De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584
(1956)–P.A.M. Geurts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Deel I
| |
[pagina 3]
| |
Hoofdstuk I
| |
[pagina 4]
| |
verspreid werden. Hij vreesde daarvan ernstige gevolgen voor de katholieke godsdienst en het koninklijk gezag. De koning reageert kennelijk op een brief van Margaretha van Parma, die hem bericht had, dat er pamfletten verspreid werden en dat zij in het geheim een onderzoek instelde naar de oorsprong. De koning meende te weten, van wie deze propaganda uitgingGa naar voetnoot3). Er werd inderdaad een naam genoemd. Viglius zag de Hames - die weldra nauw betrokken zou zijn bij de stichting van het Verbond der Edelen - voor de auteur aanGa naar voetnoot4). Het staat vast, dat de personen, die een belangrijk aandeel hadden in de antispaanse beweging, ook de propaganda met schotschriften als wapen hanteerdenGa naar voetnoot5). In dezelfde zomer van 1565 werd de grondslag gelegd voor het Verbond der Edelen, toen zich rond Lodewijk van Nassau, die te Spa de baden gebruikte, Jan van Toulouse, Nicolaas de Hames en Gilles le Clercq verzamelden, terwijl ook de markies van Bergen daar in die dagen vertoefde. Figuren uit de adel en de consistoriën, die nog meerdere malen de hoofden bij elkaar zouden steken ook voor de schriftelijke propaganda, ontmoetten elkaar hier. De beruchte brieven, die de koning op 17 en 20 oktober 1565 schreef vanuit het bos van Segovia, bevatten ruimschoots stof tot grotere ontevredenheid. De bruiloft van de zoon der landvoogdes in november, was voor de adel een gunstige gelegenheid om de besprekingen voort te zettenGa naar voetnoot6). Het programma van deze ontevredenen, het Compromis, heeft op naam gestaan van Marnix van St. Aldegonde. Het was echter zijn broer, Jan van Toulouse, die de tekst opsteldeGa naar voetnoot7). Andere kopstukken, zoals Lodewijk van | |
[pagina 5]
| |
Nassau en Brederode, lazen het ontwerp door en brachten correcties aan. Het Compromis werd vervolgens in het net geschreven en door de eerste aanhangers ondertekend. Nog zeven kopieën werden gesigneerd, om dienst te doen bij het werven van nieuwe leden, die er hun naam bij moesten plaatsenGa naar voetnoot8). De officiële tekst was in het Frans geredigeerd. Er werd ook een nederlandse en een duitse vertaling gemaakt, zonder twijfel met het oog op de propagandaGa naar voetnoot9). Dit feit vormt een grond voor het vermoeden, dat de prins van Oranje op de hoogte was van deze actieGa naar voetnoot10). Op 18 december 1565 werden de brieven van Segovia bekend gemaakt aan de desbetreffende instanties. Dan spreekt de algemene verontwaardiging zich uit in een hele reeks van pamfletjes. Reeds twee dagen later had Viglius bij geruchte gehoord, dat er tot opstand aangespoord werd. Allerlei geschriftjes deden de ronde. Het gezag van de koning en de eer van zijn trouwe dienaren werden daarin aangetast. Granvelle kreeg natuurlijk ruimschoots zijn deelGa naar voetnoot11). De landvoogdes en Morillon, die Granvelle trouw op de hoogte hield van de gebeurtenissen in de Nederlanden, wijdden in hun brieven uitvoerige beschouwingen aan de pamfletten-actie. Oranje zou er bij betrokken zijn en ook zijn vrienden. Aan de deur van het paleis van de prins en dat van Egmont werden paskwillen geplakt met de opmerking, dat zij de starre houding van de spaanse regering niet moesten dulden. Beide briefschrijvers spraken over Oranje's verontwaardiging, toen er verdenking van medeplichtigheid jegens hem rees. Er werden in de Nederlanden maatregelen getroffen tegen de pamfletten; zonder twijfel een gevolg van de scherpe opmerkingen van de koning over de lakse houding van de regering in dezen. Beloningen werden uitgeloofd voor de verklikkersGa naar voetnoot12). Eigenaardig is, dat Morillon, toen hij Granvelle verschillende van die pamfletten overzond, vroeg, dat deze ze zou verbran- | |
[pagina 6]
| |
den: hij wilde niet als verspreider van pamfletten bekend staanGa naar voetnoot13). Granvelle bood echter de koning aan, ze hem toe te zenden, als deze ze tenminste nog niet had. Dan kon de koning zich uit de authentieke bronnen overtuigen van de toestand in de Nederlanden. In dat geval zou het echter nuttig zijn ze in het Frans te vertalenGa naar voetnoot14). Bijzondere aandacht trok het schotschrift, dat in de nacht van 22 op 23 december 1565 te Antwerpen op drie of vier plaatsen werd aangeplakt. Het bevatte scherpe opmerkingen tegen de Inquisitie, die daar binnenkort zou worden ingevoerd: een bijzonder teer punt in deze stad met haar internationale handel. De magistraat wendde zich dan ook onmiddellijk tot de Raad van State. Reeds 24 december kwam daar de kwestie ter sprake. De antwerpse afgezant, Jacob van Wesenbeke, kreeg te horen, dat alle vrees voor Inquisitie ongegrond was. Hem werden een reeks maatregelen aan de hand gedaan, om de auteurs van het pamflet op te sporen en om verdere euveldaden van dit soort te voorkomenGa naar voetnoot15). Er bestond