Het Oost-Indisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC (1600-1800)
(1997)–Roelof van Gelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Bewijzen van betrouwbaarheidEen van de vroegste bundels van buiten-Europese reisverslagen werd in 1502 gepubliceerd in Lissabon. Dit boek, Marco paulo. Ho livro de Nycolao veneto, begint met een brief van de oorspronkelijk uit Duitsland afkomstige uitgever, Valentim Fernandez, aan koning Manuel en koningin Leonora van Portugal.Ga naar voetnoot1 De brief vangt aan met de zin: ‘Vimos oje cousas maravilhosas’, hetgeen betekent: Wij hebben wonderbaarlijke dingen gezien. Dit is niet zomaar een zin, het is een regel uit Lucas 5:26. Het is een zin die de smaakmaker is voor elk reisverslag. Immers, men leest die verhalen om het andere, om kennis te nemen van het wonderbaarlijke, het onbekende. Maar juist dat onbekende riep twijfels op. Had de reiziger dat wat hij beschrijft wel gezien en niet verzonnen, of uit de tweede hand vernomen? En als hij het werkelijk gezien heeft, heeft hij het dan wel goed beschreven? Hoe geloofwaardig was hij? Kan de lezer hem geloven? Anders gezegd, hoe kan de auteur de lezer overtuigen? Het reisverhaal is altijd verdacht, de reiziger is altijd in het defensief. Het is een obsessieve zorg van de reisauteur om de waarheid te bevestigen. Direct na de eerste publicaties over de reizen naar Amerika werd dit zichtbaar. De geschiedschrijving en de geografie van de renaissance werden in eerste instantie beoefend door geleerden die zich beriepen op oude klassieke bronnen. Zij verwoordden hun inzichten in een retorisch geschoolde stijl. Zij maakten een streng onderscheid tussen het ware en het niet ware, tussen historia en fabula, een onderscheid dat weer terugging op het al in de late oudheid geformuleerde verschil tussen res factae en res fictae.Ga naar voetnoot2 Of, zoals Sebastian Franck in het voorwoord van zijn Weltbuch. Spiegel und Bildnis des ganzen Erdbodems (Tübingen 1534) schreef: ‘Mär (sprookjes) sucht man in fabeln, die warheyt aber in hystorien. Yedoch soltu das nit gleich für luge achten, das in unseren landen ungewont, etwa gleich ungleüblich scheint.’Ga naar voetnoot3 Maar met de opmars van de reisverslagen kondigde zich een probleem aan. Ten eerste viel er nu weinig meer te verifiëren bij de oudere schrijvers, en ten tweede werden die verhalen geschreven door personen uit een andere klasse en met een andere, een lagere of zelfs in het geheel geen opleiding. Degenen die traditioneel ‘historia’ bedreven, professoren, predikanten, humanistisch geschoolde burgers, hadden de nieuwe gebieden niet zelf bezocht en omgekeerd, de reizigers die er wel waren geweest, waren geen | |
[pagina 103]
| |
geleerden maar matrozen, soldaten, chirurgijns en kooplieden. Anders gezegd, de traditionele autoriteiten op het gebied van de geografie en de geschiedenis verloren, althans op het gebied der reisbeschrijvingen, hun monopolie. De nieuwe reizigers moesten nu op hun beurt ‘waarheidsgaranties’ ontwerpen. Een beproefde methode om betrouwbaarheid te garanderen was het inschakelen van een geleerde bij het bewerken van de tekst. Hij kon de tekst superviseren of er ook commentaar aan toevoegen, de zogenoemde ‘inlassingen’. Zo werd de tekst opgewaardeerd. Ook een aantal hiervoor genoemde topoi in de opdrachten en voorwoorden hebben die functie. Ze moesten de lezer van de waarheid van het gebodene overtuigen. Maar er is nog iets anders gaande, iets wat ik bij gebrek aan beter