Ongeziene blikken. Nabeschouwingen bij de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur
(2017)–Arie-Jan Gelderblom, Anne Marie Musschoot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Resultaten en reactiesaant. | |
[pagina 61]
| |
In de looptijd van ruim twintig jaar moest de concrete planning nogal eens worden bijgesteld. Het aanvankelijke voorstel voorzag een projectduur van zes jaar: 1998-2003. Latere berichten gewaagden van een afronding in 2010. Dat waren optimistische geluiden. De periode van drie werkjaren per deel bleek te krap te zijn begroot. Onverwachte persoonlijke omstandigheden speelden een rol; zo moest een vertrekkende auteur worden vervangen en een ziek geworden auteur eveneens. Twee keer (voor de periode tot 1400 en voor 1700-1800) is besloten de geplande tekst te spreiden over twee boekbanden. Op 23 februari 2006 konden de eerste twee voltooide boeken, het eerste én het laatste deel van de reeks, in de Grote Kerk van Breda door de auteurs Van Oostrom en Brems plechtig worden overhandigd aan de (toen nog) kroonprinsessen Máxima en Mathilde. De andere delen kwamen in de volgende jaren, zij het iets minder ‘royaal’ ten doop gehouden: 1400-1560 in 2007, 1560-1700 in 2008, de negentiende eeuw in 2009, de veertiende in 2013, de achttiende eeuw van de Republiek eveneens in 2013 en het lijvigste boek van de serie, 1900-1945, in 2015. Met het deel over de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden kon de gnl in 2016 worden afgesloten. Aan het slot van deze nabeschouwing is een lijst opgenomen van de afzonderlijke delen en hun auteurs, met alle betrokken personen. ‘Literatuurgeschiedschrijving staat de laatste jaren weer hoog op de agenda van de letterkundige neerlandistiek’, zo opent het septembernummer 2006 van het tijdschrift Nederlandse letterkunde. En de redactie van dit themanummer vervolgt: ‘Een belangrijke oorzaak van deze opleving is het in 1997 door de Nederlandse Taalunie geïnitieerde project dat zal resulteren in een nieuwe geschiedenis van de Nederlandse literatuur’. De gedachtewisseling die op gang kwam door het project werd niet alleen gevoerd in vaktijdschriften, tijdens symposia en in college- | |
[pagina 62]
| |
reeksen, maar lokte ook brede discussies uit in diverse tijdschriften. Het wekt dan ook geen verbazing dat het verschijnen van de afzonderlijke delen met een niet-aflatende brede belangstelling werd begroet. De eerste twee delen (Brems en Van Oostrom 1) waren al meteen spraakmakend. Niet alleen dankzij de riante, spectaculaire presentatie: er bleken vooral veel geïnteresseerde lezers te zijn die snelle herdrukken noodzakelijk maakten. Dat gold ook voor de volgende delen. Sommige daarvan werden door de uitgever zelfs afzonderlijk, buiten de reeks om, als paperback gepromoot en zowel Stemmen op schrift als Wereld in woorden van Frits van Oostrom kreeg een eigen website met achtergronden en aanvullingen. Er klonken veel waarderende en, zoals het past bij al die diversiteit, hier en daar ook kritische opmerkingen. Naarmate de voltooiing van het geheel naderde nam ook de appreciatie van het ‘prestigeproject’ toe. In tal van recensies die over de afzonderlijke delen van de gnl zijn verschenen, wordt positief gereageerd op de functionalistische benadering, het ruime literatuurbegrip, het openbreken van de canon en de aandacht voor diversiteit. Een lijstje van thema's die in vrijwel alle delen prominent voorkomen is makkelijk gemaakt: naast de geschreven traditie het belang van mondeling geproduceerde literatuur en de daarbij behorende ‘akoestische voltooiing’, zoals Herman Pleij het uitdrukt; de rol van literatuur als sociaal bindmiddel op alle niveaus van de samenleving; tekstproductie in dienst van een publieke moraal; literatuur als kennisoverdracht; onderlinge wedijver en schrijversruzies, of, heel concreet, de praktische feiten van schrijven, drukken, uitgeven en de financiering daarvan. De opsomming kan probleemloos langer worden. De recensies van de eerste twee delen spreken anderzijds meermalen ook een bezorgdheid uit over de samenhang van het geheel: ‘Zullen de delen niet te veel van elkaar verschillen?’ | |
