Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800)
(1997)–Roelof van Gelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De thuiskomstOp 8 februari 1710 keerde Martin Wintergerst na 22 jaar te voet terug in zijn geboortestadje Memmingen in Zwaben. De voormalige broodbakker was op achttienjarige leeftijd naar Venetië vertrokken, waar hij enige tijd zijn beroep had uitgeoefend. Daarna vocht hij op de Venetiaanse vloot tegen de Turken en voer hij op Venetiaanse, Franse en Nederlandse koopvaardijschepen. Tweemaal was hij als konstabelsmaat van de voc naar Azië gereisd. De Compagnie had hem een post als konstabel beloofd wanneer hij nog een derde reis naar de Oost zou maken, maar daar had hij voor bedankt. Na een kort verblijf in Amsterdam was hij met een groep Tiroolse vogelhandelaren meegereisd naar Zuid-Duitsland en in Memmingen had hij afscheid van hen genomen. Hoe beviel het Martin Wintergerst in Memmingen? In de memoires die hij twee jaar na zijn terugkeer publiceerde, bekent hij dat alles in Europa hem van meet af aan ‘unaussprechlich fremd und ungewohnt’ voorkwam.Ga naar voetnoot1 Dit lijkt veel op een frase in de vijftien jaar eerder verschenen avonturenroman Schelmuffsky. Hierin vertelt de held hoe hij blootsvoets en in een versleten kaperskostuum van zijn ‘zeer gevaarlijke reis’ terugkeerde in zijn geboortestad Schelmenrode. ‘Nun kan ichs der Tebel hohl mer nicht sagen, wie mir alles so frembde und imbekant in meiner Geburts-Ort vorkam!’ Maar ook al is dit misschien een frase geworden, het neemt niet weg dat het voor Wintergerst na al die jaren inderdaad vreemd moet zijn geweest. Hij voelde er, schrijft hij, na zijn terugkeer meer voor om weer naar Ceylon te gaan dan in Zwaben te blijven. Hij vertrekt dan ook weer schielijk. Niet naar Ceylon, maar naar Venetië, waar hij het lang geleden als bakker naar zijn zin had gehad. Maar daar leeft niemand meer die hem nog kent en hij keert terug naar Memmingen. Hij is dan veertig jaar oud en zal Azië niet meer terugzien. Martin Wintergerst was een voc-veteraan. Een man die jaren achtereen in een volstrekt andere cultuur had geleefd, menigmaal de dood in de ogen had gezien, vrienden had gemaakt en verloren, zware ziektes had overleefd, andere zeden en godsdiensten had leren kennen, zelfs een andere taal had geleerd, en nu weer terug was in het brave Zwabische stadje van enkele duizenden zielen, waar de lutherse kerk en een handjevol patriciërs de dienst uitmaakten. Zo moet het duizenden andere voormalige voc'ers zijn vergaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zelfportret van Jörg Franz Müller, 1684. Stiftsbibliothek Sankt Gallen.
Müller kwam in 1682 terug na een twaalfjarig verblijf in Azië. In het begin van 1683 reisde hij uit Nederland via Duitsland naar Rome en keerde uiteindelijk naar zijn geboortestreek de Elzas terug. Hij vestigde zich in Andlau, ten zuiden van Straatsburg. Hoe hebben deze mensen dat ervaren? Was het wel mogelijk om na die exotische avonturen weer te integreren in een burgerlijke samenleving? Hoe moesten ze ooit aarden temidden van burgers van wie de meesten hun hele leven nooit verder waren gereisd dan enkele tientallen kilometers rondom hun geboorteplaats? Hoe het met Wintergerst afliep is vrij nauwkeurig bekend dankzij historische bronnen in Memmingen. Maar voor we daar op ingaan, komen eerst enkele algemene thema's aan bod die elke teruggekeerde Oost-Indiëvaarder betroffen: hun toekomstverwachtingen, hun verdiensten in Oost-Indië en de voorwaarden voor een geslaagde integratie in de maatschappij. Over het perspectief en de duur van het verblijf dat de Oost-Indiëvaarder voor zijn vertrek voor ogen stond schrijven de auteurs niet veel. Een Duitse chirurgijn die in 1748 bij Hellevoetsluis wachtte tot zijn schip de zeilen zou hijsen, schreef zijn ouders dat hij voor 2200 gulden aan handelswaar meenam waarmee hij in Batavia grote winsten hoopte te maken. Daarna, zo schrijft hij, zal ik mij in mijn vaderland vestigen en als God mij genadig is ‘mein Brod dann zu lande haben’.Ga naar voetnoot2 Een andere chirurgijn schrijft dat hij in Batavia hoopte na terugkeer ‘ein ruhiges leben zu führen’.Ga naar voetnoot3 Baron von Wurmb bericht in 1780 uit Batavia aan zijn broer dat hij hoopt op een rustige en stille levensavond en dat zij gemeenschappelijk hun geërfde stukje land kunnen bebouwen en hun woning gerieflijk inrichten.Ga naar voetnoot4 Ook het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opschrift op een Duitse tabaksdoos uit de achttiende eeuw die van een Oost-Indiëvaarder moet zijn geweest, geeft het verlangen naar een rustig landleven weer:
Ik vaar gelyk een held nae veer gelegen kusten
Was het niet om het geld veel liever zon ik rusten
En blyven op het land en houwe myn gemak
En drinken een glas wyn of rook een pyp toebak.Ga naar voetnoot5
Trevennot geeft de gesprekken weer van twee passagiers, de predikant en de schipper, zoals hij die op zijn terugreis beluisterde. De ene passagier, een chirurgijn, vertelt dat hij besloten heeft niet te trouwen; hij zal een deel van zijn geld op de bank in Nederland achterlaten en vervolgens bepalen hoe hij het in zijn vaderstad het voordeligst kan beleggen. Hij zal daar bij verwanten of anderen een huis huren en meubileren, en een knecht in dienst nemen. Het huishouden moet worden gedaan door de vrouw van zijn tuinman. Hij zal met een vrachtwagen wat handel drijven en verder een stuk land kopen en verpachten. Hij verkiest de stilte en wil de mensen mijden. Zijn enige tijdverdrijf zal bestaan uit het lezen van goede boeken uit zijn bibliotheek; de dominee zal daar dan een catalogus van moeten opstellen. 's Middags mogen er wel mensen op bezoek komen, maar 's ochtends niet. Zijn beroep zal hij niet meer uitoefenen, tenzij er een dringend beroep op hem gedaan zal worden. Daar wil hij dan niet voor betaald worden. De patiënt moet het geld in de kas van het chirurgijnsgilde storten of aan de armen geven. De andere passagier zegt zich eveneens verre te zullen houden ‘vom allem vorhanden Weltgestümmel’. Maar hij zal toch wel vrienden zoeken, met wie hij stichtelijke gesprekken kan voeren. Ook de dominee zal stil gaan leven. Hij is door een val van de trap kreupel geworden en wil zijn intrek bij zijn zuster nemen en zich aan God wijden.Ga naar voetnoot6 Het zijn alle dromen van een rustig, onbezorgd en zeer zelfgenoegzaam bestaan. De schipper is echter niet zo tevreden. Hij vertelt dat hij elke keer wanneer hij van een reis terugkeerde, omringd werd door verwanten die diep in de schulden staken en dat hij daarvoor moest opdraaien. Trevennot gaat vervolgens over op de toekomstperspectieven van de thuiskomende soldaat. Hij houdt hem voor dat hij, wanneer hij spaarzaam leeft en met wat handel nog iets extra's verdient, terug kan keren en ‘auff eine honette Art ein Christliches Stilles und Gott gefälliges Leben’ leiden kan.Ga naar voetnoot7 Hij beschrijft hun toekomst opnieuw in de vorm van gesprekken tussen verschillende opvarenden, die hij afluistert. Het eerste gesprek vindt plaats op het bovendek, aan bakboord, waar twee mannen wat geheimzinnig met elkaar staan te praten. Dat moeten ervaren en verstandige Oost- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indiëvaarders zijn, oordeelt Trevennot, mannen die al een paar reizen naar de Oost achter de rug hebben. Die weten wat ze doen, zo denkt hij. Wanneer ik hun zou aanraden de lankmoedigheid van God niet langer op de proef te stellen, het varen op te geven en een rustig leven te gaan leiden, dan zou ik waarschijnlijk tot antwoord krijgen: ‘bemoei je met je eigen zaken’. Hij spreekt hen dan ook niet aan. Daarop ziet hij aan stuurboord twee handwerkslieden die misschien honderd of zelfs duizend rijksdaalders hadden verdiend. Zij bespreken de verschillende plaatsen in Duitsland waar ze destijds hebben gewerkt en de steden waar ze misschien als meester hun vak verder kunnen uitoefenen. Een andere dag ziet Trevennot in de bak bij het anker iemand in een boek lezen. Het is de Institutiones Theologicae van Breithaupt. ‘Heb je gestudeerd?’, vraagt Trevennot. ‘Ja’, luidt het antwoord, ‘maar niet op een universiteit. De middelen ontbraken mij en ik ben op mijn negentiende jaar naar Indië gegaan.’ Aan gage heeft de man in zeven jaar 600 gulden overgehouden; daarnaast heeft hij nog een flinke som verdiend, zodat hij in Jena theologie kan gaan studeren. Op zijn 28ste, zo voorziet deze aankomende student, kan hij afstuderen. Dan is hij nog niet te oud om predikant te worden. Op een nacht, toen hij niet slapen kon, ging Trevennot wat wandelen aan dek. Hij hoorde een gesprek tussen een matroos en een soldaat die de wacht hield bij de waterton. Ze klaagden erover dat ze niet wisten wat ze in het vaderland moesten beginnen. Elk had voor ongeveer honderd gulden bestelgoederen mee teruggenomen en hun gage zou zo'n tweehonderd gulden belopen. De matroos vreesde dat zijn geld spoedig op zou raken en hij opnieuw naar Indië zou moeten. Maar hij nam zich voor dan zeker geen transportbrief te laten maken. De soldaat echter zei: ‘Als Indië niet naar mij komt, dan kom ik niet naar Indië. Dat God mij de kracht geeft te werken tot het bloed me uit de nagels springt, ergens moet toch voor mij nog een stuk brood te verdienen zijn.’ Trevennot hoopt dat God deze ‘ehrliche Leuten’ bij zal staan en stuit vervolgens op twee mannen die onder de sloep op het dek liggen. De een jammert: ‘Wat moet ik, arme man, toch beginnen? God erbarme. Ik heb een breuk en ben daarom als invalide teruggestuurd. Wat heb ik aan die honderd gulden gage? En als die op zijn, wie geeft me dan wat?’ De ander vertelt dat hij zijn been had gebroken en dat dat zo slecht was gezet dat hij nu lam was. Het enige waarop de man hoopt, is dat hij bij een goedhartige meester in zijn vaderstad zijn oude vak van kleermaker weer kan opnemen, zodat hij niet hoeft te verhongeren. De ander klaagt daarop verder dat hij als soldatenzoon geen vak heeft geleerd. Dan komt Trevennot te voorschijn, spreekt de man moed in en raadt hem aan zich op God te verlaten. Trevennot ontmoet meer mensen die zich voornemen hard te gaan werken; anderen koesteren de hoop dat hun verwanten hun wel een lucratieve aanstelling zullen bezorgen, of dat ze ergens in de handel zullen belanden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot dan toe zijn het nog min of meer oppassende lieden die Trevennot op zijn rondgang ontmoet. Maar, vervolgt hij, wat een wild volk heb ik ook aangetroffen; ze spreken van niets anders dan van zwelgen en van ‘liederlichen Extravaganzen’. En wanneer een kameraad eens opmerkt dat het toch wel zonde is om dat zuurverdiende geld er zo snel door te jagen, antwoorden ze: ‘Wat kan ons dat schelen? Als het verteerd is, dan gaan we opnieuw naar zee en halen we meer geld voor zo'n vrolijke dag.’ Hier zijn ‘Hopffen und Malz’ verloren, oordeelt Trevennot, ofwel deze lieden zijn onverbeterlijk en hij bemoeit zich niet met hen. Tenslotte geeft hij het gesprek weer tussen een paar matrozen bij de kolderstok, de lange boom op het achterschip waarmee de roerpen heen en weer werd bewogen. Het was een zware zee en de ene zei: ‘Wat moet ik voor die zielverkoper zweten, zij worden rijk en wij blijven arm. Maar geduld, weldra ben ik ook zo'n beest en zullen anderen voor mij zweten. Ik denk een paar duiven te gaan houden waarmee de “Baarschen Kinder” en de Oost-Indische “Sagower katzen” zich vrolijk kunnen maken.’ De man bedoelt daarmee dat hij zelf zielverkoper zal worden en wat meisjes van lichte zeden voor zich zal laten werken, zowel voor de groentjes die voor de eerste keer naar de Oost gaan, als voor de ervaren Oost-Indiëvaarder. De ander vertelt dat hij een zekere moeder Rabenbrutt zal trouwen, die al een hoerenkast bestiert. Trevennot reageert geschokt en vertelt het aan de schipper. Die zegt dat hij er alles van weet en dat dergelijke huizen vaak gedreven worden door mannen die niet meer willen reizen. Een aantal van hen heeft ook onder hem gevaren.Ga naar voetnoot8 Wat Trevennot op zijn tochten over de dekken tegenkwam geeft een aardig idee van de toekomstplannen van de lagere rangen. Allen piekeren over werk. De juiste instelling is in de ogen van Trevennot om de handen uit de mouwen te steken. En ook hier, evenals in zijn profiel van degenen die nog naar Indië moesten vertrekken, maakt hij onderscheid tussen ‘eerlijke’ en ‘oneerlijke’ lieden. Die laatsten willen niet deugen en zullen altijd in die houding blijven volharden. Alleen degenen die ziek of invalide zijn teruggekeerd moeten vertrouwen op de vrijgevigheid van de medemens en het erbarmen van God. Dat treurige perspectief komt ook goed naar voren in het verhaal van een klerk die in 1770 terugkeerde. Hij beschrijft hoe hij op het schip aan een soldaat die vroeger bakker in Hessen was geweest, vroeg wat hij voor moois had meegebracht. De man antwoordde bitter: ‘Wat moet ik, die als soldaat altijd maar op wacht heb gestaan, nou meenemen? Een half gezond lijf is de rijkdom die ik heb verworven. Had ik dat van tevoren geweten, dan zou ik voor Oost-Indië hartelijk hebben bedankt.’ En hij voegt eraan toe liever in het vaderland zijn brood bij elkaar te willen bedelen dan ooit weer terug te gaan. De uitgever van het boek waarin dit staat opgetekend bevestigt deze opmerking nog eens in een voetnoot. Hij schrijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men overal in Duitsland mensen aantreft, vooral onder de soldaten, die met de verwachting van grote schatten naar Oost-Indië zijn vertrokken en die arm als bedelaars zijn teruggekeerd, zeer vaak ‘halbentkräftet’.Ga naar voetnoot9 Velen kwamen ziek terug. En al herstelden sommigen in Nederland, de Indische jaren konden hun tol blijven eisen. Vaak hoorden familieleden jaren niets van hun zoon, broer of echtgenoot. Sommigen hadden wel eens een brief of een pakje ontvangen, die waren dan een jaar of langer geleden verzonden. Indien de Oost-Indiëvaarder een maandbrief had laten opstellen kwam er geregeld een bedrag van de Compagnie, en als dat ophield kon dat weinig anders betekenen dan dat de verre zoon, broer of echtgenoot was overleden. Talloze malen moet het voorgekomen zijn dat men door een familielid of een kennis bij de Compagnie liet informeren of er nog nieuws was. Van mannen die overleden waren kon de nog te goed staande gage dan worden opgehaald.Ga naar voetnoot10 Van enkele Duitsers die in de Oost fortuin hadden gemaakt is bekend dat ze tijdens hun leven wissels hebben overgemaakt, of anders testamentair behoorlijke sommen hebben nagelaten aan de achterblijvers en soms ook wel aan sociale instellingen. Een voorbeeld is Michael Westpalm, geboren in 1684 in Husum in Sleeswijk-Holstein en opgeklommen van stuurman tot eerste raad en directeur-generaal van Indië.Ga naar voetnoot11 Minstens tweemaal heeft hij uit Batavia aanzienlijke sommen laten overmaken naar de behoeftigen van zijn geboortestad, met name naar het Gasthaus ‘Zum Ritter St. Jürgen’, een instelling voor oude mannen en vrouwen die nog steeds bestaat. Zijn ouders zouden jaarlijks, zolang ze niet in het Gasthaus opgenomen wilden worden, zes procent van dat bedrag ontvangen.Ga naar voetnoot12 Joan Josua Ketelaar uit Elbing - het tegenwoordige Elblag aan de Oostzee -, ooit als 22-jarige adelborst naar Indië vertrokken, had de hoge rang van opperkoopman bereikt. Hij was belast geweest met twee belangrijke gezantschappen, een naar de grootmogol in Lahore en een naar de sjah van Perzië in Ispahan. Na deze laatste missie stierf hij onverwachts in Gamron in 1718. Zijn neef, die zich bij hem bevond, keerde terug naar Elbing en schonk in opdracht van Ketelaar grote sommen geld aan zijn broers en zusters en aan de lutherse kerken. De kerk ‘Zum heiligen Leichnam’ kocht daar een nieuw orgel voor, en daar vlakbij hing tot in de Tweede Wereldoorlog het geschilderde portret van de schenker.Ga naar voetnoot13 Vaak was het een complete verrassing dat de verloren zoon weer opdook. Van Volquard Iversen wordt beschreven dat hij in zijn geboortestad Husum in Sleeswijk-Holstein al lang was doodgewaand. Een teruggekeerde Oost-Indiëvaarder uit een naburige plaats had namelijk verteld van de schipbreuk van het voc-schip Arnhem in 1662. Iversen zou daarbij samen met vele anderen zijn verdronken. Zijn oude vader, een molenaar van 77 jaar, reisde daarom naar Amsterdam om de gage van zijn zoon op te halen. Van de boekhouder krijgt hij te horen dat zijn zoon weliswaar op dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongeluksschip had gezeten, maar dat hij zich had weten te redden en Mauritius had bereikt. Daarna was hij weer teruggevaren naar Batavia. Van de zoon wordt echter niets vernomen; de predikant van Husum spreekt zelfs een begrafenispreek voor hem uit en de vader treurt voort. Dan, in 1668, komt er een schipper uit Amsterdam met het bericht dat Volquard nog leeft. Hij zal over acht dagen aankomen en al van verre zichtbaar zijn door zijn scharlakenrode kleding. Wanneer de acht dagen zijn verstreken, gaat de vader naar het strand en tuurt de horizon af. Inderdaad verschijnt het schip uit Amsterdam, maar niemand aan boord draagt rode kleding. Bedroefd keert de vader terug naar de haven. Daar gaan de opvarenden aan land in hun zwarte en grijze kleren. Maar de zoon was wel degelijk aan boord. Hij was alleen vergeten zijn opvallende kleren aan te trekken. Hij valt zijn vader om de hals en ze huilen zonder te spreken. En de mensen om hen heen hebben ‘durch solch Specktackel beweget die Thränen auch fallen lassen’.Ga naar voetnoot14 Dit ontroerende verhaal kan natuurlijk waar zijn, maar het is ook mogelijk dat de bezorger van dit reisverhaal zich heeft laten inspireren door het mythologische verhaal van Aigeus