maar de ‘eenvoudsgarantie’ noem. Het lijkt mij dat er een proces optreedt van omkering. Alles wat in de geleerde wereld als een brevet van betrouwbaarheid gold wordt gespiegeld: op het gebied van de traditionele autoriteiten, op het gebied van de afkomst en het ontwikkelingsniveau van de auteur en op het gebied van diens stijl. De reiziger, zo wordt keer op keer in alle reisbeschrijvingen nadrukkelijk verklaard, heeft alles zelf gezien en zelf beleefd. Boekenkennis wordt in twijfel getrokken of zelfs geridiculiseerd. Zo staat al in de titel van Sebastian Francks Weltbuch uit 1534 dat hij zijn informatie over nieuwe werelden en eilanden niet uit Berosus, Jean de Mandeville of Sint Brandaan en ‘dergelichen fabeln’ haalt, maar uit ‘angenummen, glaubwirdigen erfarnen weltschreibern’.Ga naar voetnoot4 De auteur heeft de informatie dus niet van horen zeggen of uit boeken. De Oost-Indiëvaarder Jürgen Andersen is niet tot de geleerden te rekenen, zegt zijn uitgever, maar God heeft hem goede verstandelijke eigenschappen gegeven en een juist oordeelsvermogen en geheugen.Ga naar voetnoot5 De hovenier Georg Meister, die tien jaar lang in tuinen in Azië had gewerkt, schrijft dat hij niet alleen noteerde wat hij zelf gezien heeft, maar alleen wat hij met zijn handen heeft aangeraakt. Ook het accent op de eenvoudige komaf van de auteur, zijn niet-wetenschappelijke opleiding en zijn niet-literaire stijl moeten we in dit licht zien. Duidelijk wordt dat al verwoord door Montaigne in zijn essay over het kannibalisme, geschreven omstreeks 1580. Hij vertelt daar over een man die tien of twaalf jaar in Amerika had gewoond en hem daar uitvoerig verslag van deed. ‘Die man’, schrijft Montaigne, ‘was een eenvoudige, ruwe klant, wat iemand geschikt maakt om als getuige de waarheid te spreken. Want ontwikkelde mensen observeren zorgvuldiger en merken meer dingen op, maar zij voorzien ze van commentaar; en om hun | |
[pagina 104]
| |
Titelprent van Georg Meisters Der Orientalisch-Indianische Kunst- und Lust-Gärtner (Dresden 1692).
Het portret is vervaardigd naar een schilderij van A. Batlowsky. Het gedicht luidt: Hier siehstu einen Mann den Indien geliebet, Und in Botanicis vor andern sich geiebet; Doch hieldt er Sachsen werth als Meister seiner Kunst Wodurch er sich erwarb deß heren grosse gunst. interpretatie gewicht en overtuigingskracht te geven kunnen zij er niet aan ontkomen de geschiedenis enigszins te veranderen; zij geven de dingen nooit louter weer zoals ze zijn, maar verdraaien en verhullen ze om ze in het beeld te passen dat zij ervan hebben.’Ga naar voetnoot6 Zo schrijft de Oost-Indiëvaarder Johann Wilhelm Vogel in 1690 ook dat hij geen ‘Oratorische Worte’ gebruikt omdat die hem als een ‘non Literato’ nu eenmaal niet bekend zijn.Ga naar voetnoot7 Eenvoud van afkomst èn eenvoud van stijl werkten dus als een garantie voor de waarheid van het beschrevene. Tegenover de kamergeleerdheid van de wetenschappelijke auteur staat de man van de praktijk, tegenover de autoriteit van klassieke schrijvers of van de bijbel staat de empirie, tegenover de goede komaf van de welgemanierde geleerde staat de eenvoudige reiziger zonder veel culturele bagage, maar met een scherp en onbevangen oog, en tegenover de sierlijke retorische wendingen staat diens eenvoudige schrijfstijl. Achter de warme kachel en in moeders kamertje, waar altijd wel iets goeds te eten of te drinken is, is het gemakkelijk om andermans boeken over te schrijven, schrijft Johann Rist. Maar