'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermdHendrik Snakenburg (1674-1750)
| |
[pagina 122]
| |
Een heerlijk wapenschild pronkt als een oog in 't hoofd,
In kostelijk blazoen, gekarteld en gebroken,
Als was 't uit menig erf van heldendaên geroofd
20[regelnummer]
En zo in 't nieuwe pak des burgerheers gestoken.
Al wat het vlug verstand tot rijk'lijkheid en pracht
Kon paren aan 't beleid van schrander kunstvermogen,
Is in dit klein bestek zorgvuldig uitgedacht
En houdt, met ieders blik, elks aandacht opgetogen.
25[regelnummer]
Waartoe? Tot een verblijf voor 't nietig overschot,
De wormen tot een aas, de ijdelheid tot schaamte,
Waarvan men zeggen zal: ‘Dit was eens rijk mans lot,
Die hier nu onder ligt, afschuwelijk als geraamte.’
Het duurzaam marmer van het witgepleisterd graf
30[regelnummer]
Mag pralen, voor een tijd, en Zandvoort doen braveren.
Maar 't binnenste geheim, vol stank en damp en kaf,
Kan niet dan, door de tijd, de naarheid doen vermeren.
Was 't niet veel beter dat een slechte arduinen zerk
De sterv'ling had gediend om 't overschot te dekken,
35[regelnummer]
En dat de kost en kunst besteed was aan de kerk,
Om zo tot heerlijkheid van de Opperheer te strekken,
Dan dat een nietig mens, een speelkind van 't geluk,
Met zoveel barre waan naast armoe zoekt te brallen,
Om zijn bezuinigd goed zo in een meesterstuk
40[regelnummer]
Van 's werelds ijdelheên zo nood'loos te vermallen?
|
|