[pagina 63]
| |
Oppervlakkig beschouwd mag dat een terechte vraag lijken, bij nader inzien en genuanceerder waarneming is die vrees ongegrond. Natuurlijk zijn er verschillen in focus, stijl en aanpak te vinden in een serie van negen boekbanden, voltooid door elf auteurs. Binnen het overeengekomen concept van de reeks hadden de auteurs de vrijheid voor hun eigen visie, hun eigen stijl en hun eigen accenten. Maar dikwijls is er voor de onderlinge verschillen een feitelijke, concrete verklaring te geven, namelijk het onderzoek dat voorhanden was en de uiteenlopende academische tradities waarop de schrijvers konden terugvallen. Knuvelder had er nog geen last van: hij stamde uit de tijd dat een compleet literatuuroverzicht van eeuwen nog kon worden gemaakt door één persoon. Maar sinds ongeveer vijftig jaar is de academische literatuurstudie zich gaan specialiseren door middel van een splitsing in diverse tijdvakken, is binnen die specialisaties het aantal beoefenaars explosief gegroeid, en het aantal vakpublicaties navenant. Wat dat aan resultaten en inzichten opleverde, is zoveel mogelijk in de gnl verwerkt. Daardoor komen ook de verschillen tussen de subdisciplines duidelijk tevoorschijn. Onderzoekers van de oudere letterkunde zijn bijvoorbeeld in het algemeen eerder geneigd geweest tot contextualisering dan hun collega's die de moderne tijd behandelen. De middeleeuwen met hun relatief geringe hoeveelheid overgeleverde teksten roepen namelijk andere onderzoeksvragen op dan de moderne tijd, waar juist de overvloed aan materiaal dwingt tot strenge selectie, en waar het vanwege de geringe afstand in de tijd niet altijd eenvoudig is duidelijke conclusies te trekken over de literaire effecten van historische en sociale ontwikkelingen. De negentiende eeuw met haar behoefte aan nationale identificatie via onder meer literatuur vereiste een andere focus en andere onderzoeksvragen dan de zestiende eeuw, toen het begrip ‘natie’ nog niet tot denkmodel was uitgegroeid, of de late twintigste, toen datzelfde begrip | |
[pagina 64]
| |
een verdachte reputatie had gekregen. Dit verschil in periodebenadering was en is overigens een internationaal fenomeen. Niet alleen de verschillen tussen de delen van de gnl - te wijten aan de uit elkaar groeiende onderzoekstradities én aan de individuele vrijheid en persoonlijkheid van de auteurs - kregen veel aandacht in de reacties. Naarmate de voltooiing van de serie in zicht kwam, werd ook door enkele jonge lezers-vakgenoten opgemerkt dat het geheel van de reeks geen overkoepelende visie vertoont op een thema dat nu een centrale plaats lijkt in te gaan nemen in de neerlandistiek, namelijk de veranderende positie van de auteur in de maatschappij. De auteursrepresentatie stond bij de aanvang van het project inderdaad nog niet of nauwelijks op de kaart. Het is dan ook evident en onvermijdelijk dat de gnl, waarvan de basisprincipes werden vastgelegd in 1997, geen werk kon maken van een systematische thematisering of een overzicht van de autonomisering en professionalisering van het auteurschap, zoals een literair-historicus dat twintig jaar later zou wensen. Tijden - en de gehanteerde methoden - veranderen wel héél snel. Maar ook dat klopt dan weer met onze uitgangspunten: een literatuurgeschiedenis is nooit af en vergt voortdurende aanpassingen aan de tijd, in gesprek met de vakgenoten. Iedere generatie zal haar eigen, zichzelf corrigerende geschiedenis schrijven. Inmiddels, ruim twintig jaar na het begin van de planning van de gnl, is zelfs gebleken dat ook het concept zelf onderweg onderhevig is geweest aan snelle verandering. De optie voor de contextualisering bijvoorbeeld, in 1997 op basis van een heel breed draagvlak vastgelegd, blijkt nu al achterhaald door de werkelijkheid en is voor nuancering vatbaar. In onze eerste voorstelling van het project stelden we nadrukkelijk: ‘we maken een literatuurgeschiedenis, niet een cultuurgeschiedenis’, omdat we ervan uitgingen dat de literaire tekst centraal zou blijven staan, zowel | |
[pagina *1]
| |
Veelstemmig akkoord bevat de teksten van de beslissende studiedag op 17 januari 1997.