je neus in de rauwe buitenlucht steken en op de Tataarse en Kaspische bergen en op de zeeën te zwerven waar de gruwelijke winden je om de oren razen, dat is wat anders. Ook impliciet vallen er strategieën waar te nemen die de lezer het gevoel van waarheid moeten geven. Een daarvan is wat Stewart noemt het ‘micrologisches Realismus’. Dat betekent het opnemen en nauwkeurig benoemen van allerlei details, zoals plaatsen, data, afstanden, hoeveelheden, prijzen, die zo concreet en zelfs verifieerbaar zijn, dat de lezer zal geloven dat | |
[pagina 105]
| |
ook de rest wel waar zal zijn. De vraag is of dit inderdaad een bewuste ‘Beglaubigungsstrategie’ is geweest, en niet veel eerder de sporen zijn van het aloude itinerarium of reisjournaal, waarin dat soort noteringen nu eenmaal de praktische hoofdmoot vormden.Ga naar voetnoot8 Alle bezweringen dat het beschrevene waar gebeurd was, konden uiteindelijk nooit alle scepsis wegnemen. Zo schrijft het tijdschrift Der Patriot in 1725 dat er schrijvers zijn die in hun boek ‘sprookjes van verre’ verwerken.Ga naar voetnoot9 En in Zedlers Universallexicon uit 1742 leest men onder het trefwoord ‘Reisebeschreibung’ dat er maar weinig goede reisverslagen bestaan en dat de slechte ‘viele Fabeln in die Historie’ gebracht hebben. Om tot de 47 in dit boek behandelde Oost-Indiëvaarders terug te keren: alle overtuigingsstrategieën komen in hun geschriften voor. Enerzijds is het onjuist te beweren dat reisverslagen per definitie onbetrouwbaar zijn, anderzijds komt het bij auteurs die controleerbaar exact zijn wel eens voor dat ze zich vergissen, of zelfs dat ze zich terwille van de compositie een onnauwkeurigheid permitteren. Om de orde van die vergissingen of ingrepen aan te geven volgen hier enkele voorbeelden.Ga naar voetnoot10 Eenmaal vlecht een voc-dienaar een avontuur in zijn verhaal dat niet heeft plaatsgevonden. De chirurgijn Christoph Frik beschrijft de schipbreuk van zijn schip Ternate ter hoogte van Zuid-Afrika. Hij vertelt hoe hij over land de Kaap bereikt en vandaar met het schip Europa in Batavia aankomt. Maar uit de voc-archieven blijkt dat de Ternate weliswaar bij Tristan da Cunha op de rotsen is gelopen, maar vervolgens via de Kaap naar Batavia is gezeild.Ga naar voetnoot11 Nu beschikte deze Frik over een ruime fantasie. Ook in Azië maakte hij opvallend veel schipbreuken mee en dan nog wel met schepen die niet in de archieven zijn terug te vinden. Ook al merkwaardig is dat op de heenreis de tachtigjarige schipper stierf, terwijl de schipper op de retourreis tegen de negentig liep. Dit is het enige voorbeeld van een auteur die zo gemakkelijk met de feiten is omgesprongen. Omgekeerd beschrijft een anonieme Duitse soldaat op dramatische wijze de schipbreuk van De Gele Beer in de Indische Oceaan ten westen van Sumatra, een voorval dat ook in de archieven te vinden is. Hij verhaalt van de opvarenden die op een eiland overleven, een boot bouwen en psalmen zingen, waarmee hij menig lezer zal hebben geïmponeerd. Wel schrijft hij er tot tweemaal toe bij dat hij de gebeurtenis niet zelf heeft meegemaakt, maar het verhaal van een der overlevende matrozen heeft gehoord.Ga naar voetnoot12 Een voorbeeld van controleerbare lacunes is te vinden in het relaas van de matroos Georg Naporra. Zijn scheepsreis komt tot in de details overeen met de gegevens in de voc-archieven. Eenmaal echter vermeldt hij een geval van sodomie op zijn schip De Drie Papegaaien, met naam en toe- | |
[pagina 106]
| |
