'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermdHendrik Snakenburg (1674-1750)
| |
[pagina 124]
| |
Men zegge wat men zeggen wil
Van 't zeegeruis dat, nimmer stil,
15[regelnummer]
Zeer lastig schijnt om aan te wennen.
Voor mij, ik zal uw lof alom
Verbreiden, waar ik ga of kom,
Nu ik uw strand heb leren kennen.
En vraagt men mij, hoe ik de tijd
20[regelnummer]
Hier aan de woeste stranden slijt,
'k Zal zeggen, dat ik bij die vrienden
In hun gulhartig goed onthaal
Veel meer genoegen menigmaal
Dan in de steden zèlf kon vinden.
25[regelnummer]
Hier leeft men rond, eenvoudig, slecht,
Hier leeft men vreedzaam en oprecht.
Men laat de grootsheid voor de steden,
Waar hoogmoed met de heerszucht strijdt.
Het rustloos woelen van de nijd
30[regelnummer]
Wordt hier gebillijkt noch geleden.
Hier 's niemand klein, hier 's niemand groot.
'k Zie burgemeesters in een boot
Of schelpen rijden met de wagen.
't Is hier een last met weinig eer,
35[regelnummer]
Die niet gezocht wordt, maar veel meer
Uit liefde voor 't gemeen gedragen.
En wordt eens 't voorrecht van 't gemeen
(Waar is 't àl deugd?) te stout bestreên,
Door hen die eigen voordeel zoeken:
40[regelnummer]
Gij zult hier brave mannen zien
Die d'onschuld trouwe hulpe biên,
Opdat men 't recht niet moog' verkloeken.
| |
[pagina 125]
| |
Zo haalde men in oude tijd
Te Rome tot de oorlogsstrijd
45[regelnummer]
Een burgemeester van de ploegen,
Die, nadat hij zijn vaderland
Gered had uit des vijands hand,
Weer op zijn akkergrond ging zwoegen.
Zo ging, toen 's vijands overval
50[regelnummer]
De schuiten najoeg voor de wal,
Een burgemeester 't volk geleien,
Die, toen hij had de boot geslaakt
En 's vijands schip tot prijs gemaakt,
Vernoegd zijn netten af ging breien.
55[regelnummer]
Men praat van trouw veel in de stad,
Die nauw'lijks schijn van waarheid had.
Maar hier zijn blijken die niet liegen.
Ei! Zie eens hoe dit volk in nood
Gans onbeschroomd voor ramp of dood
60[regelnummer]
Getrouw elkaar te hulp zal vliegen.
Hier ziet men 't huw'lijksbed vernoegd,
Waar trouwe min de paren voegt
Om onderlinge hulp te geven.
Men zoekt geen rijkdom, staat of bloed.
65[regelnummer]
De keus is hier het beste goed.
Des mensen keus is 's mensen leven.
Wat zou er menig in de stad
Indien hij zoveel kinders had
Als velen hier, niet zijn bekommerd!
70[regelnummer]
De zegen ligt hier in 't getal.
En d'ouders zijn in dat geval
Met zulk een last niet eens beslommerd.
| |
[pagina 126]
| |
In stad, als 't huis vol kind'ren is,
Zijn de ouders vol bekommernis
75[regelnummer]
Om rijkdom, aanzien, eer en staten.
Is 't wonder dat men rustloos leeft
Waar eigenbaat haar zetel heeft
En 't haar berouwt iets na te laten?
Men brengt de jeugd hier vroeg aan 't werk.
80[regelnummer]
Zo steunt ze 't huis, zo wordt ze sterk,
Gezond, begaafd met schone leden.
Men vindt de kost hier dra gereed,
Is voor de koude meest gekleed
En spilt hier niets voor nood'loosheden.
85[regelnummer]
Hier is vertrouwendheid op God.
Hier gaat men vrolijk in zijn lot
En onbekommerd op de baren.
Hier is geen onrust die de ziel
Doet schromen voor een losse kiel,
90[regelnummer]
Of die 't geweten kan bezwaren.
Men leeft hier vrolijk ondereen
Met vergenoegen in 't gemeen.
Men helpt elkaar met hart en hande.
En de ouderdom, zo afgesloofd,
95[regelnummer]
Wordt van zijn achting niet beroofd.
Men houdt hier armoe voor geen schande.
Want raakt de zeeman door de tijd
Zijn veel gevergde krachten kwijt,
Hij vindt hier bijstand om te leven.
100[regelnummer]
Hij wordt gespijsd met liefdebrood
Dat van de winden overschoot
En gans blijmoedig wordt gegeven.
| |
[pagina 127]
| |
Vindt hij het einde van zijn loop,
Hij werpt het anker van zijn hoop
105[regelnummer]
Naar wens in Gods beloofde haven.
Zo wordt hij als in slaap gesust,
En vergenoegd en wel gerust
Met eer, op zijne wijs, begraven.
Gezegend Katwijk! 'k Zal de maat
110[regelnummer]
Van uw vernoegde burgerstaat
Altijd verheffen in mijn dichten.
Ik vind bij u een rijke stof
Om uit te weiden in uw lof,
Die voor geen stadsvreugd hoeft te zwichten.
115[regelnummer]
Het westenwindje dat mij streelt
Wanneer het met zijn koelte speelt,
Zal mijne doffe geesten wekken.
Dat fris en aangenaam geruis,
Gedommeld onder 't zeegedruis,
120[regelnummer]
Zal mij tot fluit bij 't zingen strekken.
Zo hoop ik aan uw strand nog lang
Te zingen, tot mijn zwanezang,
Van uw gerust en werkzaam leven.
Uw lot, altijd zo vergenoegd
125[regelnummer]
In 't geen u God heeft toegevoegd,
Zal, tot uw roem, mij stoffe geven.
Vaart wel, o Katwijks visserij!
Voor wind, voor stroom, voor dienstig tij
En zonder rampen in uw boten!
130[regelnummer]
Zo moet uw arbeidzame jeugd
Vol ijver, naarstigheid en vreugd
Uw huis, uw plaats en naam vergroten.
|
|