Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst
(1993)–W.P. Gerritsen, A.G. van Melle– Auteursrechtelijk beschermdBaudouin de Sebourcis de hoofdfiguur in de naar hem genoemde Oudfranse ridderroman, die rond 1350 door een anonieme Henegouwse dichter op schrift werd gesteld. Een karakteristiek van veel laatmiddeleeuwse volkstalige literatuur is een ondoorzichtige plot waarin een bonte mengeling van de meest wonderbaarlijke avonturen bijeen is gebracht. De Baudouin de Sebourc is in dit opzicht geen uitzondering: stereotiepe verhaalsegmenten die in een episodische structuur zijn samengebracht, benemen het zicht op de plot van de totale tekst. Het verhaal - dat niet in kort bestek kan worden naverteld - speelt zich af in Europa (Lage Landen, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen), de Oriënt, het Aardse Paradijs en bij de ingang van de Hel. Het wordt in gang gezet door het vertrek van de vader van Baudouin de Sebourc, koning Ernoul de Nimaie (Nijmegen), naar de Oriënt, waar hij zijn broer Baudouin de Beauvais uit Saraceense gevangenschap wil redden. Dit schept voor de boosaardige Gaufroi de Frise (Friesland), Ernouls ‘senescal’, de gelegenheid zich van zijn heer te ontdoen. Gaufroi is namelijk verliefd op Rose, Ernouls echtgenote, en door Ernoul uit te schakelen - door verraad speelt Gaufroi hem in handen van Rouge-Lion, sultan van Abilant - kan hij Ernouls plaats innemen als man van Rose én als koning van Nimaie. Maar Ernoul en Rose hebben vier zonen: Esmeré, Gloriant, Alexander en Baudouin. Gaufroi neemt zich dan ook voor dezen uit de weg te ruimen. Rose, die begrijpt dat Gaufroi weinig goeds in de zin heeft, stuurt de oudste drie naar haar familie in Boulogne. De jongste, Baudouin, die dan twee jaar oud is, houdt ze bij zich. Maar als de peuter de kroningsplechtigheid van Gaufroi verstoort, moet ook hij weg uit Nimaie. De bode die hem naar Boulogne moet brengen, overlijdt onderweg en Baudouin wordt opgenomen door de heer van Sebourc. Zo raakt de hele koninklijke familie op drift. De roman beschrijft vervolgens uitvoerig alle wederwaardigheden van de familie tijdens hun inspanningen om elkaar weer te vinden, het erfgoed opnieuw in hun bezit te krijgen en de verrader Gaufroi te straffen. Voordat het zover is, hebben alle personages een lange weg afgelegd. Gloriant huwt onderweg de dochter van de koning van Cyprus, Alexander de koningin van Schotland. Esmeré en Eliénor, de dochter van Rouge-Lion van Abilant, worden verliefd op elkaar, trouwen in het geheim, maar worden ontdekt en in de kerker geworpen. De drie broers verbinden zich met Eustatius van Boulogne (de broer van »Godfried van Bouillon) en belegeren gezamenlijk Gaufroi in Nimaie, maar tevergeefs. De meeste aandacht besteedt de roman evenwel aan Baudouin de Sebourc. Op jeugdige leeftijd verwekt hij 31 bastaards, waarvan een bij Marie, de dochter van zijn beschermheer. Tijdens een toernooi te Valenciennes wordt Baudouin verliefd op Blanche, zuster van graaf Robert van Vlaanderen. Op dat punt beginnen zijn omzwervingen pas goed. Hij verliest Blanche bijna aan een schurkachtige, geile priester, maar ze weten te ontkomen en belanden in het graafschap Kleef, waar Baudouin betrokken raakt bij een conflict tussen de graaf van Kleef en die | |
[pagina 60]
| |
van de Mark. Van daaruit zetten ze koers naar de Oriënt. Onderweg ruimen ze de wrede belastinginners van Gaufroi in Luzarches (Leeuwarden!) nog uit de weg. Gaufroi, hiervan op de hoogte gesteld, keert zich met een leger tegen Luzarches, dat door verraad kan worden ingenomen. Blanche, dan de wettige echtgenote van Baudouin, wordt door Gaufroi gevangen genomen. Baudouin ontsnapt en begeeft zich alleen op weg naar het Oosten. In de Oriënt beleeft hij de meest bizarre avonturen, waarbij hij enkele malen op het nippertje aan de dood ontsnapt. Een enkel voorbeeld ter illustratie. Baudouin arriveert met een metgezel, Polibant, te Bagdad. De oude kalief van die stad koestert veel sympathie voor de christenen, die hij zelfs een kerk heeft laten bouwen. Maar zijn jonge opvolger vervolgt de christenen en zoekt hun voortdurend het leven zuur te maken. Een