Titelprent en titelpagina van Eberhard Werner Happels Der Asiatische Onogambo (Hamburg 1673). Herzog August Bibliothek, Wolfenbüttel
naam van de daders, dat in de criminele archieven van de voc niet voorkomt. Daar wordt wel een ander geval aan boord van dit schip vermeld, maar dat wordt nu juist weer niet door Naporra beschreven, terwijl de arrestatie en de veroordeling hem onmogelijk ontgaan kunnen zijn. Vergat hij dat laatste geval? En is dat eerste nooit gerapporteerd? Men kan er slechts naar gissen. Eén ding hebben de onderzochte teksten gemeen: ze bevatten geen ongeloofwaardige voorvallen, er is geen sprake van gefantaseerde, irreële gebeurtenissen. De werkelijkheid op de schepen en het leven in Azië was al fantastisch genoeg. Alles had in principe zo kunnen verlopen, of heeft zich elders of op een ander tijdstip zo voorgedaan. Het lijkt erop dat de genoemde afwijkingen van de werkelijkheid zijn voortgekomen uit compositionele overwegingen. Alsof de auteur of de redacteur het drama wilde spreiden. Niet te veel stormen, niet te veel sodomie en niet te veel schermutselingen met piraten bij elkaar, maar liefst zorgvuldig gedoseerd. | |
[pagina 107]
| |
Fictieve reizenHet kwam bij de Duitse reisverslagen voor dat een auteur, of zijn redacteur, elementen toevoegde of met verhaalonderdelen schoof om verhaaltechnische redenen. Men maakte het reisverslag spannender met een schipbreuk, een storm, een gevecht met een Turks kaperschip en in Azië met een onfortuinlijke onmoeting met een krokodil. Hoewel hier dus met de waarheid, dat wil zeggen in de meeste gevallen met de chronologie gemanipuleerd werd, wil dat niet zeggen dat zo'n voorval onmogelijk was: het bleef altijd binnen de grenzen van wat werkelijk had kunnen gebeuren. Met het reisverhaal is het anders gesteld. Met het begrip reisverhaal wordt bedoeld de beschrijving van een fictieve reis. Hier zijn verschillende vormen in aan te wijzen, die elkaar overlappen. Er waren auteurs die een hele reis, die in principe werkelijk gemaakt had kunnen zijn, uit hun duim zogen. Er zijn ook reizen die irreëel zijn en als zodanig ook herkenbaar waren. Soms zijn dat avontuurlijke reisromans die zich in bestaande gebieden afspelen, soms zijn het schelmenromans en soms zijn het utopische romans die in verre onbekende oorden spelen en impliciet commentaar geven op maatschappelijke omstandigheden in Europa. De scheiding tussen fictieve en non-fictieve reisteksten is niet waterdicht. In vorm en inhoud bestaan er overeenkomsten. De structuur van reisverhalen kan die van ware reisverslagen volgen. Ook hier vindt men de opdracht aan een hooggeplaatst persoon en een voorwoord met de gebruikelijke topoi en vervolgens een beschrijving van de jeugd, de reis en de terugkeer van de auteur. Ook in de voorwoorden van reisverhalen kunnen alle registers opengetrokken worden om de lezer te laten geloven dat het een waar verhaal is. En wat de inhoud betreft: verzonnen reisverhalen ontleenden feitelijkheden aan waarheidsgetrouwe reisverslagen. Het is niet de bedoeling omstandig uiteen te zetten welke varianten er binnen de fictieve reisteksten bestaan.Ga naar voetnoot13 Wel is het van belang er enkele te noemen omdat ze inhoudelijk en formeel raakvlakken hebben met de Oost-Indische reizen. Ook in deze romans figureren namelijk jongemannen die in Duitsland op reis gaan, in Nederland belanden, op Nederlandse schepen reizen en wonderlijke avonturen beleven op hun reizen naar Azië. Dergelijke boeken waren populair. Ze werden gepubliceerd door dezelfde uitgevers als de ‘ware’ reisverslagen en ze werden waarschijnlijk gelezen door een zelfde publiek.Ga naar voetnoot14 Evenals het niet-fictieve reisverslag werkten ze mee aan de beeldvorming over Azië. Er bestond in inhoud en vorm een zekere wisselwerking. | |
