572, die dus voorafging aan de tweede veldtocht van Oranje, ontstond er een conflict met van Wesenbeke. De prins was het er wel mee eens, dat van Wesenbeke een pamflet zou uitgeven, om de veldtocht in te leiden, maar wilde vóór de | |
[pagina 42]
| |
verspreiding kennis nemen van de inhoudGa naar voetnoot93). Daaraan stoorde van Wesenbeke zich niet. De prins stak zijn verontwaardiging niet onder stoelen of banken. Hij wenste op de hoogte te zijn van de propaganda, heel speciaal wanneer deze geschiedde in een vreemde taalGa naar voetnoot94). Oranje's tweede veldtocht ging nog van een andere proclamatie vergezeld: D. Gvilielmi Nassavii Principis Avrantii etc. Germaniam inferiorem libertati vindicantis ad ordines et popvlvm denvntiatio. 1572. 16 JuniiGa naar voetnoot95). Hiervan was van Wesenbeke niet meer de auteur. Er was in de relatie tussen hem en de prins langzamerhand een verkoeling ontstaan, waarvan de diepere ondergrond wel moet zijn: van Wesenbeke's ongefundeerd optimisme, dat zich telkens uitte in nieuwe plannen en denkbeelden, die geen stand hielden voor de nuchtere kritiek van de prinsGa naar voetnoot96). In de correspondentie is te volgen hoe het misliepGa naar voetnoot97). Naar aanleiding van de proclamatie, die door van Wesenbeke zonder voorkennis van de prins was verspreid, kwam de definitieve breuk. Koel klonk het afscheid van Oranje: ‘je n'ay présentement chose auquoy je vous pourrois illecq employer, vous remerchiant de vostre bonne affection de laquelle aussy ne me trouverez à l'advenir ingrat’Ga naar voetnoot98). Het pamflet van 16 juni 1572 was voor de koning aanleiding bij Alva aan te dringen op tegenpropaganda. Reeds eerder had hij de landvoogd opdracht gegeven, een pamflet te laten vervaardigen, om verkeerde invloed, die op het volk werd uitgeoefend, tegen te gaan. Alva deed een geschrift opstellen in vier talen, dat blijkbaar anoniem verspreid werd. Er werden voorzorgsmaatregelen getroffen, dat de herkomst onbekend zou blijven. In het pamflet werd met nadruk gewezen op het wangedrag van de opstandelingen te Zutphen; de wreedheden tegenover kloosterlingen en de plunderingen van kloosters en particuliere woningenGa naar voetnoot99). De koning zond in deze | |
[pagina 43]
| |
tijd het geschrift, dat Hopperus indertijd opstelde tegen de Verantwoordinge van de prins, naar Alva. Deze kon eruit benutten wat hem geschikt leekGa naar voetnoot100). Gedurende de veldtocht schreef Oranje een brief aan de keizer, om zijn optreden te rechtvaardigen. Sinds 1658 was Maximiliaan, door het huwelijk van zijn dochter met Philips II, nauw geparenteerd aan de spaanse koning. Hij had in vrij dreigende bewoordingen de oorlogsplannen van de prins afgekeurd. De brief van Oranje - oorspronkelijk in het Duits geschreven - werd in het Frans en het Latijn vertaald. De prins moet er dus propagandistische bedoelingen mee gehad hebben, die verder reikten dan het keizerlijk hofGa naar voetnoot101). Hendrik Geldrop, bekend humanist, rector van verschillende scholen, wilde in 1570 Oranje interesseren voor een werkje, dat hij geschreven had. De bedoeling was, dat de prins de uitgave zou financieren. Van Wesenbeke trad op als tussenpersoonGa naar voetnoot102). Oranje ging aanvankelijk accoord met het plan. Hij stelde echter enkele condities: er mocht in het geschrift niets voorkomen, dat de keizer of de duitse vorsten zou kunnen kwetsen; het mocht ook niet op naam van de prins verschijnenGa naar voetnoot103). Blijkbaar niet gerust, zond van Wesenbeke het geschrift op aan Oranje. De prins had geen gelegenheid om het werk te bestuderen. Uitstel was het gevolgGa naar voetnoot104). Pas in 1574 verscheen van Geldrop: Belgicae liberandae ab Hispanis Hypodeixis, Ad P.P.D. Gvlielmvm Nassavium, Principem Aurantium. Anno MD. LXXI exhibita. ac. Nunc demum in lucem edita; 1574 Mense Octob.Ga naar voetnoot105). Daar het een krijgsplan voor het jaar 1571 bevatte, had het plan in 1574 natuurlijk geen practische waarde meer. Maar de auteur wilde blijkbaar aantonen, | |
[pagina 44]
| |
dat hij reeds enkele jaren geleden voorzien had wat later zou gebeurenGa naar voetnoot106). In de eerste helft van het jaar 1570 vatten de protestantse ballingen te Emden het plan op, om onder patronage van Oranje, een apologie tot de duitse Rijksdag, die in dat jaar te Spiers gehouden zou worden, te richten. Het stuk van deze rekkelijke, prinselijk gezinde, richting zou allereerst van politieke strekking zijn. Dat blijkt uit de opmerkingen van Frans Coornhert - minder bekend dan zijn broer Dirk Volkertsz - toen tenslotte het plan afsprong op de afwijzende houding van de preciesen: een apologie was onmogelijk en onvruchtbaar, ‘tenzij dat die politycke saecken, als placaten, ordonnantien, inbreke van privilegien, vryheyden, tyranny van den hertoge Alfa, daer mede ingevoecht werden’Ga naar voetnoot107). Toch werd er op de Rijksdag van Spiers een apologie aangeboden, voorafgegaan door een libellus supplex: Apologeticon, Et Vera rervm in Belgicogermania nvper gestarvm narratio, ex qua dilvcidè perspicitur, quibus omnis tumulttuum et calamitatum origo et causa ferri accepta debeat. Et simvl calvmniae, qvibus ecclesias Belgicas grauant aduersarij, perspicuè diluunturGa naar voetnoot108). De predikant Dathenus stelde het geschrift opGa naar voetnoot109). Lodewijk van Nassau deed het voorkomen, alsof Oranje het persoonlijk aan de Rijksdag aanboodGa naar voetnoot110). Men mag dus wel aannemen, dat de prins er niet afwijzend tegenover stond. Hij werd hoog geprezen in het Apologeticon. Van Wesenbeke vond het geschrift te religieus van inhoud. Het evenwicht zou hersteld kunnen worden door een uitgave van het tweede deel van zijn Beschriivinge. Dat kan echter ook een voorwendsel geweest zijn, om zijn boek weer eens onder de aandacht van Oranje te brengenGa naar voetnoot111). Hij had geen succes: ‘Zijne Exe zal hem daerop beraden’Ga naar voetnoot112).
Bij zijn propaganda heeft Oranje ook gebruik gemaakt van liederen. Hij kon zich in dit opzicht spiegelen aan het voorbeeld van duitse vorsten. Het | |
[pagina 45]
| |
is niet onmogelijk geacht, dat hij zelf liederen schreef. Er wordt een zestiental geuzenliederen aangewezen, die door Oranje geïnspireerd zouden zijnGa naar voetnoot113). Daar behoort op de eerste plaats toe: het Wilhelmus van Nassouwe. Welke strijdvragen er ook mogen bestaan over dit lied, het pastte volkomen in de propaganda uit deze periodeGa naar voetnoot114). |
|