a. Voldoet de hoofdzin aan de volgorde-eigenschappen voor de aanwezigheid van dit type conditionele bijzin?
b. Op welke positie zou deze bijzin, gegeven de in dit hoofdstuk ontwikkelde structuurmogelijkheden, gegenereerd moeten worden?
c. Wat is de dieptestructuur van de bijzin?
4. In hoofdzinnen kan behalve een voorlopig gebruikt demonstrativum (zoals in (8)), ook een herhalend aanwijzend voornaamwoord dat voorkomen. Dat wijst dan terug naar een voorafgaande, buiten het eigenlijke zinsverband geplaatste constituent, zoals in (9) (zie verder 3.3):
(8) |
Hi dat in sinen rade vant, (‘Hij besloot dat’) |
|
Dat hi soude gaderen al sijn lant (BOU 149, 3-4) |
|
(9) |
a. Dat boek, dat heb ik niet gelezen |
|
b. Misselijk, dat was ze niet |
|
c. Goed op de hoogte, dat kun je hem niet noemen |
We herhalen nu een aantal zinnen uit het begin van paragraaf 4.1:
(10) |
Grote miracle dat hi dede (ST 228) |
(11) |
Gode dat hijt al upgaf (ST 229) |
(12) |
Harde tornech dat hi wart (ST 229) |
(13) |
Met Firapeel dat si ghinghen (ST 228) |
a. In welke twee gevallen kan dat worden opgevat op dezelfde wijze als in (9)?
b. Beredeneer of die in die interpretatie wel of niet een onderliggend voegwoord dat hebben.
c. Waarom kan dat in beide andere gevallen niet als demonstrativum worden opgevat?
d. Teken de dieptestructuur van (12).
5. Geef de dieptestructuur van de volgende zinnen en laat vervolgens zien hoe de oppervlaktestructuur afgeleid wordt.
(14) |
Hi soude driewerf blasen den horen (FERG 641) |
(15) |
(Want) si die onnere ontsiet (=vreest) (FERG 1270) |
(16) |
Doe Reynaert verordeelt was, |
|
Orlof nam Grimbeert die das (REIN 1886-1887) |
De interne structuur van de Doe-zin in (16) hoeft niet gegeven te worden.
6. Verondersteld zou kunnen worden dat in zin (17) twee SEN's voorkomen, Mijn wijf haer minste woord en wanneer se maer half-gram is.
(17) |
Mijn Wijf haer minste woord wanneer se maer half-gram is, Is scherper ongelijck (=veel scherper) dan uw snelst' Epigram is (KOR 192) |