en Theseus. Aegeus, koning van Athene, zag het schip van zijn zoon naderen met een zwart zeil. Dat zou het teken zijn dat zijn zoon was overleden. Uit wanhoop stortte de vader zich in zee. Maar Theseus was wel degelijk aan boord, hij was alleen vergeten het witte zeil te hijsen. Wie terugkeerde na zo'n lange reis moest vaak constateren dat er geen verwanten of vrienden meer in leven waren of dat hij, wanneer dat wel het geval was, niet herkend werd. Daniel Parthey, die na vijftien jaar in Frankenberg terugkeert ‘mit krancken Leib und leeren beutel’, wordt alleen door zijn oude moeder herkend. Datzelfde overkwam Martin Wintergerst. De Elzasser Jörg Franz Müller, die zoals hij nauwkeurig had nagerekend, 23 jaar, 4 maanden en 1 dag uit zijn geboortestad Ruffach was weggeweest, moest vaststellen dat zijn ouders waren overleden. Hij kende niemand meer en niemand kende hem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ReïntegratieIn het blijspel Der Ostindienfahrer van de achttiende-eeuwse Weense schrijver Gottlieb Stephanie komt de held van het stuk, Stuben, na een lang verblijf in Azië weer terug in Amsterdam. Hij heeft schelpen meegebracht die hij weet te verkopen aan een aanzienlijk verzamelaar in de stad. Maar dat is niet alles. ‘Geld!’, roept hij uit, ‘womit ich mir ein Weib zu nehmen, und in Ruhe zu leben gedencke.’Ga naar voetnoot15 Deze uitroep sluit aan bij opmerkingen van Trevennot, eerder in de eeuw, en bij enkele archivalische gegevens in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsland over de mogelijkheden om te reïntegreren in een burgerlijke samenleving in Europa. Drie voorwaarden zijn onontbeerlijk: een betrekking, een huis en een huwelijk. Wie trouwde met de dochter van een burger verwierf zelf het burgerrecht en kon dan lid van een gilde worden en een overheidsfunctie bekleden. Om aan deze voorwaarden te voldoen waren behalve goede contacten ook de nodige financiële middelen vereist. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oost-Indische verdienstenVan de hier besproken 47 Duitsers valt te berekenen wat ze officieel hadden kunnen verdienen. De meesten hadden gewerkt in de lagere rangen met gages van 9 (soldaten en matrozen), 10 (adelborst) of 14 (korporaal) gulden per maand. Een soldaat diende verplicht vijf jaar in Azië en daarbij kwamen nog de heen- en de terugreis, die samen gemiddeld vijftien maanden duurden. Bij elkaar waren dat 75 maanden. Hij kon officieel dus 75 × 9 gulden verdienen, wat neerkomt op 675 gulden. In Indië werd tweemaal per jaar een deel van de gage uitbetaald. Degenen die een transportbrief hadden getekend en dus nog een schuld moesten inlopen, ontvingen dan twee maanden gage. Degenen die geen schuld hadden ontvingen vier maanden gage.Ga naar voetnoot16 Wie vijf jaar als soldaat diende en een transportbrief had lopen, kreeg in Indië dus 5 × 2 × 2 × 9 gulden uitbetaald, wat neerkomt op 180 gulden. Dit bedrag kwam bij de uitbetaling in Nederland in mindering op de eerdergenoemde 675 gulden. Bovendien ging daar ook nog de schuld vanaf, een waarde van 150 gulden, en de eerste twee maanden gage (2 × 9 = 18 gulden) die op de hand waren gegeven. Hij zou dus in Nederland uitbetaald krijgen 675 - (180 + 150 + 18) = 327 gulden. Degenen die geen transportbrief hadden laten maken kregen in Indië meer uitbetaald: 5 × 2 × 4 × 9 gulden = 360 gulden. In Nederland zouden ze dan uitbetaald moeten krijgen 675 -(360 + 18) = 297 gulden.Ga naar voetnoot17 De bedragen werden in Indië voor de helft in natura uitbetaald, dat wil zeggen in blauwe gingang, een eenvoudige katoenen stof, en in wit katoen, waarvan men hemden en broeken moest laten maken. Het in Nederland uit te betalen bedrag van ongeveer 300 gulden is een indicatie van wat een matroos of soldaat die vijf jaar had gediend en zuinig had geleefd kon overhouden. Maar er zijn allerlei variaties denkbaar. Ter zee en in Azië had de man in die vijf jaar onkosten gemaakt voor kleren, extra voedsel, drank en diverse vormen van vrijetijdsbesteding. Misschien had hij wel in een hospitaal gelegen, medicijnen moeten kopen, of ooit eens een boete gekregen. Dergelijke uitgaven drukten op het eindbedrag. Maar dat eindbedrag kon ook hoger uitvallen dan de bovenstaande berekening aangeeft. Wie uitvoer in een hogere rang, promotie maakte of langer diende, verdiende uiteraard ook meer. Ook zat er variatie in de duur van de zeereis, en op de terugreis kregen de opvarenden twee maanden extra betaald | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer het schip om Schotland gevaren was. Na 1742 ontving elke opvarende bovendien naar rato een ‘douceur’, waarmee de Compagnie de particuliere handel probeerde te weren. Voor soldaten was dat 100 gulden, voor matrozen 150. Dat dit aanleiding gaf tot hevige protesten van Oost-Indiëvaarders wijst erop dat de gemiddelde opbrengst van hun particulier meegevoerde goederen hoger zal hebben gelegen dan die 150 gulden.Ga naar voetnoot18 Verschillende opmerkingen wijzen in die richting. Conrad Raetzel, die in het begin van de achttiende eeuw in Batavia had gediend, schreef dat een soldaat die in Azië als ambachtsman, bijvoorbeeld als zilversmid, kleermaker, schoenmaker, hoedenmaker of zelfs hemdenmaker werkzaam was geweest, ‘ein redliches darneben’ kon verdienen. Hij moest dan wel vlijtig werken, spaarzaam leven en verder niet te veel aan Venus en Bacchus offeren, zoals de meesten helaas deden. Met dat extra verdiende geld kon hij dan nog ‘3, 4, of 5 Puckel oder Centner Thee’ en een paar duizend theekopjes en rietjes naar Europa mee terug nemen.Ga naar voetnoot19 Wie voor een ander goederen meenam in zijn kist kreeg een derde van de verkoopwaarde. Een enkele keer geven de archieven iets prijs van de voc-dienaar die weliswaar in een lage rang was uitgevaren, maar die toch een aanzienlijke som bij zich had, waarmee hij in Indië voor eigen rekening wilde gaan handelen. Op het schip waarop Gottfried Preller naar Batavia voer, overleed een adelborst die een vermogen bleek te bezitten van 1168 gulden. Een Duitse chirurgijn die in 1748 vertrok had voor 2200 gulden Franse wijn, Rijnwijn, bier, brandewijn, pijpen en fijnwollen stoffen meegenomen.Ga naar voetnoot20 Wie met een dergelijk bedrag of met zoveel Europese goederen in Indië verstandig handelde kon uiteindelijk met een veelvoud daarvan terugkeren. Dat is deze chirurgijn niet gelukt: hij stierf in Palembang, vier jaar na zijn vertrek. Er konden nog andere verdiensten bijkomen in Azië, aan boord en aan land. Soldaten op veldtocht hadden recht op oorlogsbuit. Sommigen erfden een behoorlijke som geld van een overleden kameraad. Martin Wintergerst had bijvoorbeeld op Ceylon van een Zweedse kameraad 700 gulden geërfd. Ze hadden ‘als Bruder mit einander’ geleefd en hadden laten vastleggen dat ze elkaar alles zouden nalaten wat ze bezaten.Ga naar voetnoot21 Een soldaat uit Saksen erfde in 1739 in Cochin een beurs met goud, paarden en alle overige bezittingen van een kapitein afkomstig uit Mecklenburg.Ga naar voetnoot22 Verschillende chirurgijns vertellen dat ze een inlandse vorst hebben genezen en dat ze daarvoor aanzienlijke beloningen hebben ontvangen. In 1646 speelde zich in Agra het volgende geval af. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De khan van Amadabath bezocht de stad en nodigde de directeur van de Nederlandse vestiging uit voor een maaltijd. De khan nam zo'n grote hap rijst dat hij zijn mond niet meer dicht kon krijgen en dreigde te stikken. Met spoed werd de Nederlandse chirurgijn gehaald. Deze liep op de khan toe en gaf hen ‘eine starcke Ohrfeige’ waarna diens mond weer dichtklapte. De bedienden van de khan vatten dat verkeerd op, storten zich op de chirurgijn, verwonden hem zelfs met hun degens, tot de khan daar een eind aan maakte. Hij schonk de chirurgijn vervolgens een aanzienlijk bedrag en liet zijn bedienden onbarmhartig op de voetzolen slaan.Ga naar voetnoot23 Ook een andere chirurgijn verhaalt van een bijzondere meevaller. Op Makassar had hij het gebroken been van een Moors jongetje helpen genezen, waarvoor de vader hem beloonde met 300 rijksdaalders.Ga naar voetnoot24 Georg Meister kreeg na zijn terugkeer 1340 gulden gage over de elf jaar die hij in de rang van adelborst gediend had. Bovendien had zijn oude werkgever in Batavia, Andreas Cleyer, hem nog 250 daalders voor zijn trouwe dienst meegegeven.Ga naar voetnoot25 Een laatste factor die het eindbedrag kon beïnvloeden was invaliditeit, opgelopen in Compagnie-dienst. Wie invalide was geraakt, had recht op een nauwkeurig vastgestelde uitkering, die was vastgelegd in een artikelbrief. Samengevat: aan officiële gage kon men in de lagere rangen enkele honderden guldens overhouden. Dit bedrag kon door bovengenoemde factoren lager, maar ook hoger uitvallen. In dat laatste geval zal dat eerder om honderden dan om duizenden guldens zijn gegaan.