De ruggen van de complete reeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur.
| |
[pagina *2]
| |
Den Haag, 19 maart 1998. Het team waarmee de gnl van start gaat. V.l.n.r. Karel Porteman, Frits van Oostrom, Herman Pleij, Tieneke Wilms (Taalunie), Mieke Smits-Veldt, Jaap Goedegebuure, Arie Jan Gelderblom, Anne Marie Musschoot, Michèle Wera (Taalunie), Hugo Brems, Piet Couttenier, Joost Kloek, Willem van den Berg.
Foto Joop van Reeken, Oerlemans Van Reeken Studio. | |
[pagina *3]
| |
Inger Leemans, Gert-Jan Johannes en Tom Verschaffel namen de pen over van Joost Kloek, Jacqueline Bel van Jaap Goedegebuure.
Foto's Bob Bronshoff en Sacha de Boer. | |
[pagina *4]
| |
Breda, 23 februari 2006. Brems en Van Oostrom overhandigen hun boeken aan de kroonprinsessen Mathilde en Máxima.
Enige minuten later in de Grote Kerk van Breda. Links van de prinsessen Linde van de Bosch, Algemeen Secretaris van de Taalunie. Foto's Chris van Houts.
| |
[pagina 65]
| |
in de gnl als in de academische praktijk. Intussen is op veel plaatsen in de wereld de universitaire bestudering van literatuur ondergebracht op een andere plaats dan voorheen: niet meer bij de traditionele taal- en letterkundestudies, maar bij cultural studies of bij afdelingen taal en cultuur. Voor zo'n ruim kader is veel te zeggen, ook al dreigt tegelijkertijd veel specifieke deskundigheid verloren te gaan. Geheel in overeenstemming met deze ontwikkeling is de constatering van Inger Leemans en Gert-Jan Johannes, de auteurs van Worm en donder, het deel over de achttiende eeuw in de Republiek, dat ze niet zozeer de literatuur als wel de ‘literaire cultuur’ van de eeuw bestuderen. Met deze accentverschuiving heeft de context (cultuur) de bovenhand gekregen op de tekst (literatuur), waarmee, paradoxalerwijze, toch weer recht wordt gedaan aan die literaire teksten, omdat ze nu gepresenteerd worden in de volle vitaliteit van hun complexe maatschappelijke betekenis en culturele inbedding. In de andere delen, met name die van Van Oostrom, Pleij en Bel, zijn vergelijkbare tendensen waar te nemen. Zeker is dat deze wetenschappelijke accentverschuiving van literatuur naar cultuur een algemeen verschijnsel weerspiegelt. De literatuur is haar centrale maatschappelijke positie kwijt. In het openbare debat had ze rond 1960 nog een belangrijke functie, maar die tijd is voorgoed voorbij. Huidige lezers beschouwen kennis van boeken en het hebben van literaire belangstelling niet meer als eigenschappen waarmee ze zich kunnen onderscheiden. Een brede algemene culturele interesse lijkt ervoor in de plaats te zijn gekomen, waarbij literatuur wellicht een andere functie krijgt of op andere manieren wordt ingezet.