wel een vermoeden, waar de daders ongeveer gezocht moesten worden. Al aanstonds deden geruchten de ronde, dat Lodewijk van Nassau de auteur was. Op 12 januari schreef de prins er over aan zijn broer. Hij wilde graag weten, wat er precies waar was van de praatjes en hoe eigenlijk de vork in de steel zatGa naar voetnoot16). Het is na te gaan, hoe deze verdenking ontstond. Eind november of begin december was Lodewijk te Brussel, waar hij een ontmoeting had met Franciscus Junius, een bekend calvinistisch predikant te Antwerpen van franse origine. In het gesprek kwam blijkbaar ook de propaganda, die men door middel van pamfletten zou voeren, ter sprake. Immers, Junius keerde naar Antwerpen terug en stuurde vervolgens Gilles le Clercq naar Brussel. Deze vurige Calvinist, die vaak als tussenpersoon optrad tussen zijn geloofsgenoten en de edelen, moest Lodewijk een boekje overhandigen, dat Junius | |
[pagina 7]
| |
geschreven had. Daarna reisde de graaf naar Duitsland over Antwerpen, waar hij besprekingen voerde over Junius' werkje. Men besloot het te drukken en te verspreiden. Dit verblijf van Lodewijk te Antwerpen viel in dezelfde tijd, dat daar bovengenoemd geschrift verspreid werd, dat zoveel stof deed opwaaien. Het kwam uit het milieu, waarin Lodewijk verkeerde. Hij en ook zijn vertrouwensman Gilles le Clercq, werden dus niet zonder grond voor de auteurs gehoudenGa naar voetnoot17). Franciscus Junius hield zich ijverig bezig met publicistische activiteit. Hij verhaalt zelf, hoe er vele geschriften van hem verschenen, waarvoor hij alleen verantwoordelijk was, want ze waren eigenhandig door hem geschreven. Hij werd bij de verspreiding echter geholpen door Jan van Treslong, van wie hij zeer veel nut had. Dit lid van het Verbond der Edelen schijnt bijzonder handig geweest te zijn in het verspreiden van pamfletten, zelfs op de meest gewaagde plaatsen. Tot in de vergaderzaal van de Raad van State te Brussel wist hij ze binnen te smokkelen. Junius vertelt, hoe er een bij was, dat de bijzondere aandacht trok van Egmont. Toen de graaf echter merkte, dat het van een Fransman was, moest hij er niets meer van hebbenGa naar voetnoot18). Uit Junius' autobiographie blijkt ook, aan welke gevaren iemand, die zich tegen de regering kantte, bloot stond. De anonieme pamflettist bevond zich zelf onder het publiek, toen er een prijs op zijn hoofd gesteld werd. Zijn relaties met Lodewijk van Nassau schijnen tenslotte zijn identiteit bekend gemaakt te hebben. Deze liet zich namelijk de naam van de schrijver van een aanstonds te noemen rekest aan de koning ontvallen. Toen werd Junius pas goed gezocht. Een schilder uit Brussel kwam, in opdracht der regering, naar Antwerpen en wist in de geheime bijeenkomsten der hervormden binnen te dringen. Daar schilderde hij het portret van Junius. Het werd met allerlei aanduidingen, die tot een aanhouding moesten leiden, naar de landvoogdes gezonden. De opgejaagde wist ternauwernood naar Breda te ontkomenGa naar voetnoot19). De naam der wijkplaats roept reeds vermoedens op, | |
[pagina 8]
| |
dat zijn activiteit niet onaangenaam was aan de kopstukken van de nederlandse adel. Het geschrift waarover Lodewijk van Nassau en Franciscus Junius confereerden, werd uitgegeven onder de titel: Brief discours envoyé au Roy Philippe.... pour le bien et profit de sa Maj. et singulier de ses pays bas.... Auquel est monstré le moyen qu'il faudroit tenir pour obuier aux troubles et emotions pour le faict de la Religion et extirper les sectes et heresies pullulantes en ses dits paysGa naar voetnoot20). Fruin karakteriseerde het geschrift als volgt: ‘Als manifest der Protestanten, op het tijdstip toen het Compromis der Edelen op touw werd gezet, is hoogst belangrijk. Er wordt in aangetoond, dat in geloofszaken geen dwang iets vermag, alleen overreding; dat het verbieden der prediking het overreden belet; dat het dooden van martelaren het uitstrooien is van nieuw zaad; dat alleen openbare redetwist aan de waarheid de overwinning kan en op den langen weg ook zeker zal bezorgen, en dat zoolang de strijd nog niet beslist is, het toelaten van verschillende godsdiensten het eenig middel is om rust en vrede in het land te bewaren’Ga naar voetnoot21). Het Brief discours moet spoedig gedruktGa naar voetnoot22) en verspreid zijn geweest, want men hoorde er weldra de weerklank van. Granvelle ontving twee brieven, waarin gewezen werd op een klein anoniem werkje, waarin de stelling verkondigd werd, dat de koning meerdere religies in zijn landen kon en moest toestaan. Het propageerde de godsdienstige onverschilligheid. Zo iets kon funest zijn voor eenvoudige zielen. Voor degenen die reeds dwaalden zou het een steun in de rug zijnGa naar voetnoot23). Volgens zijn eigen getuigenis schreef Junius zijn boekje in het FransGa naar voetnoot24). Het werd echter ook in het Nederlands vertaald: Een Corte verhalinge gesonden aen Coninc Philips onsen genadigen ende ouersten Heere, tot weluaart ende profijt S. Mai. ende sonderlinghe van sijne Nederlanden: In welcke wordt gewesen dmiddel dat men soude moeten houden om te | |