Uitkering bij invaliditeit in guldens
Bron: Artikelbrief 1747, artikel xlii, p. 18.
De personeelsadministratie in de voc-archieven geeft informatie over 17 van de 47 Duitsers; van twee bestaan bovendien testamenten en enkelen melden in hun memoires iets over hun totale uitgekeerde gage. Van 21 personen weten we wat zij na terugkeer in Nederland, na aftrek van alle schulden, op het Oost-Indisch Huis incasseerden (zie het overzicht). Op vier gevallen na blijkt die som inderdaad in de orde van enkele honderden guldens te liggen. Van geen van deze voc-dienaren is vastgesteld dat hij per maandbrief geld aan verwanten heeft laten overmaken. En van slechts één staat vast dat hij geld per wissel heeft overgemaakt.Ga naar voetnoot26 De bedragen zijn de officieel uitbetaalde gages, dus na aftrek van de in Azië al uitgekeerde gage en na aftrek van eventuele schulden. Wat de personen buiten de Compagnie om aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dienstjaren, rang en verdiende gage van 21 Duitsers
Bronnen: de scheepssoldijboeken van de voc, het reisverslag of een testament.
geld of goederen hadden meegenomen is van de meesten niet te achterhalen. Van vier personen blijkt dat ze een vermogen hadden vergaard van zo'n omvang dat ze dat onmogelijk met de officiële gages bijeen hadden kunnen garen. Johann Sigmund Wurffbain (1613-1661), afkomstig uit een Neurenbergs patriciërsmilieu, keerde in 1646 welgesteld terug. Hij rentenierde van zijn Oost-Indische verdiensten en bekleedde in zijn geboortestad hoge posities als ‘Beysitzer des Banco-Gerichts’ en lid van de Grote Raad. Zacharias Wagner had 25 jaar in Indië gediend. Hij liet 31.625 gulden na en een hoeveelheid luxe-goederen. Hij was eind 1667, na het opmaken van zijn testament, uit Batavia vertrokken als commandeur van de retourvloot. Hij doorstond de overtocht, maar kwam ernstig ziek in Middelburg aan, vanwaar hij doorreisde naar Amsterdam. Daar nam hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Johann Jacob Saar. Prent uit zijn Ost-Indianische Funfzehen-Jährige Kriegs-Dienst (Neurenberg 1662). Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam.
Saar diende de Compagnie als soldaat en korporaal. Twee jaar na zijn terugkeer in 1660 verscheen zijn reisbeschrijving. Het portret dateert uit 1661, toen Saar 36 jaar oud was. zijn intrek in De Stad Praag, een logement in de Warmoesstraat, waar hij drie maanden werd verpleegd. Op 20 september 1668 herzag hij zijn testament. Opvallend is dat hij de schipper, de opperchirurgijn, de boekhouder en zijn bediende, die zich allen op het retourschip van Wagner hadden bevonden, uit het testament liet schrappen; kennelijk hadden ze niet de gewenste zorg aan hem besteed. Daar staat tegenover dat de dochter van de waard van De Stad Praag, Lucretia Martins, 100 rijksdaalders erfde. Waarschijnlijk had zij hem in zijn laatste maanden verpleegd. Zacharias Wagner overleed begin oktober, 54 jaar oud. Hij werd begraven in de Oude Kerk. De derde persoon die een aardig fortuin bijeen had gegaard was Friedrich von Wurmb. Bij zijn dood in 1781 had hij als onderkoopman officieel 2250 gulden verdiend, maar in zijn brieven schrijft hij over tienduizend gulden die hij per jaar verdiende. Dat geld zou hij krijgen van ‘gewisse procenten’ die hij aan de koffiehandel overhield.Ga naar voetnoot27 Dat dit geen grootspraak was blijkt uit de afrekening die bewaard is gebleven: bijna 30.000 gulden had hij overgemaakt aan een gemachtigde in Amsterdam. Dit bedrag kwam uiteindelijk in handen van zijn erfgenamen, een broer en een zuster.Ga naar voetnoot28 Karl Ludwig Morgenstern had in zijn bijna dertien Indische jaren officieel aan gage zo'n 6000 gulden kunnen verdienen (als sergeant twee jaar 20 gulden per maand, als vaandrig ruim tien jaar 40 gulden per maand). Maar de in zijn testament genoemde bedragen komen samen neer op 26.562 gulden. Morgenstern herzag op 6 december 1783 in Batavia zijn testament. Hij was ziek en stond op het punt zich naar Europa in te schepen. Niet langer waren, volgens een eerder opgesteld testament, zijn twee broers en twee zusters in Helmstedt zijn universele erfgenamen, maar een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onmondig, geadopteerd zoontje, Frederik Carl. Die zou 25.000 gulden ontvangen. Morgenstern overleed de dag daarop, 7 december. Testamentair had hij vastgelegd dat de assistent Georg Christiaan Lepper de kleine Frederik aan zijn broers en zusters in Duitsland moest ‘overhandigen’. Hij ontving daarvoor 3000 gulden.Ga naar voetnoot29 Deze vier mannen, Wurffbain, Wagner, Von Wurmb en Morgenstern, waren met een goede uitgangspositie, met aanbevelingsbrieven, naar Azië gevaren en hadden daardoor een uitstekende positie verworven. Van vier anderen is het waarschijnlijk dat ze in goeden doen zijn geraakt. De eerste, Saar, schrijft daar in zijn reisverslag niets over, want dat eindigt met zijn terugkeer. Wel bericht een andere bron dat hij tamelijk welvarend was teruggekeerd, maar dat hij dat verborgen hield.Ga naar voetnoot30 Johann Heinrich Schröder schrijft dat hij zeer goed verdiend heeft. Als dat waar is, dan komt dat zeker niet alleen door zijn officiële verdiensten als soldaat en korporaal. Hij ontving na terugkeer 957 gulden. Waarschijnlijk kwamen zijn schatten daarnaast van zijn handel in Spaanse rietjes, zijn deel van een Indiase oorlogsbuit en de erfenis van een goede vriend. Schmidlapp en Fernberger hadden beiden in dezelfde tijd in Azië goed verdiend: ze bezaten een huis en slaven. Het blijkt dus dat van de 47 hier behandelde Oost-Indiëvaarders er minstens vier een behoorlijk fortuin hadden gemaakt en vier anderen ook tevreden de financiële balans hebben kunnen opmaken. Daarbij vallen de enkele honderden guldens, of misschien wel duizend of tweeduizend gulden die de anderen hadden overgehouden in het niet. Toch was dat twee-, drie- of meermalen het jaarinkomen van een geschoolde ambachtsman. Bij enkelen overheerst de teleurstelling. Von der Behr stelt in 1660 vast dat hij in plaats van de verwachte parels eigenlijk niet veel meer heeft teruggebracht dan ‘nietige kolen’. Kort daarna klaagt de Ulmer chirurgijn Frik dat hij een beetje wordt uitgelachen omdat hij met zo weinig naar huis is gekeerd. Ja, die spotters zeiden hem dat zij met ‘allerhand Edelgestein, Perlen, Gold und Silber, neben andern Orientalischen Kostbarkeiten’ zouden zijn teruggekomen.Ga naar voetnoot31 Nu had Frik na zijn terugkeer ook wel pech gehad. In Amsterdam had hij immers drie maanden ziek gelegen, wat hem meer dan de helft van zijn zuurverdiende gage had gekost. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AanpassingsproblemenDe Indische ervaringen kunnen een soepele aanpassing aan het burgerbestaan in de weg hebben gestaan. De voc-veteraan werd misschien door zijn verruwde manieren, door drankgebruik, een ruimere seksuele moraal en in enkele gevallen door zijn overgang naar het gereformeerde geloof niet aanvaard. Zo'n teruggekeerde soldaat moet een merkwaardige verschijning zijn geweest in de Duitse stadjes: ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brand door de tropenzon, misschien een ringetje in het oor en gestoken in kleurige zijden of katoenen kleding en met een met haaien- of robbenvel beklede scheepskist. Een gedicht uit het eind van de zeventiende eeuw met de titel Auf einen kurzweiligen Ostindienfahrer steekt de draak met een dergelijke exotische verschijning:
Daß dir nach Batavia mit zu fahren nicht gegrauet,
Daß du Siam, Indostan, und auch Sina selbst beschauet,
Und gesund bist wieder kommen, diß ist gleichwol eine taht,
Welche bei uns Oberdeutschen billich preis und ehre hat:
Du erzehlest wunderding' aus Japan und Coromandel,
Von der Indianer pracht, glauben, kleidung, tuhn, und handel:
Doch is eines so von allen uns füraus verwundert macht,
namlich daß du einen Affen nur allein heraus gebracht.Ga naar voetnoot32
Trevennot drukt een ieder op het hart aan niemand te vertellen hoeveel hij verdiend heeft; aasgieren liggen overal op de loer. Toch zal wie welvarend was teruggekeerd dat inderdaad niet altijd hebben verhuld. Het voorbeeld van Johann Sigmund Wurffbain maakt dit duidelijk. Terug in Neurenberg vestigde deze zoon van een burgemeester zich in een huis aan de ‘Alte Fisch-markt’. Na enkele jaren trouwde hij en in dat jaar liet hij ook alvast een graf aanleggen. Een rechterlijke instantie stelde zijn levenswijze echter niet op prijs. Zoals in vele Duitse steden golden in Neurenberg strenge kledingwetten, die nauwkeurig vastlegden welke kleding bij welke stand paste en welke haardracht onzedelijk was.Ga naar voetnoot33 Op grond van een wet uit 1618 kreeg Wurffbain een boete van 120 gulden wegens zijn opzichtige kleding. Hij protesteerde en de boete werd verminderd tot 20 gulden. Maar ook daar nam hij geen genoegen mee; het ging hem niet om het bedrag, maar om het principe. Hij stelde in 1649 een bezwaarschrift op waarin hij precies uiteenzette wat hem dwars zat. In concreto ging het om het feit dat hij in het openbaar had rondgelopen met een vergulde degen aan zijn zij en met zijden kousen aan. Zijn vrouw had bovendien een halsketting gedragen, een paar armbanden, een gouden hoofdkap en een sieraad in het haar. Het ging Wurffbain erom dat hij niet voldoende hoog geacht werd, zodat hij zich niet mocht kleden als een voornaam koopman. Hij voelde zich aangetast in zijn eer. Beseft u wel, schrijft hij, dat ik in Indië ben begonnen als eenvoudig adelborst op Banda, dat ik menig gevecht heb bijgewoond en tot de hoogste ambten ben opgeklommen, en