Er zijn in de loop van de tijd wat misverstanden geslopen in de perceptie van de reeks. Zo'n verkeerde veronderstelling is dat er één hoofdredacteur werd aangesteld voor het Noorden en een | |
[pagina 66]
| |
tweede voor het Zuiden. Dat klopt niet met de werkelijkheid: beide hoofdredacteuren hebben in voortdurende samenwerking alle delen begeleid. Alleen voor het deel over de achttiende eeuw in de Republiek was Gelderblom de enige hoofdredacteur. Nog een aanzienlijk misverstand in de waarneming is dat de literatuurgeschiedenis een onderliggende, ‘andere agenda’ zou hebben: zij zou de ‘boodschap’ of ‘het (cultuurpolitieke) programma’ van de Nederlandse Taalunie vertolken. Ook dat is een valse veronderstelling. Zoals hiervoor al omstandig werd aangegeven, is de behoefte aan een nieuwe literatuurgeschiedenis ‘uit het veld’ ontstaan en werd het voorstel voorgelegd aan de Taalunie, met de bedoeling om het geheel financieel en logistiek ondersteund te krijgen (een andere mogelijkheid was er niet). Inhoudelijk is alleen ‘de wetenschap’ aan zet geweest. Maar zodra de eerste twee boeken verschenen was er in recensies al sprake van een ‘ntu-gericht’ zijn, van een ‘opgelegd Taalunieperspectief’ enzovoort, terwijl ‘de Vlaamse en Nederlandse literatuur in hoge mate verschillende circuits zijn’. Die perceptie van de gnl is onjuist. Ze heeft uiteraard te maken met de keuze voor een ‘gezamenlijke behandeling’ van Noord en Zuid (en vanuit dat perspectief was het ook evident dat er bij de Taalunie zou worden aangeklopt). Maar de conclusie dat het gehele concept ingegeven zou zijn door een ‘taalpolitieke agenda’ of zelfs ‘cultuurpolitiek voluntarisme’ klopt niet met de werkelijkheid. Intussen zijn we natuurlijk wel tot de vaststelling gekomen dat sommige vakgenoten het er niet mee eens zijn de Nederlandstalige literatuur als één geheel te beschrijven en dat het dilemma rond de verhouding van Noord en Zuid een onoplosbare kwestie is. Die knoop konden en wilden we niet ontwarren. De interactie tussen Noord- en Zuid-Nederlandse literatoren en literaturen wisselt nu eenmaal sterk in de tijd en de gnl wil het gehéél van de geschiedenis laten zien, met de onderlinge overeenkomsten | |
[pagina 67]
| |
én verschillen. De visie die vooral de verschillen benadrukt, gaat terug tot de achttiende eeuw, zoals we bij Verschaffel kunnen lezen. Het debat over de gezamenlijke behandeling van Noord en Zuid heeft overigens voornamelijk betrekking op het (chronologisch) laatste boek van de reeks, over de tweede helft van de twintigste eeuw. | |
InternationaalHierboven is al beschreven hoe de initiatieven tot de gnl mede waren gestimuleerd door het op stapel staan van de Histoire de la littérature néerlandaise (Pays-Bas et Flandre), het voor een ruim Franstalig publiek bedoelde ‘handboek-Fayard’ dat in 1999 zou verschijnen. Eveneens op een algemeen lezerspubliek afgestemd, respectievelijk in de Angelsaksische en de Duitstalige wereld, waren A Literary History of the Low Countries van 2009, een bewerking van zijn Franse voorganger, en de Niederländische Literaturgeschichte van 2006. Beide zijn hier al aan de orde geweest. Nagenoeg hetzelfde scenario als in Duitsland, namelijk een eigen opzet en een nieuwe tekst, werd gevolgd door een zeer omvangrijk overzicht in het Italiaans: Harba lorifa!: Percorsi di letteratura fiamminga e olandese, uitgegeven door Jeanette Koch, Franco Paris, Marco Prandoni en Francesca Terrenato (Napoli, Università L'Orientale, 2012), waaraan ook verscheidene Nederlandse neerlandici hebben meegewerkt. Het sluit door zijn brede visie op literatuur zeer dicht aan bij de gnl. Er zijn aparte portretjes van belangrijke auteurs en dito literaire werken, maar daarnaast wordt ook ingegaan op genres, tijdschriften, uitgeverijen, vertalers, schrijvers van Marokkaanse afkomst en koloniale literatuur. In dit brede spectrum hoort ook de literatuurgeschiedenis in het Tsjechisch thuis, die in mei 2015 is verschenen in de | |
[pagina 68]
| |