[pagina 9]
| |
beletten de oproeringe ende commotien die geschieden mochte om twee-drachticheyt der Religien wille... Ouergestelt wter Fransoyscher... talenGa naar voetnoot25). Een duitse vertalingGa naar voetnoot26) werd onder de leden van de Rijksdag van Augsburg verspreid. Frederik de Vrome, keurvorst van de Pfalz, schijnt het geschrift aan koning Philips gezonden te hebbenGa naar voetnoot27). Deze propaganda in Duitsland stond op het programma zowel van het Verbond als van de consistories. Lodewijk van Nassau bevond zich weldra te Marburg en hield zich daar o.a. bezig met het bewerken der protestantse vorsten van Hessen, Keur-Saksen en Würtenberg, om in te grijpen ten gunste van de bedreigde Nederlanden. Andelot, lid van het Verbond, die op kosten van de antwerpse kooplieden een dienstreis ondernam, moest ook in West-Duitsland hulp zoekenGa naar voetnoot28). Van 26 december 1565 dateerde de volmacht van Gilles le Clercq, door Junius als eerste ondertekend, om in Duitsland steun te werven voor de hervormde kerken van Brabant, Holland, Henegouwen, Vlaanderen en Artois. Te Heidelberg gaf hij een verzoekschrift af, waarin de bede vervat was, dat de keurvorst van de Pfalz met enige collega's bij de brusselse regering tussen beide zouden komen tot opschorting van de Inquisitie. Daarna ging hij door naar Augsburg, waar weldra de Rijksdag bijeen zou komenGa naar voetnoot29). Op de Rijksdag van Augsburg werden behalve het Brief discours nog twee andere stukken der nederlandse hervormden ter tafel gebracht. Het was op de eerste plaats de Oratio Ecclesiarum Christi, per varias Germanicae belgicae provincias, sub Antichristi iugo gementium, ad Potentissimum Dominum, Dominum Maximillianum....Ga naar voetnoot30). Het stuk was kennelijk | |
[pagina 10]
| |
opgesteld onder de invloed der beroering, die de Segovia-brieven hier verwekt hadden. Men wist toen, dat weldra te Augsburg een Rijksdag gehouden zou worden. Daarmee komt men in de periode rond de jaarwende 1565-1566, de tijd waarin een grote activiteit ontplooid werd tot consolidering van het Verbond der Edelen. Het andere geschrift was: Libellus supplex Christianorum in Germania inferiore propter veram religionem afflictorum, imperatori in comitiis Augustanis exhibitus Ao. 1566Ga naar voetnoot31). Het droeg de datering 1 april. Beide stukken, die nauw aan elkaar verwant zijn, zodat ze van één hand schijnen, hebben lang op de naam van Marnix gestaanGa naar voetnoot32). Ze ademen in elk geval dezelfde geest als het Brief discours, dus de geest van het antwerpse milieu, waar leden van het Verbond en van de consistories nauw contact met elkaar hieldenGa naar voetnoot33). Het was waarschijnlijk de keurvorst van de Pfalz, die deze twee geschriften aan de keizer overhandigde. Mogelijk deed hij ze ook de koning van Spanje toekomen. Immers de keizerlijke gezant te Madrid berichtte, dat Frederik de Vrome onlangs ‘zwei buschlein’ gezonden had, waarover de koning ten zeerste verwonderd was. Een ervan droeg de titel der Oratio. Het ander kan de Libellus supplex geweest zijn of anders het Brief discoursGa naar voetnoot34). Het resultaat van dit alles was gering. Van de koning viel natuurlijk niet veel te verwachten. De Rijksdag hield vast aan de augsburgse religievrede en besteedde overigens meer aandacht aan het dreigende turkse gevaar dan aan de nederlandse aangelegenhedenGa naar voetnoot35). Van spaanse zijde bleven in deze periode de klachten over de pamflettenoorlog aanhouden. De nederlandse edelen werden op de eerste plaats verantwoordelijk gesteld voor dit euvel. Granvelle vond deze activiteit van de adel bevreemdend. Immers, juist de edelen zouden het eerst het slachtoffer worden van de beroeringen, die zij hielpen oproepenGa naar voetnoot36). De kardinaal | |
[pagina 11]
| |
achtte het nogmaals aanbevelenswaardig, dat de koning serieus kennis nam van deze pamfletten. Granvelle betitelde de auteurs als: ‘si grands coquins’Ga naar voetnoot37). Bor noemt een hele lijst van pamfletten uit deze tijd, waarin hij een graadmeter zag van de stemming onder de grote massa. Hij nam deze passage over van Jacob van WesenbekeGa naar voetnoot38). Intussen hielden de nederlandse edelen van het Verbond zich met een smeekschrift bezig, dat aan de landvoogdes overhandigd zou worden. Echter niet met instemming van allen, zoals blijkt uit een curieuse brief van de Hames, lid van de fractie van het Compromis, die ijverde voor een gewapend optreden. Terwijl de wolven der regeringskliek zo uiterst moorddadig optreden, wil men hem en de zijnen niet toestaan om deze moordenaars tot inkeer te brengen, ofschoon de middelen daartoe aanwezig zijn. Node berust hij er in. Zij zullen het zwaard hanteren, wij de pen; wij woorden, zíj de daad, wij zullen wenen, zíj zullen lachen. Nog scheen hij niet alle hoop opgegeven te hebben, want hij bidt Lodewijk van Nassau zich te