Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Het zoldervenster Wij stonden voor het zoldervenster saam, - daarbuiten heerschten zon en wind en regen in vlagen blinkende elkander tegen - de spitse droppels sloegen aan het raam. En toen - voorbij de hemel op ons aan kwam recht een vlucht van wilde ganzen streven - het licht lag telkens op hun vleugels even om dan in donkerte weer om te slaan. Het schreeuwen was vlakbij - het klein vertrek scheen plots'ling door het voorjaar ingenomen, zoo onverwacht en stormende gekomen en groeiende in het woordeloos gesprek dat aanving: alles wat zich nieuw bezint na donk're maanden - afweer en verlangen dooreengemengeld; wereld ingevangen door 't raam, de wanden en het dakgebint. Vorige Volgende