prestigieuze serie Literární řada (Literaire reeks) van de uitgeverij van de Tsjechische Academie van Wetenschappen in Praag, Academia: Dĕjiny nizozemské a vlámské literatury. Het werk, geschreven door Tsjechische neerlandici onder hoofdredactie van Wilken Engelbrecht, is (zoals op de website van de Taalunie te lezen staat) het resultaat van een vierjarig project dat werd ondersteund door de Nederlandse Taalunie, het Nederlandse Letterenfonds en de Grant Agency of the Czech Republic. Eerder verscheen al het tweedelige Russische handboek Van Reynaert de Vos tot Godenslaap. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, onder redactie van Kees Verheul, Piet Couttenier en Irina Michajlova (verantwoordelijke redacteur), gepubliceerd in 2013 te Sint-Petersburg bij Alexandria en ook verspreid via Amsterdam en Antwerpen. Het boek is deels geschreven in het Russisch, deels vertaald naar het Russisch uit oorspronkelijk Nederlandstalige bijdragen. In Hongarije nadert inmiddels een Nederlandse literatuurgeschiedenis haar voltooiing: het project Weerkaatsingen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur uit Hongaars perspectief staat onder redactie van Anikó Daróczi, Gábor Pusztai, Judit Gera en Orsolya Réthelyi en wordt ondersteund door de Nederlandse Taalunie. Vergelijkbaar met de genoemde Italiaanse, Russische en Tsjechische geschiedenissen is een in het Afrikaans gepubliceerd overzicht van de Nederlandse literatuur, onder redactie van H. van Coller. De editeur heeft Zuid-Afrikaanse, Nederlandse en Vlaamse neerlandici gevraagd profielen te schrijven, die waar nodig (zoals in de Russische en Italiaanse overzichten) werden vertaald in het Afrikaans. Ook hier aangevuld met tekstillustraties. Deze bundel is aangekondigd maar nog niet verschenen. Het gaat om een overzicht naar analogie van en in aansluiting bij de bestaande geschiedenis van de Afrikaanse literatuur, Perspektief en profiel, waarvan in 2015 een bijgewerkte, | |
[pagina 69]
| |
driedelige editie is verschenen (oorspronkelijke uitgave 1951). Ook in Polen staat een vergelijkbare geschiedenis van de letterkunde van de Lage Landen op stapel. De genoemde buitenlandse publicaties passen bij de bloei van de neerlandistische studies aan universiteiten buiten het Nederlandse taalgebied. Uiteraard komt daar de nadruk te liggen op verbanden met de ontvangende cultuur, waar receptie, waardering en canonisering van Nederlandse en Vlaamse auteurs nu eenmaal anders verlopen dan in de Lage Landen zelf. Weer een andere optie biedt de Hongaarse neerlandica Judit Gera in samenwerking met A. Agnes Sneller (die werkzaam was in Budapest). Zij constateerden dat er buiten Nederland en Vlaanderen ongeveer driehonderd vakgroepen Nederlandse Taal en Cultuur bestaan, maar dat de docenten daar moeten werken met studieboeken die niet voor hen geschreven zijn. Met hun - in het Nederlands geschreven - Inleiding literatuurgeschiedenis voor de internationale neerlandistiek, uitgegeven bij Verloren in Hilversum in 2010, willen ze juist die doelgroep van een eigen overzicht voorzien. Hun publicatie is veeleer een cursusboek dat met zijn modelanalyses bij ieder hoofdstuk zeer nadrukkelijk gericht is op studenten. | |
Nog meer neveneffectenVoor de hand liggend als neveneffecten van een grote nieuwe literatuurgeschiedenis waren initiatieven op aangrenzende letterkundige terreinen. Zo rees het besef dat De hele Bibelebontse berg, het bekende overzicht van de Nederlandstalige jeugdliteratuur uit 1989, eveneens aan vervanging toe was. In de tussentijd zijn inderdaad de jeugdliteratuur en de kinder- en jongerencultuur meegegaan met de maatschappelijke ontwikkelingen, en is ook | |
[pagina 70]
| |
de visie op oudere canonieke teksten verschoven. In 2014 verscheen Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur onder redactie van Rita Ghesquière, Vanessa Joosen en Helma van Lierop-Debrauwer, waarin naar het model van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur de verschillende auteurs werden ondersteund door een adviesraad en bovendien zelfs door afzonderlijke referenten voor de individuele hoofdstukken. Voor de hand liggend, inderdaad, omdat in de almaar uitdijende ‘grote’ literatuurgeschiedenis slechts sporadisch ruimte kon worden vrijgemaakt voor het genre van de jeugdliteratuur. Letterlijk grenzend aan de Nederlandse literatuur is de Friese. Ook hier werd geschiedenis geschreven met Zolang de wind van de wolken waait. Geschiedenis van de Friese literatuur, onder redactie van Teake Oppewal en anderen. Het boek verscheen bij Bert Bakker in Amsterdam in 2006. |
|