dat dat voor een Duitser heel bijzonder is? Ik heb succesvolle gezantschappen geleid naar Mocha en op de kust van Malabar. Ik heb de directie over de Perzische kantoren gehad en bovendien ben ik commandeur van de retourvloot van acht schepen geweest. Op grond van mijn afkomst en mijn met levensgevaar verworven ‘Ehr, Reputation und Authoritaet’ kan ik deze berisping en deze boete niet accepteren. Wurffbain vecht de wet niet aan, hij wil ook niet hovaardig pronken, het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat hem om zijn eer, hij heeft recht op die dracht. Weet u wel, zo gaat hij verder, dat ik in Amadabat in Gusaratte terwille van mijn autoriteit kostbare Perzische kleding droeg en een massief gouden sabel? En dat ik aan het hof in Mocha ben geweest? Ik heb zoveel verdiend dat ik nu kan rentenieren. Ik had op heel gunstige voorwaarden in Nederland kunnen blijven, maar ik ben naar mijn vaderstad teruggekeerd. Wanneer echter dit soort maatregelen mij zullen hinderen, dan keer ik terug.Ga naar voetnoot34 Hoe het afgelopen is vermelden de bronnen niet, maar het is tekenend hoezeer Wurffbain hechtte aan zijn inderdaad opvallende carrière bij de voc. De moralistische Trevennot moet van opzichtig gedrag niets hebben. Hij raadt de repatriant aan zo gewoon en onopvallend mogelijk terug te keren, volgens het gebruik en de mode van eerlijke burgers. Laat niets Oost-Indisch blijken, waarschuwt hij. Dus geen zijden, sitsen of met goud beschilderde kamizolen met knopen van massief goud of met knopen die zijn ingelegd met kristal of agaat. Toon ook geen gouden of geëmailleerde degengevesten van Japans koper. Draag geen kostbare diamanten hemdknopen om de hals of aan de vingers, geen massief gouden kettinkjes om de hoed, geen zijden kousen met zilveren of gouden strikken. Nee, Trevennot adviseert een snelle, soepele aanpassing, wat ook inhoudt dat men het Nederlands moet afleren en zich weer aan de Duitse taal moet gewennen. Door voorzichtigheid en beleid moest men vertrouwen winnen en beschermers vinden. Laat niemand weten hoeveel je precies hebt verdiend, beleg je geld goed, trouw, zorg goed voor je ouders en voor andere verwanten en gedraag je verstandig zodat je niet de naam krijgt van een razende Oost-Indiëvaarder wiens hersenen door de Linie bedorven zijn.Ga naar voetnoot35 Voor sommige teruggekeerde reizigers moet een dergelijk burgerlijk leven onverdraaglijk zijn geweest. Toen Zacharias Wagner in 1641 na een elfjarig dienstverband bij de West-Indische Compagnie in Brazilië was teruggekomen in Dresden hield hij het daar niet lang uit. Na vier maanden verlangde hij weer naar een reis en wel naar Oost-Indië. Ik was namelijk niet van plan, schreef hij later, ja, het was mij onmogelijk om in een dergelijke stille stad waaraan mijn ouders gewend waren ‘mich nach bürgerlicher arth aufzuhalten’.Ga naar voetnoot36 Ook de Holsteiner Volquard Iversen, die tot vreugde van zijn vader in 1668 na dertien jaar weer thuis was gekomen, hield het niet uit. Hoewel hij op de terugreis met het schip Arnhem een rampzalige schipbreuk had meegemaakt, vertrok hij binnen een paar maanden opnieuw naar Azië.Ga naar voetnoot37 De aanpassing is ook twee Oost-Indiëvaarders uit Ulm niet gelukt. Hans Wolfgang Braun was na een opleiding als geschutsgieter bij zijn vader in 1627 op achttienjarige leeftijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Christoph Frik. Prent uit zijn Ost-Indianische Räysen (Ulm 1692). Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam.
Frik (1659 - na 1717) moet een wispelturig man zijn geweest. Hij werd opgeleid tot chirurgijn. reisde naar de Oost, keerde terug, beschreef zijn avonturen, trouwde, kreeg kinderen en nam opnieuw dienst bij de voc. Ook van deze reis keerde hij terug, waarna hij nog voor een derde maal aanmonsterde. op Wanderschaft gegaan; acht jaar later nam hij dienst als busschieter bij de voc. Hij raakte in Japan verzeild, waar hij in 1639 in Hirado de opdracht kreeg een mortier voor de shogun te gieten.Ga naar voetnoot38 De Japanners waren na proefschoten zo verguld dat Braun in Japan op een paard mocht rijden en zich in een draagstoel mocht verplaatsen. Bovendien ontving hij zeshonderd rijksdaalders en twee zijden Japanse rokken.Ga naar voetnoot39 Na vele reizen in Azië kwam hij in 1649 terug in Ulm. Hij was inmiddels getrouwd, kreeg van de stad voorlopig een wachtgeld en een betrekking als opzichter van de stedelijke waterwerken. Maar ondanks deze gunstige voorwaarden kon hij niet aarden. Hij raakte verwikkeld in civiele procedures over de erfenis van zijn vader en, wat erger was, hij was gereformeerd geworden en dat werd hem kwalijk genomen. Ook zijn vrouw was het gereformeerde geloof toegedaan en waarschijnlijk had zij eveneens aanpassingsproblemen. Deze Friezin had een niet minder avontuurlijk leven dan haar man achter de rug: zij was tweemaal weduwe en had jaren op verschillende Caribische eilanden en in Brazilië gewoond. In een raadsprotocol van 1653, dus vier jaar na zijn terugkeer, staat dat Braun nauwelijks onder de mensen komt, eigenlijk voor niets deugt en zijn jaargeld van 120 gulden niet waard is: het zal hem dan ook niet langer worden uitbetaald. Het echtpaar verliet in hetzelfde jaar nog Ulm en vertrok naar Batavia, waar het hen volgens een brief aan een Ulmer vriend uit 1656 goed ging.Ga naar voetnoot40 Brauns stadgenoot Christoph Frik lijkt zich aanvankelijk moeiteloos aan te passen. Hij keerde in de winter van 1685 terug. Het jaar daarop legde hij het chirurgijnsexamen en de pleisterproef af, trouwde de dochter van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een koopman en kon dankzij een erfenis voor 975 gulden een huis in Ulm kopen. Dat zag er dus gunstig uit. Maar de Ulmer stadsarchieven laten zien dat van burgerlijke integratie geen sprake was. De burgemeesters tikken Frik op de vingers omdat hij een bepaalde door hem behandelde verwonding niet had opgegeven en bovendien in een koppelarij-affaire verwikkeld was. Hij krijgt een boete, verkoopt zijn huis en pacht de herberg De Eenhoorn. In 1689 geeft de stadsraad hem, niet voor de eerste keer, een vermaning wegens zijn ‘bekannten liederlichen Lebens’. Frik vervalt van kwaad tot erger, maakt schulden, verkoopt de herberg en houdt zich met verschillende zaken bezig, zoals het verkopen van haar. Juist in deze jaren schrijft hij zijn boek. Het verschijnt in 1692 en is voorzien van een nederige opdracht aan de raden van de vijf kantons van Zwaben. Een van de redenen van zijn terugkeer was geweest, zo schrijft hij in zijn reisverslag, dat hij een vredig en goed luthers leven wilde leiden.Ga naar voetnoot41 Deze vrome regels zijn in tegenspraak met Friks werkelijke levenswandel. In zijn reisbeschrijving wil hij nogal eens uitwijden over zijn lust tot gokken en over zijn drankgebruik in Oost-Indië. Met de feiten nam hij het niet zo nauw. Het huwelijk en zijn betrekking in Ulm houdt hij niet lang vol. In 1695 schrijft hij een brief aan zijn vrouw waarin hij uitlegt dat hij op een zakenreis naar Praag een tolgaarder heeft doodgeschoten en naar Denemarken is gevlucht om zich vandaar via Nederland naar Oost-Indië te begeven. Zijn collega's in Ulm geloven dat niet en zijn van mening dat hij voor zijn schuldeisers is gevlucht. Zijn portret werd smadelijk uit het meesterboek van het chirurgijnsgilde gescheurd. Hij liet zijn vrouw, een dochtertje en drie zoontjes achter. Uit de voc-archieven blijkt dat hij inderdaad in juni van dat jaar opnieuw heeft aangemonsterd bij de Compagnie. Hij diende drie jaar als onderchirurgijn en keerde in 1698 weer terug. Uit latere bronnen blijkt dat hij nog een derde maal naar Oost-Indië is vertrokken, waar hij zich in 1714 nog bevond.Ga naar voetnoot42 Nog een ander voorbeeld van een repatriant die zijn draai niet kon vinden is Isaac Sunderman. Teruggekeerd in 1698 zwerft hij door Duitsland op zoek naar werk, maar zonder resultaat. Vergeefs probeert hij dienst te nemen bij de Brandenburgse West-Indische Compagnie in Hamburg, en in 1700 monstert hij uit ‘armoede en nootsakelijkeit’ maar weer aan bij de voc.Ga naar voetnoot43 Dit verhaal heeft toch nog een gelukkig vervolg. Na tien jaar keert Sunderman weer terug naar Nederland. Hij heeft er dan in totaal zestien Indische jaren op zitten en is 49 jaar oud. Hij koopt zich in het Grote Gasthuis te Deventer in en betaalt daarvoor 750 gulden aan kostpenningen; daarnaast koopt hij voor 300 gulden een lijfrente van 7,5 procent. In hetzelfde jaar laat hij een wat knullig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gecomponeerd boekje met zijn levensverhaal verschijnen. Dit wordt nog tweemaal in een herziene versie uitgegeven. Sunderman overlijdt in 1723.Ga naar voetnoot44 Niet alleen op het gebied van sociale aanpassing rezen er problemen. Ook het koude klimaat in Europa heeft oud-voc-dienaren ertoe gebracht weer terug te keren.Ga naar voetnoot45 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Patronage: geschenken en ambten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oost-Indische curiositeitenVan 14 van de 41 mannen die definitief zijn teruggekeerd is vast te stellen dat ze binnen enkele jaren trouwden en kinderen kregen. Moeilijker was het vinden van een betrekking. Het merendeel keerde terug met een bedrag van toch wel enkele malen het jaarloon van een geschoolde handwerksman. Daarmee kon men misschien een huis kopen en een eigen bedrijfje beginnen of, na het afleggen van de meesterproef, zich inkopen in een gilde. Een verstandig huwelijk kon helpen bij het verwerven