Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Kinderland Als ik ontwaakte onder 't zolderdak, in goede geur van appelen en hout, was het weer daar: de pijltjes tintelgoud van 't licht, dat door de fijne spleten brak. Eén streep, die trillend als een gouden speer schuin inviel - ik kon, reikende opgericht, mijn vinger doopen in die baan van licht, - dan legde ik, bevredigd, mij weer neer. En turend in die sterke wemeling met warme gloed van leven binnenin, heb ik vermoed, in schemerend begin àlles, wat later voor mij openging. Zoo liggen steden in een gouden mist bij lente -, op het mild-beschenen plein gaan menschen, met in woord en samenzijn een zacht geheim, dat tastend wordt gegist. - In ièder ding vindt men het anders weer, en langzaam wordt een samenhang onthuld. - Ik lag verzonken, zalig en vervuld; aan 't hoofdeneind straalde de gouden speer. Vorige Volgende