De Volksdichter.
Wie is de wakkre held, dien 't luistrend volk zal eeren,
Wie heeft de gaaf, den geest, den moed?
Wie zal hun Hollands taal, hun recht, hun roeping leeren,
Wien klopt de vrije borst van 't edel dichtrenbloed,
Wie zal hun leven, hun Historie, hun verleden,
Wie zal hun lief en leed in de echte vormen kleeden,
Hen kluistren aan zijn dichtertoon?
Wie zal het volk, in ernst, zijn groote liefde schenken,
En met hen lijden, met hen voelen, met hen denken,
Hun vriend en broeder zijn en zoon?
Dat is een leven waard van studie, strijd en smarte,
Van zelfverloochning en geduld
Een menschenleven waard! en 't edelst menschenharte
Ooit van een heilig doel vervuld!....
Dat is een jonkheid waard in mijmering gesleten,
| |
Die 't brood der tranen met Gods armen heeft gegeten,
Die 't donker leven kent, waar straks haar licht op straal!
Die troosten kan - omdat ze als de armste heeft geleden,
Die zeegnen kan - daar zij gewerkt heeft en gebeden,
Die spreekt en lacht in zieletaal!
Gezegend, als gij koomt, gij lang verbeide Dichter,
Uw woord zij 't volk een troost, een staf, een lust, een wet;
Uw vrije zang maak hun den zwaren arbeid lichter,
Uw blijde toon verheug, versterk als 't vroom gebed!
Geef hun een lied, als brood, verkwikkend voor hun harten,
Een teuge frisschen wijns, een heulsap voor hun smarten,
Een lied, hun afkomst waard, dat op de toekomst wijst!
En laat het maatgekweel van vaderlandsche zangen
Voor vrijheid, liefde en vreugd, den schorren toon vervangen
Die langs de straten krast en krijscht,
o Jongling, wien de God der vaadren heeft verkoren,
Die 't onbekende lied voelt worden in uw borst,
Rijs op, en laat mijn volk uw blijde boodschap hooren,
En wees hun Man, hun Held, hun Vorst!
Reeds is de melodie de zielen ingevloten....
Geef stemmen aan de stof, en woorden aan de noten,
Wees de echo van 't weleer en aller deugden tolk!
Geef - wat geen brood alleen, geen goud vermag te geven,
Geef krachten aan de hand, en kracht aan 't zieleleven;
Een schoone toekomst aan uw volk!
1850.
|
|