van een goede positie. Zo lijkt Johann Jacob Merklein, die tussen 1644 en 1653 chirurgijn bij de voc was geweest, het te hebben aangepakt. Hij huwde de dochter van een raadsheer van het stadje Windsheim, veertig kilometer ten westen van Neurenberg, en nadat zij was overleden, de dochter van een burgemeester. Hij werd stadsvaandrig en lid van de ‘äußeren Rat’.Ga naar voetnoot46 Van enkele anderen staat vast dat ze in dienst kwamen van een stad of van een vorst en dat dit dienstverband rechtstreeks te maken had met het Oost-Indisch avontuur. Zij vertelden bijvoorbeeld het verhaal van hun reis, boden een handgeschreven verslag daarvan aan, droegen hun gedrukte reisverhaal op aan een begunstiger of vereerden hem met een meegebrachte curiositeit. Verschillende malen vertellen de teruggekomen Oost-Indiëvaarders dat ze een exotisch voorwerp hebben geschonken aan hun vorst, of aan een vooraanstaande burger van hun stad. Dat gebeurde vooral wanneer zo iemand een collectie curiosa had aangelegd, of een heel curiositeitenkabinet had ingericht. Een kunst- en curiositeitenkabinet was een manier om op concrete wijze een soort microkosmos te vormen, een klein museum van de wereld in eigen huis. Europese vorsten legden vanaf de zestiende eeuw indrukwekkende kunst- en rariteitencollecties aan, representatieve privé-musea vol kostbare zeldzaamheden. Dat waren enerzijds ‘naturalia’, dat wil zeggen objecten uit de drie rijken der natuur (planten, dieren en gesteentes), geprepareerd, dus gedroogd of op sterk water, en soms zelfs levend. In de natuur en dus ook in de natuurlijke curiosa zag men Gods almacht weerspiegeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anderzijds bestond de collectie uit ‘artificialia’, door mensenhand vervaardigde objecten, liefst van zo zeldzaam mogelijk materiaal. Daartoe behoorden zowel voorwerpen uit de klassieke oudheid als uit het jongere verleden, kunstvoorwerpen, munten, penningen en etnografica. De verzamelde voorwerpen hadden niet alleen een representatieve functie, maar speelden ook een rol bij onderzoek en kennisoverdracht. Naarmate de verzamelingen groter werden en - vooral in de achttiende eeuw - de kenniswaarde belangrijker werd dan de curiositeitswaarde, begon men de verzamelingen ook systematischer te ordenen en meer aandacht te besteden aan de taxonomie. Zo'n collectie vormde in haar ideale uitwerking een eenheid met de bibliotheek, waar zich boeken en manuscripten over reizen konden bevinden. Soms bezaten vorsten ook grote verzamelingen tekeningen en prenten met geordende historische en geografische afbeeldingen. Tezamen vormden het curiositeitenkabinet, de bibliotheek, de prentencollectie en de muntenverzameling een samenhangend kennissysteem. Objecten, beschrijvingen en afbeeldingen verwezen onderling naar elkaar.Ga naar voetnoot47 Dergelijke collecties werden uitgebreid door aankopen op veilingen, door ruil met andere verzamelaars, door overname van andere collecties, en door schenkingen van reizigers. In het stimulerende culturele klimaat van dergelijke vorstelijke residenties had de teruggekeerde Oost-Indiëvaarder kans op een geïnteresseerde ontvangst en een mogelijke beloning. Jürgen Andersen, die in 1650 na zes jaar Oost-Indië terugkeerde en wiens beurs ‘nicht viel vermuchte’, kreeg in Lübeck van een kennis dan ook het advies naar Gottorf te reizen, naar het hof van hertog Friedrich iii. Aan hem moest hij zich ‘zu unterthänigsten Diensten anpraesentiren’. Deze vorst zou ‘als liebhaber solcher leute’ een onderdaan die met zoveel gevaar door zoveel vreemde landen gereisd was, niet graag zien vertrekken en zonder ambt laten.Ga naar voetnoot48 Aan het hof van Friedrich iii van Sleeswijk-Holstein-Gottorf werkte de al vaker genoemde Adam Olearius als bibliothecaris en conservator van de Kunstkammer.Ga naar voetnoot49 Hij publiceerde in het midden van de zeventiende eeuw drie succesvolle wetenschappelijke reisbeschrijvingen en een catalogus van de ‘Gottorfische Kunstkammer’. In zijn bekendste uitgave, de reisbeschrijvingen van de voc-soldaten Andersen en Iversen, verwijst hij bij de flora en fauna die beschreven wordt regelmatig naar exemplaren die zich in die Kunstkammer bevinden of in de catalogus daarvan.Ga naar voetnoot50 Aan het hertogelijk hof van Gottorf waren belangstelling voor reizen, het uitgeven van reisverhalen, een bibliotheek en een kunst- en curiositeitenkabinet voorbeeldig verenigd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Koralen uit de Gottorfische Kunstkammer.
Friedrich iii, hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorf, legde een groot kunst- en rariteitenkabinet aan op het slot Gottorf bij Sleeswijk. Zijn bibliothecaris, Adam Olearius, beheerde de collectie en zorgde voor de aankoop van nieuwe voorwerpen. Van twee inwoners van Sleeswijk-Holstein die in Oost-Indië waren geweest, Jürgen Andersen en Volquard Iversen, betrok hij objecten, zoals koraal. Deze afbeelding komt uit de door Olearius geschreven catalogus van de verzameling, de Gottorfische Kunstkammer (Sleeswijk 1666). Hij omschrijft de koralen als ‘Seegewächse derer wir unzählich viel haben, von allerley Art’. Een dergelijke belangstelling kon ook een praktische, commerciële kant hebben. Volgens een eigentijdse chroniqueur verzamelde Friedrich iii deels om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, deels om zijn verzamelingen te verrijken en de glans van zijn naam te vergroten, en deels om handelsbetrekkingen aan te knopen.Ga naar voetnoot51 Hij had in 1633 een handelsdelegatie via Rusland naar Perzië gezonden waaraan ook Olearius had deelgenomen. Ook andere Duitse vorsten hadden koloniale aspiraties. Ze ontwierpen plannen om handelscontacten met Azië te leggen of overwogen zelfs eigen koloniën te stichten, en hadden daarom een meer dan gewone belangstelling voor berichten uit het Oosten.Ga naar voetnoot52 De keurvorst van Brandenburg bijvoorbeeld ontwikkelde plannen om Pruisen tot een koloniale macht te maken. Tussen 1682 en 1717 bestond de Brandenburgse Afrikaanse Compagnie met een vestiging op de kust van Guinee. De Pruisische vorsten hadden een magnifieke Kunst- und Wunderkammer in Berlijn met vele Oost-Indische zeldzaamheden die ze betrokken via Nederland. Het is geen toeval dat Christian Burckhardt in 1693 zijn Ost-Indianische Reisebeschreibung opdroeg aan de meest verwoede verzamelaar en patroon van kunst en wetenschappen keurvorst Frederik iii, die de uitbreiding van deze verzamelingen sterk stimuleerde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Behalve vorsten legden ook welgestelde burgers, met name artsen en apothekers dergelijke verzamelingen aan. Ook bij hen is de gecombineerde belangstelling voor curiositeiten, ooggetuigeverslagen van reizigers en geschreven reisbeschrijvingen manifest. In grote steden als Augsburg, Neurenberg, Regensburg, Leipzig en Breslau trof men ze al in de zestiende eeuw aan, in de zeventiende eeuw ook in Halle, Hamburg en Ulm. In enkele steden waren dergelijke collecties opgesteld in openbare ruimtes als stadsbibliotheken. In de Zwabische Rijksstad Ulm had de architectuur-theoreticus Jozef Furttenbach een Kunstkammer ingericht. Die werd in 1649 bezocht door zijn uit de Oost teruggekeerde stadsgenoot Hans Wolfgang Braun en diens bereisde echtgenote. Op zichzelf was dit bezoek al een curiositeit, want, schrijft Furttenbach later, men hoort niet dikwijls dat een echtpaar, ‘der Mann in Indien orientalis, das Weib aber in Indien occidentalis gewesen, und noch beede in ihrem besten Alter, gesund und starckh widerumb herausgekomemen seindt’.Ga naar voetnoot53 Een paar jaar later bestond er nog een andere Kunst- und Naturkammer in Ulm, die van de rijke koopman Christoph Weickmann, het ‘Weickmannianum’. Nog steeds kan men in Ulm in het stadsmuseum Japans lakwerk, oosterse wapens, Afrikaanse kledingstukken en andere zeldzaamheden uit deze collectie bewonderen. Ook op een andere manier blijkt het verband tussen curiositeiten, boeken en belangstelling voor reizen. In Wedel, een plaatsje aan de Elbe iets ten oosten van Hamburg, woonde de predikant Johann Rist, die al in hoofdstuk 4 ter sprake kwam. Hij was literair werkzaam, schreef gedichten en was lid van twee letterkundige genootschappen, het ‘Fruchtbringende Gesellschaft’ en de door hemzelf opgerichte ‘Elbschwanenorde’. Rist bezat een kunst- en rariteitenkabinet.Ga naar voetnoot54 In 1668 publiceerde hij het boek Die alleredelste Zeit-Verkürzung der ganzen Welt, waarin hij een dag beschrijft uit het leven van vier gelijkgestemde, cultureel geïnteresseerde vrienden. Rist treedt die dag op als gastheer en ontvangt zijn vrienden hartelijk. Hij toont hun zijn huis en dan blijkt dat hij een echte kunst- en curiositeitencollectie bezit. Hij heeft schilderijen, meetkundige en optische instrumenten, een camera obscura, allerlei soorten spiegels, antiquiteiten, munten en penningen, gesteentes, opgezette dieren, wasfiguren, doosjes met ‘allerhand frembden Indianischen und Guinesischen Sachen’, een kamer met destilleerapparatuur, en een apotheek. Nadat dit alles bezichtigd en uitvoerig becommentarieerd is, begeeft men zich naar de tuin voor de maaltijd. Daarna volgen de gesprekken over juiste manieren om de tijd door te brengen, de ‘Zeitverkürzung’, en bespreekt men uitvoerig het nut van reisbeschrijvingen.Ga naar voetnoot55 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een roos van Jericho. Prent uit de Ost-Indianische und Persianische Neun-jährige Kriegs-Dienste van Daniel Parthey (Neurenberg 1698). Universiteitsbibliotheek Leiden.
