Ongeziene blikken. Nabeschouwingen bij de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur
(2017)–Arie-Jan Gelderblom, Anne Marie Musschoot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Literatuur en contextaant. | |
[pagina 27]
| |
Ook het laatste titelwoord, ‘literatuur’, verdient verduidelijking. De veranderende opvattingen waarvan hierboven al sprake was en de daarbij horende dialoog tussen literatuurwetenschappers en literatuurhistorici hadden intussen al een naam opgeleverd voor een nieuwe werkwijze: de ‘functionele benadering’. Ze werd in de praktijk al lang toegepast, vooral in de studie van de historische letterkunde, maar voor de moderne periode ging de ‘cultural turn’ gepaard met een sterkere methodologische reflectie. Zoals de algemene geschiedenis veel meer is geworden dan het verhaal van koningen, veldheren en veldslagen, moest de literatuurgeschiedenis een veel bredere blik gaan werpen op de complexe literaire werkelijkheid. Ze moest de literaire tekst niet louter als ding op zich zien (de ‘essentialistische benadering’), maar situeren in zijn maatschappelijke en politieke context. Literatuur maakt volgens deze door de sociologie geïnspireerde visie deel uit van een breed, complex en dynamisch systeem en is dan ook geen vaststaand begrip. Wat precies als literatuur wordt beschouwd, varieert door de tijd heen in sterke mate. Het komt er dus op aan te onderzoeken hoe (als literair ervaren) teksten op een bepaald moment worden afgebakend en een rol spelen in de maatschappelijke interactie. Ook dit uitgangspunt is voor de gnl zeer vruchtbaar geweest. Het levert tal van vragen én onderzoeksobjecten op, waarbij telkens opnieuw duidelijk wordt dat de werkelijkheid ambivalent, veelvormig en veranderlijk is. De complexe context waarin het werk steeds wisselend wordt ingevuld, maakt het nodig de traditionele opsomming van feiten, namen en gebeurtenissen aan te vullen met een onderzoek naar de mechanismen en structuren (de ‘institutionele componenten en netwerken’ in de woorden van Dirk de Geest) die de dynamiek van de literatuur bepalen, zoals mecenaat, onderwijs, distributiekanalen, genootschappen, tijdschriften, prijzen en bekroningen, uitgeversprak- | |
[pagina 28]
| |
tijken, de sociale status van schrijvers, recensies, literaire kritiek, enz. enz. Dit wil niet zeggen dat meer ‘traditionele’ onderzoeksthema's in de gnl ontbreken. De auteurs hebben zich allemaal bediend van de uitkomsten van bestaand onderzoek, zodat de voornaamste belangstellingssferen van de twintigste-eeuwse literaire neerlandistiek duidelijk herkenbaar zijn gebleven: de aandacht voor poëticale opvattingen, voor de kenmerken en ontwikkelingen van genres, en voor de positionering van de auteurs in hun milieu. Een belangrijke consequentie van de hedendaagse aanpak van literatuurgeschiedenis is dat de reconstructie van het verleden niet systematisch uitgaat van de schrijvers (wat voor de Middeleeuwen met hun vele anonieme werken al evident was), maar dat de literatuuropvattingen, de institutionele veranderingen, de verschuivingen in de genres, de wisselende gebruikersmilieus en publieksgroepen, en de ‘rekbaarheid’ of ‘openheid’ van het literatuurbegrip zélf een vooraanstaande plaats zijn gaan innemen. De inbedding van de letterkunde in haar culturele context betekende bovendien dat, in het ene deel wat meer dan in het andere, de gnl ook als ‘een cultuurgeschiedenis aan de hand van literaire bronnen’ kan worden gelezen. Een ander gevolg van de benadering van literatuur als een complex evoluerend continuüm is dat er niet meer wordt gewerkt met afgesloten tijdperken: in het heden is het verleden nog aanwezig en dat heden bevat ook al de kiemen van de toekomst. Wat een onderstroom was, kan naar boven komen als bovenstroom; ze wisselen elkaar steeds af. Er is dan ook resoluut gekozen voor een globale structuur van de gnl per eeuw, niet per tijdperk. Hierover aanstonds meer. |
|