haasten, om hem met raad bij te staan en uit Duitsland het geschrift mede te brengen, dat hij hem beloofde. Daarin worden de redenen behandeld, waarom de lagere magistraten de wapenen mogen opnemen, als zij door de hogere onderdrukt wordenGa naar voetnoot39). Het was Oranje, op wie de meer gewelddadige plannen van sommige leden van het Verbond afstuitten. De samenkomsten te Breda en Hoogstraten leerden hem duidelijk, dat die weg onbewandelbaar was, bijzonder toen Egmont niet bereid bleek, met de andere leden van de hoge adel, de leiding van de lagere edelen op zich te nemen. Toen gebruikte de prins al zijn invloed om de Verbondenen te matigen en hen de papieren-oorlog te doen voortzetten, vooreerst met een verzoekschrift aan de landvoogdesGa naar voetnoot40). Het Smeekschrift is toegeschreven aan verschillende grootheden dier dagen: MarnixGa naar voetnoot41), Simon Renard, eens medewerker en later de aartsvijand | |
[pagina 12]
| |
van GranvelleGa naar voetnoot42), en Baudouin, de grote ijveraar voor tolerantieGa naar voetnoot43). Het eerste ontwerp is gemaakt door Jan van Toulouse. De waalse edele Andelot heeft, na zijn gevangenneming, bekend, dat de broer van Marnix in zijn tegenwoordigheid aan Lodewijk van Nassau een rekest toonde, dat zes à zeven bladzijden omvatte. Vanwege de grote lengte beviel het de graaf echter niet; hij wilde het bekortenGa naar voetnoot44). In zijn apologie vertelt Lodewijk dan het verhaal verder: dat hij ‘uff der anndernn hernn unnd vomm Adell beschehenn annhalten unnd bittenn uffs papyer gebracht dyeselbige auch nebenn innen haben ubergebenn helffen’Ga naar voetnoot45). Volledig is de geschiedenis daarmee echter nog niet. Bij het opstellen van de definitieve tekst kwamen de extreme en de meer gematigde partij met elkaar in botsingGa naar voetnoot46). Het was de partij van Oranje, die een zachtere inkleding wist door te zettenGa naar voetnoot47). De stemming was alleszins rijp voor het Smeekschrift. Ook van officiële zijde hield men zich met Inquisitie en plakkaten bezig. De vier hoofdsteden van Brabant: Leuven, Brussel, Antwerpen en 's-Hertogenbosch stelden verschillende verzoekschriften op. Het meest bekende, dat tot heel wat discussies aanleiding gaf en ook in druk verspreid werd, is: La requeste des Chief-villes au conseil de BrabantGa naar voetnoot48). Er bleven pamfletten verschijnen, die insisteerden op hetzelfde thema. De spaanse contra-spionnage occupeerde zich intensief met deze clandestiene geschriftjes, want Margaretha van Parma kende soms de inhoud | |
[pagina 13]
| |
reeds vóór het verschijnen en nam op voorhand maatregelenGa naar voetnoot49). In dezelfde dagen werd de officiële aanbieding van het Smeekschrift, volgens besluit van de organisatoren, door pamfletten onder het volk bekend gemaakt. De consistories van Antwerpen werden met de verspreiding ervan belast en Marnix kreeg de opdracht hen daarvan op de hoogte te brengenGa naar voetnoot50). Het pamfletje kondigde de bevolking de komst van de edelen naar Brussel aan, om de koning te vragen de Inquisitie en de plakkaten, die daarmee in verband stonden, af te schaffen en zodoende de totale ondergang van het land te voorkomen. Het volk moest zijn gerechtvaardigd en noodzakelijk verzoek daarbij voegen en daarom de magistraat vragen afgevaardigden te zenden of - zo de overheid in gebreke bleef - zelf vertegenwoordigers afvaardigenGa naar voetnoot51). Spoedig na de aanbieding op 5 april 1566, werd het Smeekschrift gedrukt. Op 8 april vroegen de Verbondenen het daartoe vereiste verlof aan de landvoogdes. Zij hadden bij geruchte vernomen, dat hun tegenstanders een tekst van het Smeekschrift hadden laten drukken, met verandering van enkele punten. Daardoor wilden deze het doen voorkomen, alsof het optreden van de Verbondenen oproer was, om het Compromis aldus overal in discrediet te brengen. Het tegendeel van rebellie was de bedoeling. Vandaar het onderdanig verzoek het Smeekschrift te mogen uitgeven, precies zoals het werd aangebodenGa naar voetnoot52). Dit werd hun toegestaanGa naar voetnoot53). Er schijnt inderdaad iets aan de hand geweest te zijn met de tekst van het Smeekschrift, die verspreid werd. Een tijdgenoot noteerde: ‘also den edeldom goedtgedocht heeft, 't selfde te doen drucken, omdat elck haar goede meyninghe weten soude, want sy van scandelycke aenslaghen ge- | |
[pagina 14]
| |