De roos van Jericho gold als een probaat middel bij barensproblemen, maar was ook een vast onderdeel van elk rariteitenkabinet. Parthey nam deze roos mee uit Azië en schonk hem aan zijn uitgever Johann Hoffmann in Neurenberg. Het nut van dergelijke collecties wordt eveneens benadrukt door C.F. Neickel in zijn standaardwerk Museographia uit 1727. Hij trekt hier een parallel met de reisbeschrijving. Zoals de lezer van een goede reisbeschrijving de deur niet uit hoeft om toch veel te weten te komen over de door God geschapen wereld, zo kan men ook de concrete natuur aanschouwen in de curiositeitenkabinetten. Reizigers hebben daartoe moeizame reizen ondernomen en ‘einen Vorrath vieler raren Dinge allenthalben gesammlet’, die terechtkomen in dergelijke niet genoeg te prijzen collecties. De bezoeker kan daar zonder enig gevaar de grote rijkdom van Gods schepping met eigen ogen aanschouwen.Ga naar voetnoot56
Bij het vorstelijk hof, bij de burgemeesters van de Rijkssteden en bij de geïnteresseerde burger met een bibliotheek en een rariteitenkabinet lagen dus kansen voor de teruggekeerde Oost-Indiëvaarder. Zijn ervaringen in Azië sloten direct aan bij de universele nieuwsgierigheid in kringen rond het hof of bij patriciërs van een stad. De reiziger kon iets aanbieden, een exotisch geschenk, een gedetailleerd verhaal uit de eerste hand, een manuscript of zelfs zijn eigen gedrukte boek. Een geschenk was dan niet zomaar een gebaar, het had een praktische en sociale functie. Het betekende twee dingen: de reiziger was kennelijk doorgedrongen tot het hof, of tot de vorst zelf, dat was al een grote stap, en ten tweede, als dat geschenk aanvaard werd schiep dat verplichtingen voor de vorst. In zo'n boek zou een dedicatie aan een vorst of aan een stedelijk bestuur zowel de auteur als de tekst meer status verschaffen. Niet alleen kon zijn aanzien stijgen door een dergelijke ontmoeting, hij zou er ook nog een beloning voor kunnen verwachten, hetzij in financiële vorm, hetzij in de vorm van een ambt. Zo zijn er verschillende voorbeelden van exotische presenten die hun weg vonden van de scheepskist naar de vorstelijke rariteitenverzameling en naar de collecties van vooraanstaande burgers of goede vrienden. De grotere levende dieren, zoals panters, Perzische schapen, struisvogels en casuarissen bleven meestal in Nederland en werden aan de stadhouderlijke menagerie geschonken. De kleinere dieren die door de matrozen en soldaten waren meegenomen en die de lange reis hadden overleefd, zoals apen, papegaaien en kakatoes, werden verkocht aan particulieren of aan handelaren die gespecialiseerd waren in Oost-Indische zaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch bracht een Oostenrijkse Oost-Indiëvaarder in 1628 een levende ‘Lorre’ mee terug naar Wenen die hij aan de Duitse keizerin schonk. Het luipaard dat hij eveneens mee had teruggevoerd werd hem afgenomen en aan stadhouder Frederik Hendrik gegeven. Caspar Schmalkalden schonk in 1652 een geprepareerde paradijsvogel, een van de standaardobjecten van een rariteitenkabinet in die tijd, aan de hertogelijke Kunstkammer op slot Friedenstein in Gotha.Ga naar voetnoot57 Deze verzameling bestond in 1656 uit 403 objecten, waaronder 64 ‘Außwärtige, Indianische und andere frembde Sachen’. Aan de wanden hingen schilderijen van een casuaris, een eenhoorn en een zebra. Deze geste èn het feit dat Schmalkaldens schoonvader secretaris van hertog Ernst I van Saksen-Gotha was, zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat Caspar in hertogelijke dienst kon treden. Hij werd ‘Cancellist’, dat wil zeggen klerk tegen een jaarsalaris van 105 daalders.Ga naar voetnoot58 Elias Hesse had zijn diensten aangeboden aan de hertog van Saksen, die, zo meende Hesse, een Saksische Oost-Indiëvaarder zeker wel een betrekking zou geven. Maar toen die uitbleef, wendde hij zich tot het hof van de keurvorst van Brandenburg, deze keer met succes. Aan de Kunstkammer van de Brandenburgers gaf hij een zeepaardje dat hij op de terugreis in Straat Sunda gevangen had.Ga naar voetnoot59 Christian Burckhardt schonk een opgezette paradijsvogel uit Nieuw-Guinea en een slangensteen aan een ‘Accise-raad en Kriegs Commissarius’ aan het Brandenburgse hof. Deze bedankte hem daarvoor met een vers dat voorin Burckhardts reisverhaal werd afgedrukt en waarin de regels voorkomen:
Quel plaisir de te suivre, & d'apprendre sans peine
Les curieusites de ce[s] plages lointaines!
Ce qu'on y voit de rare est présent â nos yeux,
cette pierre aux serpenss, & ces oiseau des cieux.Ga naar voetnoot60
Met de hier bezongen slangensteen kon een slangenbeet genezen worden. Burckhardt schonk er in 1693 ook een aan ‘de beroemde medicus de heer Knaut’ in zijn geboortestad Halle.Ga naar voetnoot61 De variatie aan meegebrachte naturalia is groot. Heinrich Muche heeft naar Breslau gedroogde haaienhersenen meegenomen. Dat was een kostbare materie, die heilzaam zou werken bij moeizame bevallingen. Hij schonk ze aan de voorzitter van de stadsraad. Muche kreeg misschien wel dankzij dit geschenk een baan als soldaat bij de ‘Ziegeltor’ in Breslau.Ga naar voetnoot62 Parthey vereert zijn Neurenbergse uitgever met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beschreven palmbladen. Tekening door Caspar Schmalkalden, 1650-1660. Forschungs- und Landesbibliothek Gotha.