courtisane van deze nieuwe kalief raadt hem aan om aan de christenen de steen - geschonken door wijlen de oude kalief - waarop het hele bouwwerk van de kerk rust, terug te vragen. Het bevel wordt overgebracht aan pastoor Thomas, die samen met de verzamelde christenen niets anders kan bedenken dan te jammeren. Op dat moment komen Baudouin en Polibant aan. Baudouin raadt meteen iedereen aan om te biecht te gaan en te bidden: op het einde van de derde dag verwijdert de opgeëiste steen zichzelf en de pilaar waarvan de steen het fundament vormde, blijft ‘rusten’ op de lucht. Dit wonder heeft slechts tot gevolg dat de kalief nog woester wordt en Polibant in de kerker laat werpen. Baudouin wordt dan plotseling getroffen door een vreemde ziekte. Spoedig is hij helemaal bedekt met stinkende wonden, zodat iedereen zich van hem afkeert en hij zijn brood bij elkaar moet bedelen. Alleen een nederige schoenlapper ontfermt zich over hem en nodigt hem in zijn huis uit, zoals de Barmhartige Samaritaan. Daar herstelt hij van zijn ziekte, in afwachting van het verdere verloop der gebeurtenissen in Bagdad. Na een aaneenschakeling van avonturen van dit kaliber vindt Baudouin zijn familie weer en gezamenlijk weten ze Gaufroi - die het zelfs bestaat om zijn bondgenoot, de Franse koning, te vergiftigen - te verslaan en te straffen. Baudouin brengt vervolgens een winter in Nimaie door, maar herinnert zich dan dat hij de koning van Jeruzalem beloofd heeft terug te zullen keren om tegen de Saracenen te strijden. In de Oriënt vindt hij al zijn 31 bastaardzonen weer en gezamenlijk stellen zij zich in dienst van de monarch van Jeruzalem.
De Oudfranse Baudouin de Sebourc (bijna 26.000 versregels in de meest recente editie, van Cook & Crist [ter perse]) is overgeleverd in twee handschriften, waarvan er een uit het midden van de 14e eeuw stamt en aldus chronologisch dicht bij de ontstaansperiode van de tekst zelf staat. Zoals veel laat-middeleeuwse romans is ook de Baudouin een lappendeken van allusies op en ontleningen aan andere teksten, zoals Les Chétifs en de continuaties op La Conquête de Jérusalem. De dichter presenteert zijn werk op verschillende plaatsen als een ‘leerschool der liefde’, en een moralistisch-didactische intentie kan hem dan ook niet ontzegd worden. Ook de eigentijdse geschiedenis is echter herkenbaar in de tekst, zij het in verhulde vorm. Zo is in de figuur van Baudouin de Sebourc een samenstelling van twee koningen van het koninkrijk Jeruzalem herkenbaar: Boudewijn ii van Bourg (regeerde 1118-31) en Guy de Lusignan (regeerde 1186-87). Zijn naam ontleent de held echter aan het plaatsje Sebourc nabij Valenciennes. In deze omgeving is het verhaal dan ook geschreven. Dat de opdrachtgevers moeten worden gezocht in de kringen van het Henegouws-Hollandse grafelijke huis kan afgeleid worden uit een andere reflectie van de eigentijdse geschiedenis in het verhaal. De belangrijkste antagonist, Gaufroi le Senescal, is een Fries, evenals verschillende andere schurken. Dit gegeven is uniek binnen de Oudfranse literatuur, maar in de Neder- | |
[pagina 61]
| |
landse literatuur treffen we het vaker aan. Met name in teksten die in Hollandse kringen circuleerden, werd de Hollands-Friese animositeit nogal eens tot onderwerp gekozen, een gevolg van de aanspraken die de Hollandse graven op Friesland maakten. Het lijkt erop dat deze aanspraken door de Henegouwse graven werden overgenomen, toen dezen in 1299 de Hollandse grafelijkheid verwierven. De beperkte overlevering mag als een indicatie gelden van de snel tanende populariteit van de Baudouin de Sebourc en veel invloed heeft de tekst dan ook niet uitgeoefend. Van belang is wel dat de tekst, die overigens in het Middelnederlands vertaald werd, tot de bronnen van de abele spelen Esmoreit en Gloriant behoort. De auteur van deze spelen heeft waarschijnlijk niet alleen de namen van zijn hoofdpersonages aan de Baudouin (of de Middelnederlandse vertaling) ontleend, maar ook motieven en delen van de intrige. In de beeldende kunsten heeft de figuur Baudouin de Sebourc geen sporen achtergelaten. g.h.m. claassens edities: Claassens 1993; Cook/Christ t.p. |
|