'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermdJohannes Vollenhove (1631-1708)
| |
[pagina 68]
| |
Zo hoog gerezen met zijn spits door lucht en zwerk
20[regelnummer]
Als Neêrland zelden zag, of nimmer, van tevoren!
Zakt nu dat schoon gesticht, en zinkt het naar beneên,
Te zwak om zijn gewicht uit eigen kracht te dragen?
En gaapt, en springt het tot drie malen los vaneen,
Alsof drie torens vlak neerploften met drie slagen?
25[regelnummer]
Wat slagen! Waar de grond der aard van barst en dreunt,
De kerkhofbomen bang van sidderen, los van wortel,
De huizen, nauwelijks door hun grondvest ondersteund,
Waar 't kerkgewelf van scheurt, of instort, heel te mortel.
De wolken dik van stof, gestegen tot de lucht,
30[regelnummer]
Bedroeven lucht en zon. De kerkklok stort van boven,
Zinkt in een steengraf, stom na 't laatste lijkgerucht.
Nu zwijgt de klokmuziek, gewoon Gods naam te loven.
De kerk ligt door de kerk en haar sieraad geplet.
De banken en 't gestoelt waar uwe heren zaten
35[regelnummer]
Gekneusd, geschonden, gans verbrijzeld of ontzet.
De schrik zet overeind elks haar in al uw straten.
Wie ijst, wie jammert niet bij zulk een berg van puin?
Dit kwetst nog en verminkt de lang begraven lijken,
Waar muursteen kraakt en klinkt op grafsteen, recht of schuin.
40[regelnummer]
Dit stoort der doden rust, nu 't rustbed zelf gaat wijken.
Door zulk een naar geluid besterft onze IJsselstroom,
En vliegt het bed uit, nooit zo bang voor droeve maren.
De Zuiderzee schrikt op en aarzelt zelf van schroom.
Een Pharos wordt gemist door wie dat meer bevaren.
45[regelnummer]
Wat 's de oorzaak van deez' plaag? Wat wekt mijn klachtgezang?
Hier buldert geen orkaan die Utrechts Dom kan vatten
En slingeren tot gruis, en waar hij gaat zijn gang
Kerktorens velt en sloopt, die door zijn adem spatten.
Stond dan de torengrond niet vast en onverschrikt?
50[regelnummer]
Of heeft de bliksemgloed die ruim voor dertien jaren
De hoge kruin verslond, heel 't lichaam toen verwrikt
En van zijn kracht beroofd om ramp na ramp te baren?
| |
[pagina 69]
| |
En sterft het, door die brand, een hete koorts, verzwakt?
Was trans en galerij voor 't grove muurgevaarte,
55[regelnummer]
In al zijn leden lang ontzenuwd en geknakt,
Ja zelfs nu 't klokgeluid te groot van kracht en zwaarte?
Of mist men hier het beeld van engel Michaël?
En wordt dit kerkverlies door dat verlies betekend,
Omdat hij plagen schut van hemel en van hel,
60[regelnummer]
Als schermheer van uw veste en kerk weleer gerekend?
Dus raaskalt nieuw geloof, dat dwaas op oudheid roemt.
Wat kon d'aartsengel hier beschutten met zijn slagzwaard?
Heeft God een toren aan de Scheld' ten brand gedoemd,
Gods moeder keert het niet, met veel gebeên gedagvaard.
65[regelnummer]
Vrees toch veeleer (O Zwol!), vrees toch een hoger hand,
Die zulk een kerksieraad (Wie zou dit ooit vergeten?)
Met bliksem viermaal trof, wel driemaal zette in brand,
En tweemaal voor zijn val het hoofd heeft afgesmeten.
Jeruzalem hield met zijn heiligdom geen stand.
70[regelnummer]
Numantië en Karthaag ligt door de vlam verslonden.
Korinthe kreeg geen hulp van een of ander strand,
En Rome wordt nu zelfs te Rome niet gevonden.
Atheen en Sparta is puin. Hoe trots eens Thebe stond
Met zeven poorten of met honderd, waar is 't heden?
75[regelnummer]
Een wind in 's aardrijks buik smijt ganse steên te grond.
Een zwaard van Attila verwoest ruim honderd steden.
De zeven wonderen van de wereld zelfs, bepaald
In duurzaamheid, vergaan, versmeten en verstoven.
Al zwelgt de tijd geen brok zo groot als Memphis' naald,
80[regelnummer]
Dat werkstuk houdt het hoofd niet heel en nauwelijks boven.
Geen mensenhand volbouwt bestendig werk, helaas,
Hoe luid Vitruvius en al de ouden schreeuwen.
Uw toren, Sint Michiel gewijd door Bonifaas,
Vereerd met brief en bul, bereikt nog geen drie eeuwen.
85[regelnummer]
Ook rees die door de val van Voorst en zijn kasteel,
Verdelgd tot in de grond door u en uw geburen,
| |
[pagina 70]
| |
Wiens wraak- en plunderzucht voorheen u schier geheel
In as lei, weinig nog voorzien van gracht en muren.
Aanschouw hier 's werelds lot en leer door rampspoed nu.
90[regelnummer]
Wat lessen? Toen de spits in Siloam kwam ploffen,
Vermaande God in 't vlees een ieder, wijs en schuw
Om ramp, genadetijd noch boete te versloffen.
Deez' roe des hemels doodt geen mensen, mengt nog gunst
Met gramschap, houdt uw kerk nog staande, zwaar gebroken,
95[regelnummer]
Verschoont uw preekstoel nog, dat wonderwerk van kunst,
Waar God zich horen laat en gunstig wordt gesproken.
Gods woord, u door mijn tong verkondigd, niet mijn woord
Noch van uw leraars, neen, maar 't woord van 's hemels koning,
Niet zonder diep ontzag door engelen zelfs gehoord,
100[regelnummer]
Klinkt u nog helder toe en bindt zich aan geen woning.
Geef, Zwol, ai geef gehoor Gods gesel en Gods stem!
Het kerkgebouw is 't minst, gering van stof en waarde.
Gods kerktrompet, zijn woord, houdt eeuwig kracht en klem,
En overtreft in duur de hemel zelf en de aarde.
105[regelnummer]
Daar vindt ge een betere kerk, die 't hoofd ten hemel steekt:
Een koningsdochter, die heel schoon is, maar inwendig.
Een huis van stenen waar geen leven ooit ontbreekt.
Dat staat, de hel ten trots. Dat blijft. Dat duurt onendig.
|
|