blameert werden’Ga naar voetnoot54). Franciscus Dusseldorp raadpleegde vier verschillende redacties en tekende de onderlinge afwijkingen aanGa naar voetnoot55). Dat maakt de gissing, dat de vervalste afschriften, waarover de edelen in hun aanvrage tot publicatie spreken, niets anders waren dan copieën van de oorspronkelijke, onverzachte, tekst, niet onwaarschijnlijkGa naar voetnoot56). Dan moet de verspreiding ervan ook wel op naam van de extreme richting van het Verbond geschreven worden. Al aanstonds liep te Brussel het gerucht, dat het Smeekschrift eerst uitvoeriger was opgezet en dat verschillende kopstukken van het Compromis, met name de predikanten, het niet eens waren met de matiging, die in de tekst was aangebrachtGa naar voetnoot57). In spaansgezinde kringen was men echter ook niet onverdeeld voor de verspreiding van de officiële tekst. Morillon was reeds vóór het daartoe strekkend verzoek op de hoogte van het voornemen, het Smeekschrift te laten drukken. Als het aan hem gelegen had, zou daarvoor geen toestemming gegeven zijn. Hij zag er immers niets anders in, dan een middel van het Verbond der Edelen, de publieke opinie op zijn hand te krijgen. Daardoor werd de schijn gewekt, dat alles geschiedde tot bestwil van het volk en tot behoud van de vrijheidGa naar voetnoot58). Tegelijk met het Smeekschrift deed nog een ander pamflet de ronde, waarin de Vliesridders op de meest plechtige wijze verzekerden, dat zij er voor instonden, dat niemand om der religie wille gestraft zou worden met gevangenisstraf, verbeurdverklaring van goederen of verbanning. Een uitzondering werd slechts gemaakt voor degene die zich schuldig maakte aan een vergrijp, dat de verstoring van de publieke orde tengevolge had. Over dit laatste zouden de Vliesridders oordelen. En dat gold totdat de koning, in overleg met de Staten-Generaal, een definitief besluit genomen zou hebbenGa naar voetnoot59). Men heeft hierin een falsificatie gezien van de Verbondenen. Deze zou- | |
[pagina 15]
| |
den op die manier de indruk hebben willen vestigen, dat zij iets bereikt hadden en dat de Orde van het Gulden Vlies geheel op hun hand was. Of anders zouden zij dit illuster gezelschap verdacht hebben willen maken bij de landvoogdes. Margaretha hoorde van het stuk, kreeg het ook spoedig in handen en zag aanstonds, dat het vals was. Zij was echter bang voor de kwade gevolgen, die het zou kunnen hebben, bijzonder omdat het volk zo graag gelooft wat het hoopt. Zij ontbood de Vliesridders en de eerst aangekomenen, Egmont en Mansfelt, verklaarden plechtig, dat de leden zo'n verklaring mondeling, noch schriftelijk gegeven haddenGa naar voetnoot60). Egmont bracht Brederode, in wiens gezelschap Marnix zich bevond, ervan op de hoogte, dat zij verdacht werden van de verspreiding van dit pamflet. De heer van Vianen wierp dit echter ver van zich af. Hij stelde er prijs op zich van die blaam te zuiverenGa naar voetnoot61). Het schijnt voor hem zelfs een aanleiding geweest te zijn om op de drukkerij te Vianen een officiële tekst van het Smeekschrift, de apostille en de repliek te laten drukkenGa naar voetnoot62): Propositie ende Requeste opt stuk van de Inquisitie, ghedaen ende ouergegeuen aen.... dHertoginne van Parme ende Plaisance ect. Bij.... Hendrick Heer tot Brederoede.... Vergeselschapt met andere Heeren ende Edelen van dese Nederlanden opten v.sten April M.D.L. xvj, naer gemeyn stijl, Mitsgaders dApostille bi haer Hoocheit daer op doen stellen, met tgeen daer van dependeert. Ghedruct tot Vianen met Gratie ende Preuilegio. Des voorschreven.... van BrederoedeGa naar voetnoot63). Een uitgave zonder de belofte der Vliesridders, waarmee hij deze dus impliciet verwierp. Daar de beruchte verklaring der Vliesridders reeds algemeen verspreid wasGa naar voetnoot64), ging de landvoogdes tot een officiële disqualificatie over. Daartoe was besloten op de vergadering der Vliesridders, die zij in verband met deze kwestie samengeroepen had. Op 19 april waarschuwde zij de gerechtshoven, dat er verschillende redacties van het Smeekschrift in omloop waren, die afweken van de tekst, die haar werd aangeboden. Bovendien werden er, volgens haar schrijven, pamfletten verspreid, die iets anders beloofden dan haar antwoord op het Smeekschrift bevatte. Daarmee moet de verklaring der Vliesridders bedoeld zijn. Zoiets kon de publieke rust verstoren, het volk voor goed in beroering brengen en onttrekken aan de ge- | |
[pagina 16]
| |
hoorzaamheid van de koning. Daarom stuurde Margaretha de authentieke tekst van het Smeekschrift en haar antwoord daarop. Hieraan moest men zich dan houden en niet aan de pamfletten, die verspreid waren of nog zouden worden en die een afwijkende tekst bevattenGa naar voetnoot65). Er is heel veel te doen geweest over de authenticiteit van het stuk, die nu wel algemeen verworpen wordtGa naar voetnoot66). Maar toch kan er een kern van waarheid aanwezig zijn. Mogelijk was er een particuliere toezegging van enkele Vliesridders, die door het bestuur van het Verbond gebruikt werd om de leden moed in te sprekenGa naar voetnoot67). Dan is het maar een kleine stap naar uitgave in pamflet-vorm en verspreiding. Dit is waarschijnlijk door de extreme, calvinistische, richting gedaan. Het is in elk geval zeer verdacht, dat die verklaring onder de papieren van Gilles le Clercq gevonden is, zodat die ‘albedrijf’ ook hierin wel de hand gehad zal hebbenGa naar voetnoot68). De hoofden van het Verbond schijnen met het voorgevallene zeer in verlegenheid te zijn geweestGa naar voetnoot69). Maar ook daardoor lieten de extremisten zich niet remmen, want