'k Wil rijmen wat ik bouw
(1994)–Arie-Jan Gelderblom– Auteursrechtelijk beschermdJ. Norel (1635-1700)
| |
[pagina 55]
| |
Bij 't helder licht van zon of maan
En andere dwaal- en vaste starren
Die eeuwen door hun loop ontwarren.
15[regelnummer]
Geen Tiberstroom mij meer vermaakte,
Schoon daar een Alexander prat
En moedig op de troon geraakte,
In Remus' zevenbergse stad.
Laat Rome met zijn Tiber pronken,
20[regelnummer]
De wijde wereld deur en deur:
Gij, IJssel, kunt mijn lust ontvonken
Met schoner verf en blijder kleur.
Ik zal van Po noch Arno spreken,
Florences en Ferrara's roem,
25[regelnummer]
Noch Main, noch Rijn in Keulse streken.
Elk hof pronkt met zijn eigen bloem.
Maar gij, o IJssel, ligt mij nader
Als wieg van mijn geëerde vader.
Men late Waal en Merwe varen,
30[regelnummer]
En Moezel, Neckar, Lip en Roer,
En Brabants Scheld' en Hollands Sparen,
Waar menig kiel door vaart en voer,
En Loire, Seine, Rhone en Weichsel,
En Wolga, Oxus en Eufraat,
35[regelnummer]
En Eridaan! Mijn stromende IJssel
Pronkt hier alleen met praalgewaad.
Neptuin, de god van zee en stromen
Vergeev' mijn zanggodin. Zij tracht
De IJsselkant met zang te zomen,
40[regelnummer]
Indien het wordt naar eis volbracht.
'k Herroep dit woord. Des IJssels leden
Zijn schoon van boven tot beneden.
| |
[pagina 56]
| |
Laat Oder, Samber, Eems en Elbe,
En mindere stromen, Drau en Sau,
45[regelnummer]
Hun lof genieten uit zichzelve,
Of ook van elders, ruim of nauw,
Onze IJssel, met beroemde zeden
Glijdt van omhoog en zet zijn treê
Van boven bochtig naar beneden
50[regelnummer]
Tot voor de mond der Zuiderzee.
Daar ziet men Vollenhove pralen
(Niet ver van Baarle en IJsselham),
Elf Duitse mijlen van de palen
Van 't machtig scheeprijk Amsterdam;
55[regelnummer]
En boven 's aardrijks ronde kimmen
d'Alziende zon in 't zuiden klimmen.
Visrijke stroom, gevuld met vissen,
Wat levert gij gewenste zoo!
Wat vissers visnet kan hier missen?
60[regelnummer]
Des konings dis op 't Gelders Loo
Pronkt met de vangst van uwe oever,
Een eer ontbeerd op Londens troon.
Al valt de zalm nu schaars en droever
Als eertijds, baarsvis spant de kroon.
65[regelnummer]
Gij spartelvissen velerhande,
Waar groten in het Britse hof
Verzadeloos om watertanden,
Maar al vergeefs, hoe rijst uw lof?
Hoe menig vorst ten dis gezeten
70[regelnummer]
Heeft niet van u met lust gegeten?
O stroomnat, vloeiend langs de kusten
Van Overijssel, Gelderland,
En 't Graafschap Zutfen, 't zal mij lusten
Iets te verhalen van uw stand.
| |
[pagina 57]
| |
75[regelnummer]
Uw schone brug nabij mijn woning,
Geenszins ontbloot van sierlijkheên,
Betreden van der Britten koning,
Telt vijfmaal achtenvijftig treên.
Wat puikgezicht wordt hier genoten,
80[regelnummer]
Weerzijds naar zee en IJsselnat,
Vermaak voor burgerliên en groten,
Bij in- en uitheems hoog geschat.
En keert men landewaarts zijn ogen,
Zelfs de Amstelaar blijft opgetogen.
85[regelnummer]
Nog staan wij op de brug te loeren,
Waar 't vaartuig heen en weder snelt
En d' Emmeloorder waterboeren
De visvangst veilen voor klein geld.
't Romunder jacht doorklieft de plassen.
90[regelnummer]
De veerman haalt het zeil in top.
De stroom, aan 't zakken of aan 't wassen
Schaft meer of minder zuidersop,
Terwijl in 't ginds of herwaarts keren
Het zeiltuig, naar de wind gesteld,
95[regelnummer]
Recht koers wil zetten of laveren,
Niet naar de Kaap of Sont of Belt,
Maar dichter aan, bij nader vrinden
Die zonder paskaart zijn te vinden.
Nu zien wij de IJsselmuider weiden
100[regelnummer]
Waar Zonnenberg en Oosterhout
Niet verre ligt van afgescheiden,
En Mastenbroek, zo goed als goud.
Van hier langs 't IJsselspoor getreden:
Wat veldwaarts in rijst 's-Herenbroek.
105[regelnummer]
En nader: Wilsum, een der steden
Vanouds. Nu is de stadspoort zoek.
| |
[pagina 58]
| |
Wij naderden aan Voorst en Spoelde,
En Koterschans, en Nieuwe Schans,
Vooraf bezet, eer 't onweer woelde,
110[regelnummer]
Met d' een en ander legerlans.