De oriëntaalse romanHet is opvallend dat tegelijk met de hausse in Duitstalige Aziatische reisverslagen die in 1660 aanving, ook de oriën- | |
[pagina 108]
| |
taalse roman tot bloei kwam. Het zijn exotische liefdesgeschiedenissen die zich afspelen in Turkije, Perzië, India of China.Ga naar voetnoot15 In dergelijke romans treft men een mengeling aan van fictie en waar gebeurde geschiedenissen. De auteurs stonden dan ook in direct contact met personen die zich professioneel met reizen bezighielden, hetzij werkelijke reizigers, hetzij uitgevers van reisverslagen. Voor de couleur locale werd ruimschoots geplukt uit geografische werken en reisverslagen. Een van de meest productieve auteurs op dit gebied was Eberhard Werner Happel (1647-1690), uitgever in Hamburg van de krant de Courir en een van de eerste Duitsers die van de pen konden leven. In hoog tempo produceerde hij ‘Geschicht Romane’, een term die precies het menggenre aangeeft. Zijn Asiatische Onogambo (Hamburg 1673) is een liefdesgeschiedenis over een Tataarse prins Onogambo die keizer van China wordt. Voor dit werk leunde Happel zwaar op China Illustrata van Athanasias Kircher en op het boek over het Nederlandse gezantschap naar Peking van Johan Nieuhof. Happels Der Insulanische Mandorell (Frankfurt 1682) handelt over Podella, de dochter van een Sumatraanse koning, en een Chinese prins, Dalappo, die elkaar niet mogen krijgen, maar die door een Engelse ridder, Mandorell, geholpen worden. Historische gebeurtenissen, zoals de verovering van Ceylon door de Nederlanders komen erin voor, het verlies van Formosa en gebeurtenissen op Java, Borneo en Sumatra. Happel ontleent elementen aan allerlei contemporaine reisgeschriften, zoals aan Herports belevenissen op Formosa. In Der Frantzösische Cormantin (Ulm 1687) over een Franse ridder met de naam Cormantin nam hij letterlijk het hele schipbreukverhaal van de voc-soldaat Jürgen Andersen over, dat zich bij de kust van China had afgespeeld en dat in Olearius' Orientalische Reise-Beschreibunge was opgenomen. Ook ontleende hij veel aan Nieuhofs boek over China.Ga naar voetnoot16 Een andere romanschrijver, Heinrich Anselm Ziegler, schreef het zeer populair geworden Asiatische Banise uit 1689 over prinses Banise van Pegu. Deze liefdesgeschiedenis speelt in Achter-Indië. Ook Ziegler heeft eigentijdse geografische boeken geraadpleegd.Ga naar voetnoot17 Een geheel ander literair genre dat zich in Azië afspeelt, is het Duitse jezuïetendrama. In de zestiende en zeventiende eeuw werden als instrument van de contrareformatie ongeveer veertig Duitse toneelstukken geschreven waarin de katholieke martelaren in Japan de hoofdrol vervulden.Ga naar voetnoot18 | |
De avonturenromanIn de avonturenroman onderneemt de hoofdpersoon een reis. Een voorbeeld is Des See-capitains Franz Urban Bawiers merckwürdige Reisen und Begebenheiten seine Kriegsdienste zu Lande Seefahrten nach Ost- und Westindien (Frankfurt en Leipzig 1752). Bawier monsterde in 1710 in Middel- | |
[pagina 109]
| |