zelfs na de publicatie der officiële stukken, door Brederode gelast, gaven zij nog het Smeekschrift uit mét de verklaring der Vliesridders er bijGa naar voetnoot70). Bij het volk sloeg het pamflet in. Het versterkte de overtuiging, dat het verzoek der edelen was ingewilligdGa naar voetnoot71). Het publiek leefde op, toen het zag, dat verschillende Vliesridders daarvoor borg blevenGa naar voetnoot72). Toen de vroegere strengheid weer gepractiseerd werd, kon dat beschouwd worden als een inbreuk op de belofteGa naar voetnoot73). Weldra verscheen er nog een ander pamflet uit hetzelfde milieu: Remonstrance ofte vertoogh aen den grootmachtigen Coninck van Spaengen etc. op de Requeste byden Edeldom der Co. M. erfnederlanden den 5 April 1565. aen mijn Vrouwe de Hertoginne van Parme regente etc, gepresenteert, In de welcke verhaelt ende verclaert zijn de laste ende inconvenienten rijsende wt der Inquistie ende placaten in de voorseyde landen ter executien ge- | |
[pagina 17]
| |
steltGa naar voetnoot74). De titel van het geschrift wijst erop, dat het aansluit bij het Smeekschrift. Mogelijk werd het er wel samen mee gedrukt. Hierop kan immers het bericht slaan van Morillon, dat het Smeekschrift te Antwerpen verspreid werd, tegelijk met een verderfelijk commentaar. Morillon stelde aan Viglius voor, tegen-propaganda te voeren. Daarvoor moest een bekwame kracht in dienst genomen worden, die anonieme geschriften zou vervaardigen. Viglius wilde daarvan niets weten. Morillon persisteerde bij zijn idee, dat kwaad met kwaad bestreden moest worden; tevergeefs echter: ‘quia apud rudem et imperitum populum oportet clavum clavo pellere; sed laterem lavo’Ga naar voetnoot75). De auteur van de Remonstrance ofte vertoogh is Gilles le Clercq. Hij ging op 10 mei 1566 een contract aan met de drukker Nicolaas du Bar, die het geschrift voor hem zou uitgeven en wel op korte termijn. Hieraan is blijkbaar de hand gehouden, want het geschrift draagt de datering: 18 mei. Beiden zouden de kosten en het eventueel verlies gelijkelijk dragen. Er werden vijftien honderd franse en twee duizend nederlandse exemplaren gedruktGa naar voetnoot76). Een tijdgenoot nam aan, dat de leden van het Verbond niet onkundig waren van het pamflet. Een resumé leidde hij aldus in: Hier volcht | |
[pagina 18]
| |
eenen langhen brief oft boecxken, geordineert byden edeldom, oft doer eenige geleerde, welsprekende mannen doer haer believenGa naar voetnoot77). Het genoemde pamflet draagt als een soort ondertitel: ‘Deselve Remonstrantie dient oock om te confuteren seker poincte van der Moderatie geconcipieert op de Placaten, ende den Staten des landes van Vlaenderen binnen Gendt den 11 Meye 1566 voorgehouden’. Rond de moderatie - helemaal in de trant van de woordspelingen uit die tijd ‘moorderatie’ genoemd - concentreerde zich weer een hele propaganda. De landvoogdes wist wie hier voor verantwoordelijk waren: niet de geconfedereerde edelen als zodanig, maar wel bepaalde personen uit hun gezelschap, die de Hervorming propageerden. Dus weer dezelfde extremistische groep. De verschillende maatregelen tegen de pamfletten hadden geen succes. De landvoogdes vaardigde nu een plakkaat uit en zond een rondschrijven aan de stedenGa naar voetnoot78). Margaretha had hier heel speciaal op het oog: Vermaninge aende Regders en de Gemeynte van de vier Hoofsteden van BrabantGa naar voetnoot79), waarvan zij in haar rondschrijven van 2 mei de volledige franse titel noemde en uitvoerig de inhoud nagingGa naar voetnoot80). Een Antwerpenaar uit die tijd verhaalt, hoe het pamflet in de stad verspreid werd. Eind april kwam er een postzending uit Spanje aan. Dat gaf aanleiding tot allerlei geruchten: het zou een bericht zijn van de Paus, met een beslissing over de moderatie; de koning of de Paus en de kardinalen zouden haar goedgekeurd hebben en veel stedelijke magistraten zouden genegen zijn om ze te aanvaarden. ‘Maar op den 27 nacht April so werden hier in Antwerpen, ende in die ander 3 hooftsteden van Brabant briefkens gesaeyt, die gedruckt waeren, waarscouwinghe doende, wat de moderatie in hielt. Ende men wist niet wie't gedaen hadde, maar men vondt er smorgens vuel in diveersche straten liggen, daar de coppye af hier volcht en 't volck was wel soo ongerust in deze moderatie als in d'inquisitie en placcaten’Ga naar voetnoot81). Intussen stoorden de hervormden zich weinig aan de plakkaten. De | |
[pagina 19]
| |