Van daar en Winsheim, zonder dralen,
Is Herkx en Anem te achterhalen.
Door Nieuwbeek, Ieperenberg en Twellen
Zijn wij van 't recht toegaande pad
115[regelnummer]
Om de IJsselzangnimf te verzellen
Twee mijlen zijwaarts afgespat.
Daar rees het koninklijk gebouwde:
Voortreffelijk Loo! Zo trots in praal
Als mijn gezicht verheugd aanschouwde
120[regelnummer]
In 't Castiliaanse Escuriaal.
Recht toe, recht aan naar 't strenge noorden
Door Wiesel, Niersen, Eep' getreên,
Waartoe de rijlust ons bekoorde,
Bezagen wij bij 't Heerderveen
125[regelnummer]
Norel, een buurtschap oud van dagen,
Waar wij de toenaam nog van dragen.
Rij voort, rij voort, mijn letterwagen!
Ei, spoed u weer naar honk, sla aan!
Hier vindt ge Vorchten zonder vragen
130[regelnummer]
En Marle, waar een achtbaar man
De naam van draagt. 't Is Molekaten
En Hattem dat men ginds beschouwt,
Vermaaklijk voor 's lands onderzaten
En vreemdeling. O boomrijk hout!
135[regelnummer]
Verheven eiken, lanen, dreven,
Hoe schoon, hoe lustig komt ge ons voor!
Uw bladers, als bezield met leven,
Verkwikken oog en hart en oor
| |
[pagina 59]
| |
Met zomergroent' en zonnestralen,
140[regelnummer]
Begroet door duizend nachtegalen.
Waar drijven mijn genegenheden
Mij heen? Ik mis mijn IJsselstroom.
Terug, mijn pen! Wilt herwaarts treden,
Regeer uw inkt door rede's toom.
145[regelnummer]
Laat 't oog een ander doel beseffen,
Penseel en poëzie, sta stil!
Mijn veder moet zich hier verheffen,
Zo 't luk haar treft. 't Is Klio's wil.
Hoogheerlijkheden met uw steden,
150[regelnummer]
Uitbrengende een doorluchte staat,
Ik zet verheugd naar u mijn schreden
Met overleg en rijp beraad.
Gij, edelen, weet aan klaverweiden
Uw IJsselzegen uit te breiden.
155[regelnummer]
Regeerders, vaders, stedevoogden,
Grootachtb're mannen, letterkloek,
Waar 't IJsselrecht op ziet en oogde,
Uw namen staan met lof geboekt
In 't zegelboek van zeven landen.
160[regelnummer]
Mijn tere zanggodin, verplicht,
Reikt met een open hart en handen
U toe dit stromend IJsseldicht.
Gij die steeds waakt met wakkere ogen,
Raadhuizen kussen uwe treên.
165[regelnummer]
De kerkverwelfsels opgetogen
Beschouwen uw godvruchtigheên.
De goegemeente, uw onderzaten,
Gehoorzaam zich regeren laten.
| |
[pagina 60]
| |
Rijkssteden, Deventer en Kampen
170[regelnummer]
En Zwol met Steenwijk, Vollenho',
De hemel veilige u voor rampen.
U mede, o Hasselt, Almelo,
En Ootmars, Oldenzaal en Delden,
En Enschede en Diepenheim
175[regelnummer]
En meer nog, met goed lof te melden,
Gij allen die met raad en stem
Aan Overijssels overheden
Uw broederlijke liefd' doet zien,
Terwijl de ridderschap en steden
180[regelnummer]
Hun vaderlijke hulp aanbiên,
Blijft eeuwig op onwrikb're gronden
Door eendrachts band aaneen gebonden.
Gij ongenoemde dorpen, schansen,
Drostambten, buurten, heerlijkheên,
185[regelnummer]
Aan d' IJsseltuin gehecht als kransen,
's Lands welvaart maakt uw vreugd gemeen.
Eénzelfde band versiert uw leden.
Eén zeilsteen trekt u alle aaneen.
Eén zijt ge in wijze eendrachtigheden.
190[regelnummer]
Op ene weg zet gij uw treên.
Eén veldheer dekt u, die drie tronen
Met majesteit beklimt; één Heer
Die uitdeelt scepteren en tronen,
Wie toekomt een oneindige eer,
195[regelnummer]
Is uw beschermer. 't Is gebleken:
Bevinding doet de waarheid spreken.
O IJsselstroom! Geen ijselijkheden
Ontmoeten u, als wel voor deez'.
Gij waart nu twintig jaar geleden
200[regelnummer]
Niet min als een verwezen wees.
| |
[pagina 61]
| |
Hoe zwaar viel u dat juk te dragen?
Gij, vrijgevochten staat, hoe wrang,
Hoe alsembitter in die dagen
Was 't stromend nat, twee jaren lang!
205[regelnummer]
God heeft 't voorzien. Gods hand heeft de ere.
Hij smeet zijn zegenstaf in 't nat.
Het bitter kwam in zoet verkeren.
Vaarwel, o land! Van stad tot stad!
O IJsselstroom, vaarwel in 't varen!
210[regelnummer]
Gods goedheid wil u voorts bewaren.
|
|