Resultaten en reacties
Dat literatuurgeschiedschrijving ‘de laatste jaren weer hoog op de agenda van de letterkundige neerlandistiek stond’ in 2006, wordt vastgesteld door de themaredactie van het tijdschrift Nederlandse letterkunde 11 (2006) nr. 3, Els Andringa, Sophie Levie en Mathijs Sanders.
De kritiek op het ‘opgelegde Taalunieperspectief’ werd het scherpst geformuleerd door Geert Buelens in een geheel aan de gnl gewijd nummer van Nieuw Zuid (Buelens 2006: 6-15, citaten op 8-9). In het ‘Ten geleide’ noemt redacteur Erik Spinoy zelf de reacties ‘kittelorig en vuilbekkend’. In datzelfde nummer wordt het ‘overkoepelend perspectief’ ook door Janssens kritisch bekeken (Janssens 2006b). Een uitgebreide discussie van de Noord-Zuidkwestie ook in Janssens 2006a (slothoofdstuk; zijn kritiek op het ‘cultuurpolitiek voluntarisme’ op 243). Odile Heynders (2006) stelde bij het verschijnen van de eerste twee delen dan weer voorop dat de nagestreefde eenheid niet zichtbaar was en dat de Nederlandse literatuur ‘nooit een synthese’ zou worden.
In Oldenburg werd op 6 december 2006 een studiedag georganiseerd over de vraag of er één dan wel twee Nederlandse literaturen zijn. De bijdragen zijn gebundeld in Grüttemeier en Oosterholt (red.) 2008, waaruit blijkt dat het debat tussen de wetenschappers vol tegenspraken zit en de kwestie onoplosbaar is. De slotzin van het Voorwoord luidt: ‘Deze bundel toont een literairhistorische en institutionele differentiatie waarin een centraal perspectief zich moeilijk laat ontdekken.’ Met een meer beeldende conclusie: de weerbarstige materie lijkt op ‘een kubistisch schilderij, waarop men vooralsnog niet zal uitgekeken raken’ (ibidem: 7).
De aanvankelijke stelling dat we een literatuurgeschiedenis, niet een cultuurgeschiedenis wilden maken in Gelderblom en Musschoot 2000a: 153.
Een pleidooi voor ‘auteurschap’ als centrale focus van een nieuwe literatuurgeschiedenis is te vinden in Bouwmeester e.a. 2015.