consistories, sterk door het Compromis der kooplieden, stonden in contact met de edelen. De hoge edelen oefenden echter een kalmerende invloed uit. Toen besloten werd tot een tweede Smeekschrift, was het weer Oranje, die de tekst herzag en verzachtingen aanbrachtGa naar voetnoot82). Uit de aanbieding van het tweede Smeekschrift ontwikkelde zich een hele nasleep van onderhandelingen. Intussen bereidde de antwerpse Synode ook een Verzoekschrift met een demonstratie voor. Toen teisterde echter de Beeldenstorm een maand lang het land. Op de bijeenkomst te Dendermonde, begin oktober 1566, bezigde Oranje een argument, dat in de antispaanse propaganda nog vaak benut zou worden: onderschepte brieven. Er kwam een brief van de spaanse ambassadeur te Parijs, Alava, aan de landvoogdes, ter tafel. Daarin konden Oranje, Egmont en Hoorne lezen, dat hun doodvonnis geveld was. Het idee van een gewapend verzet, wanneer de koning met troepen naar de Nederlanden zou komen, kreeg daardoor grotere aantrekkelijkheid in de ogen van de edelen. Dat plan stuitte tenslotte af op de afwijzende houding van Egmont. Een tijdgenoot gaf een dramatische voorstelling van de gang van zaken te Dendermonde. Oranje, eerder gearriveerd dan Egmont, ging in de keuken op de hakbank zitten. Hij wilde er niet afgaan vóór hij de graaf gesproken had. ‘En incomende vraechde hy (Egmont) na synen cosyn en seyden: “Hy sidt op den vleeschblock!” En als sy nou byeen waeren, en mocht vraghen waerom ditte, so antwoerde hy: “Daer soeckt gy my op te brenghen, maer” t mocht u wel eerst overcomen, want gy sult de brugge legghen, daer de Spaengiaerden sullen overcomen. Ende na vuel redenen, en dat den prinsche mocht segghen: “Gy sult u selven in den perycel brenghen”, en hy hem betroude op de scoon beloefte van de goevernante, die hy wou segghen, dat haer alle wel verantwoerden soude aen den coninck en wel gratie vinden; maer den prinsche seyde: “Siedt daer de gratie”, en trock uyt synen boesem seker bescheet, dat hem de secretaris van des conicx raet in Spaengien sekretelyck overgecreven hadde, hoedat die 7 heeren des verbondts met allen haeren aenhanck, die van meyninghe syn geweest de inquisitie te wederstaen en de Spangiaerden daer uyt te houden, alle verwesen syn de doot te sterven’Ga naar voetnoot83). De authenticiteit van genoemde brief van Alava, evenals van een tweede, | |
[pagina 20]
| |
die de eerste weldra ging vergezellen in de propagandaGa naar voetnoot84), moet op verschillende gronden verworpen wordenGa naar voetnoot85), al is de bedoeling van het spaanse hof misschien niet zo geheel verkeerd getekendGa naar voetnoot86). Men mag de landvoogdes geloven, toen zij verklaarde, dat Alava haar nooit zoiets geschreven had en dat het niets anders was dan een middel om haar - en met haar natuurlijk het hele spaanse regiem - gehaat te makenGa naar voetnoot87). De gissingen naar het auteurschap zijn vele. Oranje zelf is er van verdacht. Ook Marnix, die zo handig was in het namaken van handschriftenGa naar voetnoot88). De oorsprong is gezocht bij de franse Hugenoten en daarna weer in de Nederlanden. Alle sporen zouden wijzen naar Lodewijk van Nassau en zijn kringGa naar voetnoot89). Daarmee zijn heel wel de beschuldigingen van de landvoogdes te rijmen, die de auteurs betitelen als: ‘ces meschans et perturbateurs du repoz publicque’; ‘meschans gens qui ne demadent que le (Oranje) nourrir en diffidence de V.M. pour, par ce moyen, retarder le service qu'il doibt faire’Ga naar voetnoot90). Vlak daarop begint de actie voor het Verzoekschrift der drie miljoen goud guldens: Tgrote Reqte vande gereformeerde Religie, 1566. In NovembriGa naar voetnoot91). | |
[pagina 21]
| |
Het rekest vraagt de koning vrijheid van godsdienst en biedt hem drie miljoen gulden aan. De geschiedenis van het ontstaan is als volgt. Toen de plannen tot een gewelddadig optreden mislukt waren, nam men noodgedwongen zijn toevlucht weer tot de papieren-oorlog: een rekest. Het kwam niet voort uit specifiek kerkelijke kringen, maar het initiatief lag bij de edelen Egmont, Oranje en hun volgelingen. De consistoriën verenigden er zich echter mee, uit gebrek aan iets beter en uit vrees voor het koninklijk leger, dat reeds zou oprukken. Volgens zijn banvonnis was Gilles le Clercq, de vertrouwensman van adel en consistories, de opsteller. De predikant Petrus Dathenus - die ten onrechte als de auteur is genoemd - en de calvinistische koopman Marcus Perez, speelden een belangrijke rol bij de propaganda voor het geschrift. Slechts een enkele stad, zoals bv. Antwerpen, was te vinden voor het plan om het aangeboden verzoekschrift door te sturen aan de landvoogdesGa naar voetnoot92). Toen Margaretha het stuk aan de koning zond, had zij vooral de bedoeling, te waarschuwen tegen de gezamenlijke actie van Calvinisten en Lutheranen, die de handen in elkaar geslagen hadden, ‘par intervention d'aulcuns’Ga naar voetnoot93). De nederlandse vertaling van het drie-miljoenen-manifest werd gemaakt door Dirk Coornhert. Deze had op dit gebied zijn sporen reeds verdiend, want op last van het Hof van Holland vertaalde hij het Augustus-accoordGa naar voetnoot94). Daarbij ontbonden de edelen het Compromis en ontvingen van de landvoogdes de toezegging, dat zij niet zouden vervolgd worden, terwijl op godsdienstig gebied verschillende verzachtingen in het vooruitzicht gesteld werden. Coornhert kreeg inzage van het verzoekschrift der drie miljoen, toen hij zich gereed maakte de vergadering der Staten van Holland, die in november 1566 te Schoonhoven was gehouden, te verlaten. François van Haeften, lid van het Verbond, die in hetzelfde huis zijn intrek genomen had, toonde er hem een gedrukt exemplaar van. Coornhert las het en toen enkele collega's opmerkten, dat het goed opgesteld was, wist hij nog een paar argumenten naar voren te brengen, om de toestand van | |
