Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] De rit De hooggewielde wagen gaat door het spattend grint; ik voel de korte vlagen van ruimte, zon en wind bij 't dravelingsche rijden over de zware dijk; de stroom is mij bezijden, de polder ligt te kijk. De spiegels van mijn oogen staan open op het licht; een jong en waaksch vermogen is in mij opgericht. En bij dit straffe draven, der hoeven held're slag ontspringen duizend gaven den fonkelenden dag. Feest is er in dit rijden en lichte zegepraal, - zóó wint mijn drift het wijde en zóó wil ik mijn taal. Vorige Volgende