burg op een kaperschip aan. Een andere avonturenroman waarin de voc een rol speelt, is Heinrich Vogels Beschreibung seiner dreysigjährigen zum Theil glückligen zum Theil unglückligen Seereisen, nebst der Geschichte seines Lebens (Leipzig 1797). Vogel reisde naar Nederland, waarvan hij een uitgebreide beschrijving geeft. Daar monstert hij aan op een Engelse Oost-Indiëvaarder en vaart onder andere naar Batavia en de Molukken. Deze plaatsen krijgen eveneens een uitvoerige, op andere literatuur gebaseerde beschrijving.Ga naar voetnoot19 Een subgenre van de avonturenroman is de schelmenroman. Hier is de held een antiheld, afkomstig uit de lagere regionen van de maatschappij; het leven wordt in het absurde getrokken, de maatschappelijke verhoudingen geridiculiseerd. Het boek is een lachspiegel. Een verschil tussen de schelmenroman en het reisverslag is de strategie van de hoofdpersoon ten opzichte van gevaarlijke situaties. De schelm maakt gebruik van zijn eigen vindingrijkheid en neemt het lot in eigen hand. De auteur van het reisverslag wendt zich in nood tot God en smeekt om zijn behoud. Enkele Duitse schelmenromans zijn aantoonbaar geïnspireerd door buiten-Europese reisverslagen. Dat is het geval bij het meest beroemde Duitse voorbeeld uit de zeventiende eeuw: Simplicius Simplicissimus van Hans Jakob Christoph von Grimmelshausen.Ga naar voetnoot20 Het is het levensverhaal van een simpele boerenjongen die de wonderbaarlijkste avonturen meemaakt, tot grote roem en rijkdom komt, weer tot armoede vervalt en uiteindelijk kluizenaar wordt. De hele geschiedenis is, volgens het nawoord, door Simplicissimus opgeschreven op het eiland Kreutz, daar door een Nederlandse zeekapitein gevonden en meegenomen naar Europa. Grimmelshausen ontleende zijn gegevens onder meer aan De Bry's serie van West- en Oost-Indische reizen en aan Erasmus Francisci.Ga naar voetnoot21 Een andere, kleinere, uiterst humoristische roman is Schelmufsky's warhafftige Curiöse und sehr gefährliche Reisebeschreibung zu Wasser und Lande van Christian Reuter, waarvan het eerste deel verscheen in 1696. Deze roman steekt door zijn absurde woordkeus en krankzinnige avonturen van de held de draak met het hele genre van het reisverslag. Het is een satire, die dan ook is opgedragen aan een ‘Hochgebohrner Potentate’, die een liefhebber is van ‘curiösen Büchern und neuen Sachen’. Niets is gelogen, verzekert de hoofdfiguur, de ondernemende antiheld Schelmuffsky, geboren te Schelmerode. Ook hij had er, zoals zovele reizigers, van jongs af aan naar gesnakt vreemde landen te bereizen. En misschien, als ik dan terugkom, zo zegt hij tegen zijn moeder, ben ik een beroemde kerel voor wie iedereen zijn hoed zal afnemen als hij met me spreken wil. De lezer moet deze gevaarlijke reisbeschrijving beslist niet voor een ‘bloße Aufschneiderey | |
[pagina 110]
| |
und Lügen’ houden, omdat ‘Sapperment’ - zoals het hele boek door de favoriete krachtterm van de held luidt - alles waar is, en ‘der Tebelholmer nicht ein eintziges Wort erlogen ist’. De held reist via Amsterdam, waar hij twee jaar lang een uitbundig leven leidt, naar India. Hier bezoekt hij zelfs het hof van de grootmogol in Agra, aan wie hij zijn boek opdraagt. In een ander subgenre, het imaginaire reisverhaal, reist de hoofdpersoon naar onbekende landen. Hij treft er een maatschappij aan die een positief spiegelbeeld is van de Europese samenleving. Zo kan hij impliciet commentaar geven op misstanden in Europa. Dit genre was in de achttiende eeuw buitengewoon populair. Een bibliografie van imaginaire reisverslagen vermeldt 215 titels die tussen 1700 en 1800 zijn verschenen, waarvan 59 oorspronkelijk in het Duits.Ga naar voetnoot22 Nog