[pagina 22]
| |
het land te verklaren, nl. ‘de gelegenheyt van desen landen, die rontsom gelegen zyn onder geïnfecteerde gebuyren, mitten welcken d'inwoenders van desen landen - als hem meest met coopmanschap generende - moeten handelen, sonder dat hy die spreect, eenige correctie van denzelve requeste dede’Ga naar voetnoot95). Weldra hoorde Coornhert meer van het rekest. Te Utrecht samengekomen met Oranje en Lodewijk van Nassau, haalde de laatste twee exemplaren ervan voor de dag, één in het Nederlands en één in het Frans. Hij vroeg Coornhert om van de franse tekst een nieuwe nederlandse vertaling te maken, omdat de bestaande ‘nuyt te rechte vertaelt, maer de Franse frase daerinne gevolcht was’. Coornhert trachtte zich aan die opdracht te onttrekken: de vertaling was goed; hij zou ze niet weten te verbeteren; de nederlandse tekst gaf de zin goed weer. Maar Lodewijk hield aan met tegenovergestelde argumenten. Hij had van anderen gehoord, dat Coornhert de aangewezen man was voor de vertaling en dus wenste hij, dat hij ze zou leveren. Toen durfde Coornhert niet langer te weigeren. Hij accepteerde de franse tekst, reisde naar Haarlem en maakte thuis in enkele dagen de nederlandse vertaling, zonder een woord te veranderen of toe te voegen. Vertaling en origineel zond hij op aan de prins te Utrecht, waarna hij er niets meer van hoordeGa naar voetnoot96). Er is reden om aan te nemen, dat dit de tekst is, die door Bor werd afgedruktGa naar voetnoot97). De landgraaf van Hessen liet een duitse vertaling makenGa naar voetnoot98) en zond ze op naar alle plaatsen, waar hij maar enige steun meende te mogen verwachten. Hij vond het stuk uitstekendGa naar voetnoot99). Hij gaf Oranje echter de volgende raad. Om meer kans op succes te hebben, zou het nuttig zijn om met het manifest der drie miljoen goudguldens een Smeekschrift namens de nederlandse kerken te richten aan de vorsten en stenden van de augsburgse confessie, met het verzoek om bij de spaanse koning te interveniërenGa naar voetnoot100). | |
[pagina 23]
| |
Juist in de dagen, dat de landvoogdes en Brederode hun laatste correspondentie voerden over de geheime drukkerij van Vianen, werd te Brussel het derde Smeekschrift aangeboden. Brederode had het zelf willen doen, maar het werd hem geweigerdGa naar voetnoot101). Dit geschrift was de vrucht van de conferenties, die in de eerste helft van 1567 te Amsterdam gehouden werden. Daar waren vertegenwoordigers van de consistories uit de verschillende delen van het land tegenwoordig. Oranje, Lodewijk van Nassau en Brederode kwamen ook in de stad. Weer werd men het eens over een Smeekschrift. Gilles le Clercq en Jan van Toulouse stelden het op. De edelen kregen het ter inzageGa naar voetnoot102). Oranje hield een wakend oog op alles en de laatste besprekingen hadden plaats te Breda. Er ging een bericht naar Spanje, waarin de medewerking van de prins ter sprake kwamGa naar voetnoot103). Te Breda werd ook een verbond gesloten tussen de consistories en Brederode. De laatste waarborgde aan de eersten vrije uitoefening van hun godsdienst en kreeg daarvoor de toezegging van geldelijke steun. Het derde Smeekschrift, dat Brederode door Willem Blois van Treslong - weldra befaamd watergeus - liet overhandigen, ging vergezeld van een verzoekschrift der consistories. Daarmee liep de papieren-oorlog van Compromis en Consistories ten einde. De fase van het wapengeweld, in het Zuiden reeds begonnen, zou definitief worden. Het derde Smeekschrift was bedoeld als een ultimatum en droeg daarvan het karakter. De landvoogdes heeft het gevoeld, toen zij een week later haar weigerend antwoord bekend maakteGa naar voetnoot104). Zij liet de stukken door de officiële regeringsdrukker uitgeven: een witboek na een ultimatum: Copie de la lettre escripte par le Seigneur Brederode, tant en | |
[pagina 24]
| |
son nom que au nom des Gentilzhommes confederez, du VIIIe de Feurier XVc Soixante sept; Ensemble des deux requestes y ioinctes: Et de la responce sur ce donnée au dict Seigneur de Brederode, par la Ducesse de Parme etc. RegenteGa naar voetnoot105). Intussen werden natuurlijk ook andere pamfletten verspreid. Morillon noemde er een met de volledige titel: Conseil sacré d'vn Gentilhomme François aux Eglises de Flandre, qui peut seruir d'humble exhortation a l'excellence des tresillustres Princes Protestans du Sainct Empire: et d'aduertissement certain aux seigneurs des païs basGa naar voetnoot106). Morillon ontving dit geschrift van Viglius en moest het teruggeven. Anders had hij het graag aan Granvelle doen toekomen. Hij noemde verschillende punten van de inhoud, die speciaal betrekking hadden op de kardinaalGa naar voetnoot107). |
|