Het veerhuis(1946)–Ida Gerhardt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Aanhef [pagina 15] [p. 15] Aanhef Van heuvel tot heuvel gaat een schalmeien, - een heldere inzet, een dagbegin - van heuvel tot heuvel gaat een schalmeien, bergen en hemel sluiten het in. Zwelt er een tegenroep in de valleien? Donkerte huist in het dal daar beneden; schaduwen - tusschen de wanden der boomen ritselt het water, een prevelend stroomen - vochtiger klank in het dal daar beneden. IJl is de morgen en fonk'lend de landen; schuivende bundels van licht, dat gaat breken trekken voorbij, tot hun vluchtende randen glijdend in 't nevelig dal zijn ontweken. Zwerft daar een weerglans in donkerder streken? Wereld, gevat in dit zuivere dagen, wisselspel over de glooiende landen, lokt gij de sluim'rende fluit in mijn handen? - Wat wordt mij nader en nader gedragen? [pagina 16] [p. 16] Zal ik het vinden, dit prille beginnen, - stijgende inzet, waarbinnen zich even in een bewegend schakeeren, een zweven, lichtend verraadt, wat ik spelend zal winnen? Los uit den donkeren oorsprong, geheven, vormt zich de toon - in een tint'ling, een beven slaat het tot melodie, wordt het tot leven, - vrij naar het licht van de heldere morgen. Stralende aanhef, wat houdt ge geborgen? Vorige Volgende