een ander subgenre is de robinsonade. Hierin komt de hoofdpersoon terecht op een eiland, waar hij in isolement leeft en uiteindelijk (na een slecht leven) tot bekering komt. Weinig boeken hebben in de achttiende eeuw zo'n indruk op het Europese lezerspubliek gemaakt als Daniel Defoe's The Life and Strange Surprising Adventures of Robinson Crusoe of York, Mariner. Oorspronkelijk in 1719 in het Engels verschenen, werd het al in het jaar daarop in een Duitse vertaling uitgegeven en vele malen herdrukt. Onder invloed van deze vertalingen verschenen in de loop van de achttiende eeuw in heel Europa navolgingen. Wel namen sommige uitgevers alleen wegens de grote populariteit de naam Robinson in de titel op, terwijl het betreffende boek een gewone avonturenroman was. In Duitsland alleen al verschenen onder andere Der Teutsche Robinson (Hall in Schwaben 1722), Der Sächsische Robinson (Leipzig 1722), Der Schlesischer Robinson (Breslau en Leipzig 1723), Der Amerikanische Robinson (Dresden 1724), Der Niderländische Robinson (1724), Der Thüringinscher Robinson (Gotha 1740) en Der Brandenburgische Robinson (z.p. 1744).Ga naar voetnoot23 In deze boeken is het zeevaartbedrijf een van de thema's, compleet met verblijf in Amsterdam, aanmonstering bij de voc en barre, avontuurlijke tochten over de oceanen, verlaten paradijselijke eilanden, schatten en gevonden manuscripten. Ook hier maakt de auteur gebruik van elementen uit Oost-Indische reisverslagen. Een der meest gelezen Duitse romans uit de vroege achttiende eeuw was het boek van de arts Johann Gottfried Schnabel, de Wunderliche Fata einiger See-Fahrer (Nordhausen 1731-1743), beter bekend als Insel Felsenburg. Het boek handelt over Albertus Julius uit Saksen, die voor de Dertigjarige Oorlog naar Amsterdam gevlucht was, op een schip naar Oost-Indië terechtkomt en op een rotseiland strandt (waarschijnlijk Tristan da Cunha), waar hij met zijn nakomelingen een paradijselijke protestantse staat sticht. Er bestaat geen sociale hiërarchie, privé-bezit is afgeschaft en iedereen leeft er gelukkig. Het eiland dient zelfs als een asieloord voor mensen die in Europa in nood zijn geraakt. | |
[pagina 111]
| |
Een ander voorbeeld is Jean Peter van Antersons Fataler Schiffs-Capitain (Erfurt 1745). De held van dit laatste boek is de commandant van een voc-fregat, dat in 1730 uitvoer. Het schip strandt op het ‘Eiland van de rust’, onder koning Perez Doemmering. Het eiland en zijn bewoners worden in al hun paradijselijkheid beschreven; na drie jaar vaart de kapitein weer verder, bereikt de Molukken en keert na zes jaar terug op Texel. In het tweede deel vaart Anterson op een admiraliteitsbodem naar Oost-Indië. Fictieve reisverhalen bevatten elementen uit non-fictieve reisverslagen. Omgekeerd is dat veel minder het geval. De avontuurlijke reisromans hebben zich parallel ontwikkeld met het reisverslag, als een anti-genre. Het is een vorm van literatuur die met zijn klemmend beroep op de waarheidsgetrouwheid ook hinderlijk voor de oprechte reisverslagenauteur moet zijn geweest, inhoudelijk en commercieel een concurrent. Het reeds aangehaalde, invloedrijke weekblad Der Patriot signaleert in 1725 het verschijnsel dat bepaalde schrijvers iets willen publiceren dat ook verkocht wordt. Daartoe voegen ze ‘Mährlein aus der Ferne’ toe en laten die nog graveren ook, opdat het bedrog ‘so viel bunter sey, und desto mehr Abgang finde’.Ga naar voetnoot24 Een chirurgijn die veel gereisd had, wilde de lezer overtuigen van het