Schmalkalden nam dit exemplaar mee naar huis en schreef erbij dat de Chinezen in Batavia deze bladen kunstvol samenbinden met goud- of zilverdraad. een voorwerp dat hem bij de overval op hem kennelijk niet ontstolen was, een Roos van Jericho, gekocht in Ispahan. In zijn boek laat hij een afbeelding opnemen van deze merkwaardige plant. Zo'n roos (Anastatica hierochontica L) ziet eruit als een dorre dot wortels. Maar in water gezet gaat hij weer open en wordt hij groen. Parthey had er zelf een aan de muur van zijn kamer hangen, die in de Kerstnacht van 1692 spontaan was gaan bloeien.Ga naar voetnoot63 De chirurgijn Frik had in Amsterdam zijn biechtvader enkele van deze rozen geschonken en gaf er ook een beschrijving van, compleet met de heilzame werking die ervan uit zou gaan: wanneer men er een onder de rug van een vrouw in barensnood legt, verloopt de bevalling voorspoedig.Ga naar voetnoot64 Anderen kwamen terug met gedroogde planten, met zaden of met tekeningen van planten. Behalve naturalia werden ook kunstvoorwerpen geschonken. De een bracht een ivoren dwarsfluit uit China mee, de ander wapens.Ga naar voetnoot65 Het Natuurhistorisch Museum te Winterthur bezit een zeventiende-eeuws Japans lakdoosje dat door de chirurgijn Ulrich Meyer meegenomen was. Waarschijnlijk heeft hij het indertijd geschonken aan de stadsbibliotheek, waar zich een verzameling etnografica en gedroogde planten en vruchten bevond; aan de wanden hingen schilderijen van inwoners van Banda.Ga naar voetnoot66 Jörg Franz Müller vertoonde de door hem meegebrachte rariteiten in zijn vaderlijk huis te Ruffach in de Elzas, en zou ze later samen met zijn aantekeningen, waaronder zijn geïllustreerde berijmde reisverslag, aan de kloosterbibliotheek van Sankt Gallen schenken. Die bibliotheek had al in 1623 een opgezette krokodil ten geschenke gekregen en had toen besloten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naturalia te gaan verzamelen. Müller ontving in ruil voor zijn gift een levenslang pensioen. Hij kreeg ook een betrekking als bediende van de abt van Andlau, niet ver van Ruffach. Daar stond hij de rest van zijn leven bekend als ‘Der Indianer’.Ga naar voetnoot67 Hij overleed in 1723. Van één teruggekeerde Oost-Indiëvaarder staat vast dat hij zelf een schelpenkabinet heeft aangelegd. Johann Conrad Raetzel, die de Compagnie van 1694 tot 1707 had gediend als laborant in de Compagnie-apotheek in Batavia, was teruggekeerd naar Halberstadt. In zijn handgeschreven reisverslag beschrijft hij een vliegende vis, een grote mossel en kroos uit de Krooszee in een glazen flesje, die hij in zijn kabinet bewaart en die ook in zijn omvangrijke catalogus van meer dan 750 pagina's beschreven staan. Dit handschrift is verloren gegaan. Wel bestaat er nog een gedrukte catalogus, waaruit de inhoud en de ordening van zijn zeldzaamheden zijn af te lezen.Ga naar voetnoot68 Raetzel had zijn kabinet in 46 klassen verdeeld, waarvan er 32 waren gewijd aan schelpen. Daarvan moet hij er honderden gehad hebben, van de omvangrijke ‘Nautilus Major’, waarin ‘schöne historien’ en lofwerk kunstig waren gegraveerd, tot allerlei kleinere soorten. Verder bezat hij zeeëgels en koralen. Daarop volgde een afdeling Aziatische dieren, geconserveerd in flessen met spiritus. Wanneer die om de vier jaar ververst zouden worden, zouden ze ten eeuwigen dage bewaard kunnen blijven. Dan komen de droge preparaten: een krokodil, hagedissen, slangen, schorpioenen, spinnen, krabben, kreeften, vissen en vlinders. Hij heeft klassen gewijd aan tanden, eieren en bezoarstenen, aan plantaardige zaken als takken, zaden, noten en gesteentes. De natuurlijke collectie is dus ingedeeld volgens de traditionele rubricering dieren, planten en gesteentes, waarbij Raetzels voorkeur uitging naar de schelpen. Zijn commentaar staat geheel in de fysico-theologische traditie: in zijn catalogus schrijft hij bij de vlinders bijvoorbeeld hoe men zich zelfs bij deze ‘schier nichts geachteten Creaturen’ toch de grootsheid van de schepping bewust wordt en met psalm 139 vers 14 kan zeggen ‘Herr, wie wunderbarlich sind deine Wercke und das erkennet meine Seele wohl’. Maar Raetzel heeft ook een aanzienlijke kunstcollectie uit Indië meegenomen. Daartoe behoren Japans lakwerk, Javaanse krissen, tabakspijpen, waaiers, Chinese figuren van speksteen, sitsen beddenspreien, Japans en Chinees papier, een grote porseleinverzameling, Aziatische munten en een schilderij van Batavia door de Zweedse schilder Johann Hendrik Austermann. Dit privé-museum aan de Breite Weg in Halberstadt is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het dorp Birkenfeld in Thüringen, muurschildering in de voormalige herberg Zum Ostindischen Schiff, 19de eeuw. Foto: auteur, 1997.
Het gebouw achter de boom in het midden is de herberg Zum Ostindischen Schiff, opgericht door Johann Caspar Röhrig na terugkeer van zijn driejarig dienstverband als matroos bij de voc. voor doorreizenden altijd te bezoeken, schrijft de eigenaar in zijn catalogus. Belangstellenden uit de buurt kunnen tweemaal in de week komen kijken, op dinsdag- en op vrijdagmiddag van twee tot vier uur. In 1734 bracht Friedrich Christian Lesser, luthers predikant te Nordhausen, een bezoek aan deze verzameling.Ga naar voetnoot69 Uitvoerig beschrijft hij in een van zijn boeken zijn bezoeken aan schelpencollecties in Duitsland en in Nederland. Op 20 mei 1734 komt hij in het ‘voortreffelijke’ kabinet van Raetzel, ‘Raths Cämmerer’, met schelpen die hij tijdens zijn twaalfjarig verblijf in Japan, China, Ceram, Ambon, Banda, Timor, Makassar en Java verzameld had.Ga naar voetnoot70
Niet altijd pakte het benaderen van een vorst gunstig uit voor de repatriant. De mijnadministrateur Elias Hesse, ziek teruggekeerd, bood vanuit zijn logement in Dresden het Saksische hof zijn diensten aan in de verwachting dat er voor een ‘Saksische Oost-Indiëvaarder’ toch zeker wel een betrekking open zou staan. Maar dat valt tegen en Hesse treedt in Brandenburgse dienst. Johann Peter Reichart beschrijft hoe hij na twintig jaar zwerven over de wereld in 1735 terugkeert uit China. Hij heeft voor zijn landsheer, de vorst van Ansbach, een ‘geringes aus der Fremde mitgebrachtes nußliches Praesent’ meegebracht, waarna de vorst hem bij voorkomende gelegenheid met een betrekking belooft te gedenken.Ga naar voetnoot71 Daarvan is nooit iets gekomen. Toch besluit Reichart, ziek en het zwerven moe, in Duitsland te blijven. Hij trouwt, zet een zaakje op en leeft nog twintig jaar.
Een toekomst in dienst van de landvorst kwam dus geregeld voor dankzij een present of relaties. Wie in een Rijksstad woonde kon in dienst van de stad treden of, als hij voldoende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanzien en geld bezat, zelfs in het stadsbestuur komen. Lukte dat niet en bezat men te weinig om te rentenieren, dan kwam men al gauw in de handel terecht, of men begon een herberg. In de Nederlandse havensteden bestond een sterke relatie tussen zeelieden, herbergiers, zielverkopers en bordeelhouders. Zeelieden bleven hangen en kwamen te werken in een logement of traden op als zielverkoper. Zo ontstond een troebel amalgaam van oud-varensgasten en voormalige hoeren en hoerewaardinnen aan de zelfkant van de maatschappij. In de zeventiende eeuw hing in een Amsterdamse kroeg het volgende opschrift:
Hier verkoopt men Wijn en Bier,
Ik en mijn Wijf, en Kint en meit, dat 's vier.
Eens na Brasilien, tweemaal na Oost-Indien,
Nu wederom met een gesont lijf.
Hier verkoopt men ook Toebak tot iders gerijf.Ga naar voetnoot72
In de steden in het Duitse binnenland bestond een dergelijke vermenging niet. Zeelieden vormden een uitzondering. Hierboven is al de chirurgijn Frik genoemd die, hoewel weinig profijtelijk, een herberg in Ulm dreef. Al eerder had zijn stadsgenoot Jakob Franck, een bakker en wever, na terugkomst uit de Oost daar een Gasthof gehad. Ook Johann Caspar Röhrig, een wittebroodbakker die als matroos was uitgevaren, sleet zijn verdere leven aan de wal als herbergier. Na zijn terugkeer in 1776 in Birkenfeld, zestig kilometer ten zuiden van Gotha, dreef hij de herberg Zum Ostindischen Schiff die Danckbarkeit, vernoemd naar het voc-schip waarop hij veilig was teruggekeerd. Röhrig, die in 1814 op 63-jarige leeftijd overleed, figureert in een verhaal dat zich afspeelt in Gasthof Zum Stern in Hildburghausen, niet ver van Birkenfeld. Daar zit een gezelschap mannen sterke verhalen te vertellen, onder hen een meestermetselaar die in zijn jeugd in Oost-Indië is geweest. Hiermee is Röhrig bedoeld. Hij filosofeert dat er in verre vreemde landen veel voorvalt wat in eigen land als leugenachtig beoordeeld wordt. Zo werkte hij ooit in Seringapatnam (een piepklein eilandje ten zuiden van Timor). De grootmogol liet daar in zijn hoogmoed een toren bouwen die hoger moest worden dan die van Babel. Aan het eind van het eerste jaar was de toren zo hoog dat de werklieden 's middags niet meer naar huis konden om te eten. Aan het eind van het tweede jaar moesten ze levensmiddelen voor acht dagen mee naar boven nemen en kwamen ze alleen op zondag thuis. Aan het eind van het derde jaar, toen het aantal werklieden driemaal zo groot was geworden, was er een complete stad van barakken in de hoogte gebouwd. De meeste mannen leefden daar met vrouw en kinderen. In het vierde jaar moest alleen de spits nog worden afgemaakt. De metse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uithangbord van de herberg Zum Ostindischen Schiff in Birkenfeld. Foto: auteur, 1997.
laar vertelt dat hij toen per ongeluk zijn hamer liet vallen. Omdat de smid een vrije avond had en hijzelf er net een nieuwe steel aan had gezet, had hij de lange tocht naar de aarde ondernomen om de hamer te zoeken. Toen hij hem eindelijk gevonden had was de steel helemaal verrot, zo lang had de tocht geduurd.Ga naar voetnoot73 Röhrigs eigen herberg, Zum Ostindischen Schiff, heeft ruim tweehonderd jaar bestaan en werd in 1992 gesloten. In de zomer van 1997 hing het smeedijzeren uithangbord met de voorstelling van een Oost-Indiëvaarder met bolle zeilen nog aan de gevel, zacht piepend in de wind. |
|