waarheidsgehalte van zijn boek en bezweert dan ook in het voorwoord van zijn Reisen und Schiffahrten uit 1735 - dus vijftien jaar na de eerste Duitse vertaling van Robinson Crusoe - dat men in zijn boek beslist geen ‘abenteuerliche Robinsons Sachen’ zal vinden.Ga naar voetnoot25 En de voc-soldaat Johann Heinrich Schröder schrijft in 1749 in het voorwoord van zijn Seefahrer dat, als het hem om roem te doen was geweest, hij zijn boek wel doorspekt zou hebben met onvermoede schipbreuken, overwonnen monsters en andere avonturen om de nieuwsgierigheid van zijn publiek naar het verre Oost-Indië te prikkelen. In één geval is aan te tonen dat een voormalig voc-dienaar zich aan dit genre wijdde. In 1701 verscheen een roman met de titel Die hitzige Indianerin oder Artige und courieuse Beschreibung derer ost-indianischen Frauens-Personen, welche sowohl aus Europa in Ost-Indien ziehen oder darinnen geboren werden, die sein gleich aus vermischten oder reinem heidnischen Geblüte derer Indianer. Het boek beschrijft de belevenissen van een voc-dienaar die zich ‘der Dacier’ noemt en die door een ervaren vriend, Probando, wordt rondgeleid op het schip waar ze mee naar Batavia varen. Probando vertelt gedetailleerd hoe veil en slecht de meevarende vrouwen wel niet zijn. Onlangs is vastgesteld dat achter dit pseudoniem de romanschrijver Andreas Pinxner steekt. Hij was geboren in 1674 in Hermannstadt in Dacië, vandaar zijn schrijversnaam. Hermannstadt is het huidige Sibiu in Roemenië. Pinxner studeerde kort in Wittenberg en trok naar Amsterdam. Daar monsterde hij aan bij de voc en voer op 31 december 1694 op het | |
[pagina 112]
| |
schip De Stad Keulen uit als soldaat. Hij diende enkele jaren in Batavia en keerde in 1698 terug.Ga naar voetnoot26 Het boek heeft wel iets van het zeer populair geworden boekje 't Amsterdamse Hoerdom uit 1681. Ook daarin krijgt een argeloze hoofdpersoon alle aspecten van het bedrijf der hoeren uitgelegd. Maar terwijl dat nog in een droom gebeurt, vindt de kennismaking in Die hitzige Indianerin in het volle leven plaats. Op het schip varen vier vrouwen mee, die allen een schandelijk leven achter de rug blijken te hebben. Dalie is een voormalige garnalenpelster, dochter van een vilder uit Antwerpen, die als hoer gewerkt heeft in het Amsterdamse bordeel De Rijzende Zon en later in de Ridderstraat. ‘Geile Grete’ is een oude prostituée en Nilgye (Neeltje), die zich verstopt had in het kabelgat om zo bij haar vriend Clemens te kunnen blijven, heeft eveneens in het leven gezeten. Zij is zo verzwakt en door de luizen en pokken aangetast dat ze aan boord sterft. Tenslotte is er nog een Duitse hoer uit Frankfurt die zich als matroos verkleed had, ontdekt wordt en mag trouwen met de boekhouder. Op Sint-Helena, op de Kaap en in Batavia worden eveneens vrouwen aangetroffen die allen een slecht en oneervol leven hebben geleid. Over al die levens wordt uitvoerig verteld en het hele boek zit niet alleen vol hoererij, er komen ook staaltjes in voor van incest, nymfomanie en bestialiteit. Op Sint-Helena bijvoorbeeld treffen de helden van het verhaal een Portugese vrouw aan die jaren een verhouding met een baviaan heeft gehad. Er is eigenlijk maar één vrouw in het boek die deugt, een uit India afkomstige slavin op de Kaap. Zij geeft Pinxner aanleiding tot bespiegelingen over de vooroordelen tegenover zwarten: die ontstaan uit onwetendheid. Zelf begon hij zich door zijn eigen ervaring een ander, positief oordeel over zwarten te vormen. |
|